|7|

Inleiding

 

 

‘De Mis is in de grond anders niet, dan een verloochening van de enige offerande en het lijden van Jezus Christus, en een vervloekte afgoderij’.

In deze zinsnede uit het antwoord op de tachtigste vraag in de Heidelbergse Catechismus klinkt de felheid door, waarmede in de westerse kerk sedert de Hervorming de meningen over Jezus’ offer en priesterschap in het avondmaal tegen elkander zijn gebotst.

Vermoedelijk zullen de meeste reformatorische christenen in onze dagen aarzelen om over de mis te spreken, zoals de catechismus doet. En ook aan rooms-katholieke zijde ontdekken wij een neiging om zich in positievere termen over de reformatorische avondmaalsopvatting te uiten, dan voorheen meestal geschiedde.

Niettemin is het dikke kluwen van diepgaande meningsverschillen en misverstanden allerminst afgewikkeld. Dat het avondmaal nog steeds niet voluit als sacrament der eenheid kan functioneren, vindt niet in de laatste plaats hierin zijn oorzaak, dat deze meningsverschillen en misverstanden nog steeds niet voldoende zijn opgeklaard.

Ongetwijfeld zijn de kerken door het studiewerk van en rondom de Wereldraad van Kerken en door uitwisseling van gedachten ook op het stuk van het avondmaal elkander steeds nader gekomen. Op vele punten is overeenstemming bereikt, zodat niet meer alle controversen van eertijds de gemoederen gescheiden houden. Maar juist met betrekking tot hetgeen als de kern van het avondmaal moet worden beschouwd, namelijk Jezus’ offer en priesterschap, gaan de gedachten nog goeddeels uiteen.

Dit laatste nu zou voor alle kerken, die bij het oecumenisch beraad betrokken zijn, een aansporing moeten zijn om in deze materie, zo uiterst belangrijk met het oog op de

|8|

eenwording der kerk, tot klaarheid te komen.

Wanneer wij ons echter afvragen, hoe het momenteel met de bezinning op ons onderwerp in de protestantse kerken in Nederland staat, krijgen wij helaas de indruk, dat voor deze kerken de vragen rondom offer en priesterschap in het avondmaal (nog) niet bestaan.

Heeft men hier deze vragen waarlijk nog niet in het vizier gekregen? Of omzeilt men ze? Of worden ze geacht in de traditioneel-reformatorische stellingen definitief tot een oplossing te zijn gebracht? Of is het Nederlandse protestantisme nog steeds zodanig gevangen in een anti-roomse krampachtigheid, dat het de innerlijke vrijheid mist om onbevangen deze controversiële problemen te onderzoeken en te doordenken, welke het van de zijde er oecumenische beweging toegereikt krijgt?

Wij hebben met deze studie de kat de bel willen aanbinden. Wij hebben gepoogd om na te gaan, wat de Heilige Schrift ons leert over offer en priesterschap. Wij hebben tevens getracht zoveel mogelijk ook de samenhangen, waarin de Schrift offer en priesterschap plaatst, in ons onderzoek te betrekken. Bovendien hebben wij zo nu en dan geluisterd naar kerkvaders en hervormers als waardevolle uitleggers van bepaalde noties in de Schrift.

Maar wordt nu met het onderwerp, dat de titel van deze studie dekt, iets aangesneden, wat voor christenen met belangstelling voor geloofsvragen van actuele betekenis kan worden geacht?

Beperken wij ons voor een ogenblik bijvoorbeeld tot die protestanten, welke zich nog willen verdiepen in een ‘populair-wetenschappelijke’ theologische verhandeling. Zouden wij durven beweren, dat juist het avondmaal — en in het bijzonder de aspecten van offer en priesterschap in dit sacrament — in het middelpunt van hun belangstelling staan? Indien wij afgaan op de onderwerpen, die in gespreksgroepen, vormingscursussen en conferenties binnen onze kerken ter discussie worden gesteld, dan staan offer en priesterschap in het avondmaal stellig niet bovenaan.

Toch zijn wij allerminst somber gestemd wat betreft de

|9|

belangstelling, die ons onderwerp zal ontmoeten. In de eerste plaats kunnen wij constateren, dat de belangstelling voor de bijbel in onze dagen bij ‘rooms en onrooms’ groeit. Welnu, op het laatste hoofdstuk na is dit geschrift een bijbelse studie. En in dat laatste hoofdstuk wordt de lezer(es) niet zozeer betrokken bij de theologische controversen, welke zich sedert de Reformatie rondom offer en priesterschap hebben ontsponnen, als wel bij een uitnodiging tot zelfkritiek binnen de kerken der Hervorming inzake hetgeen in het hart van haar geloven, belijden en beleven behoort te staan.

