Hoofdstuk II
1. De taak van de diakenen is aan de leden der gemeente, die in
stoffelijke of maatschappelijke nood verkeren of daarin dreigen
te geraken, de christelijke barmhartigheid te bewijzen, hen met
raad en daad bij te staan en tevens aan anderen in dergelijke
omstandigheden zo mogelijk deze barmhartigheid te bewijzen.
2. Zij zullen tot dat doel de gaven der gemeente inzamelen en
beheren en voorts andere goede middelen zoeken en aanwenden.