In de hiervolgende bladzijden zal voorts duidelijk worden, dat offer en priesterschap in de bijbel een centrale plaats innemen. Is het eigenlijk niet enigszins bevreemdend, dat een dergelijk feit nog moet worden aangetoond?1 Immers ieder christen is er toch van overtuigd, dat offer en priesterschap van Christus in het middelpunt van het geloven, belijden en beleven der kerk staan. Wat kan hij van deze overtuiging uit anders verwachten, dan dat offer en priesterschap tot de meest wezenlijke thema’s van het bijbels getuigenis behoren? Want in dit getuigenis vinden het geloven, belijden en beleven der kerk hun oorsprong en bron. Wij hebben reeds gesteld, dat offer en priesterschap de voornaamste aspecten van het avondmaal vormen. Iedere christen weet, dat Christus’ offer en priesterschap de zin van het avondmaal volkomen bepalen. Indien nu offer en priesterschap des Heren niet alleen ten volle de zin van het avondmaal bepalen, maar tevens in het middelpunt staan van het geloven, belijden en beleven der kerk, dan zouden wij toch moeten concluderen, dat het avondmaal voor dat geloven, belijden en beleven van de allergrootste betekenis moet worden geacht. Zullen de meeste gelovige protestanten deze gevolgtrekking onomwonden maken? Want aan bovenstaande conclusie valt niet te ontkomen. Het avondmaal is ongetwijfeld een zeer belangrijk element


1 Dat dit aantonen geen overbodigheid is, zal blijken uit hetgeen wordt besproken in de paragraaf ‘Profeet en priester’ in het eerste hoofdstuk.

|10|

in de eredienst en de orde van de meeste protestantse kerken. Maar staat dit sacrament daarin centraal? En wie zou durven beweren, dat het avondmaal de centrale plaats bij uitstek inneemt in de geloofsbeleving der protestantse christenheid? Wij raken hier aan een van de gewichtigste, maar ook pijnlijkste problemen, welke deze studie ter sprake brengt. En toch, heeft de christenheid niet altijd beseft, dat het ganse getuigenis van de Heilige Schrift, het geloof der kerk, haar bestaan en leven, het heil en de toekomst der mensheid zijn samengetrokken in het evangelie van Pasen? Denken wij hierbij aan het woord van Jezus, verhoogd aan het kruis en verhoogd in de heerlijkheid Gods: ‘Als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken’ (Joh. 12: 32). Zou dan niet de viering van de gedachtenis van dit Pasen het hart zijn van het leven der geloofsgemeenschap?

Indien een protestantisme, dat sedert lang aan het avondmaal niet meer de plaats toekent, welke het behoort in te nemen, zich op dit punt niet tot betere gedachten laat brengen door de traditie der kerk in haar zuiverste apostolische gehalte, welnu, laat zulk een protestantisme zich dan beleren door Israël. Immers staat bij Israël de gedachtenis van Pasen, dus van Gods verlossing uit de dood ten leven, niet in het hart van geloof en leven?

Bovendien moeten wij vooral ook de oecumenische kant van ons onderwerp in het oog houden. Wij overdrijven allerminst, wanneer wij beweren, dat het avondmaal en in het bijzonder de aspecten van offer en priesterschap tot de hoofdthema’s van het oecumenisch beraad inzake de eenwording der kerk worden gerekend. En terecht. Want met ons onderwerp worden wij niet alleen midden in de discussie tussen de kerk van Rome en de kerken der Reformatie gebracht. Wij worden daarbij tevens geconfronteerd met de vragen omtrent het priesterschap der gelovigen en zijn verhouding tot het apostolisch ambt. En noemen wij het priesterschap der gelovigen in het perspectief van de dienst der kerk in de wereld, dan blijkt spoedig, dat het oecumenisch beraad over avondmaal, offer en priesterschap niet

|11|

alleen binnen het kader van ‘Faith and Order’ kan worden gevoerd, maar dat het onderwerp van dit beraad ook uitgangspunt zal moeten zijn voor een oplossing van de vragen rondom ‘Life and Work’, de vragen van het diaconaat der kerk in de wereld. Want het diaconaat zal uitgaan van de dis des Heren door de kerk heen tot de wereld. Zonder de gedachtenis van Pasen als uitgangspunt verliest het diaconaat zijn wezen als getuigenis van Christus’ overwinning en heerschappij en verwordt het tot kerkelijk maatschappelijk hulpbetoon.

 

Wij kunnen dus concluderen, dat ons onderwerp voor de christenheid van onze dagen van buitengewone actualiteit is. Daarom behoeven wij er niet aan te twijfelen, of dit onderwerp zal bij vele christenen belangstelling ontmoeten. En waar deze belangstelling (nog) niet bestaat, moge deze studie ertoe bijdragen haar te wekken.