|199|

 

6. Conclusies en perspectieven

 

In een handboek voor praktische theologie schrijft de gereformeerde theoloog G. Heitink hoe bij Bucer en Calvijn leidinggevende leken het ambt van ouderling of diaken krijgen toebedeeld, als aanvullende ambten op het ambt van predikant en hij vervolgt dan: ‘Calvijn verbindt zijn driedeling met het drievoudig ambt van Christus: profeet (predikant), priester (diaken) en koning (ouderling).’ 362 Uit ons onderzoek tot nu toe is gebleken dat Calvijn nergens de drie ambten van Christus verbindt met de kerkelijke ambten. De oorsprong van deze binding ligt in de Duitse rooms-katholieke ambtstheologie van de vorige eeuw. Die verruimde de klassieke bi-polige taakstelling, ‘potestas ordinis et jurisdictionis’, waarachter de priesterlijke en koninklijke taken schuilen, met een derde pool, namelijk de profetische. De Duitse theologen wisten zich daarbij geïnspireerd door het onderscheid dat Calvijn maakt tussen de drie ambten van Christus. Maar waar Calvijn bewust de uniciteit van het werk van Christus benadrukte door de ambten van Christus niet over te dragen op de kerkelijke ambten, deden de rooms-katholieke theologen dat wel. De achterliggende gedachte was dat het ambt van Christus wordt gecontinueerd in het kerkelijk ambt, nu Christus zelf niet meer in lijfelijke gestalte op aarde werkzaam is.363

De beschrijving die Heitink geeft van dit element van de ambtstheologe van Calvijn lijkt vrij algemeen verspreid in bepaalde delen van de gereformeerde traditie. Zo kreeg de auteur van dit onderzoek veel verbaasde reacties van collegae-predikanten in België en Nederland toen hij de misvatting over dit aspect van de ambtstheologie van Calvijn probeerde te weerleggen. Het gegeven dat dergelijke opvatting is te lezen in een reeks handboeken die vanuit de academie een overzicht wil aanbieden voor de hele praktische theologie, zou wel eens een aanduiding kunnen zijn dat ook een deel van de academische theologen binnen de gereformeerde traditie de levende omgang met de bronnen van de gereformeerde ecclesiologie en ambtstheologie verliest. Die suggestie lijkt bevestiging te vinden in wat we reeds in de inleiding constateerden, namelijk dat het de laatste decennia in een belangrijk deel van de gereformeerde traditie in Nederland stil is geworden rondom


362 G. Heitink, Praktische theologie: geschiedenis, theorie, handelingsvelden (Handboeken Praktische Theologie), Kampen 1993, 101.
363 Zie hierover verder P.E. Persson, Repraesentatio Christi. Der Amtsbegriff in der neueren römisch-katholischen Theologie, Göttingen 1966, 25-33 en 167-177.

|200|

de theologie van het ambt. Meer specifiek op het vlak van het theologisch-wetenschappelijk onderzoek merken we dat van gereformeerde zijde er sinds de studies van de rooms-katholieke theologen Ganoczy en Gassmann geen diepgravende, omvattende studies met een systematisch-theologische spits meer zijn verschenen over de ecclesiologie en de ambtstheologie van Calvijn en de belijdenisgeschriften. Ondertussen zagen wel een aantal verdienstelijke studies het daglicht over deelaspecten van de ecclesiologie bij Calvijn en over afzonderlijke belijdenisgeschriften. Een aantal publicaties over deze onderwerpen getuigden vooral van kerkhistorische en/of kerkordelijke belangstelling. Bucer kon de laatste decennia wel op veel aandacht rekenen met een aantal studies over zijn kerk- en ambtsopvattingen364 en Zwingli kreeg een apart onderzoek naar zijn ecclesiologie in de studie van Hauser uit 1994.

De nood aan nieuw onderzoek van de bronnen van de gereformeerde ambtstheologie met het oog op de systematische bezinning wordt door ons beperkt onderzoek niet weggenomen, maar eerder bevestigd. In dit onderdeel leggen we de resultaten samen van de deelonderzoeken over de ambtstheologie bij Luther, Zwingli, Calvijn en in een aantal vroeg-gereformeerde belijdenisgeschriften. Alhoewel we ons enerzijds wel degelijk bewust zijn dat we heel wat interessante theologen niet hebben verwerkt, zijn we anderzijds toch van mening dat de geschriften die we behandeld hebben zo identiteitsbepalend zijn geweest voor de gereformeerde traditie dat het op basis van ons beperkt onderzoek toch moet mogelijk zijn om een aantal grondmotieven die de gereformeerde ambtstheologe en ambtspraktijk bepaald hebben vanaf het begin in kaart te brengen. Deze elementen zullen we gebruiken in het gesprek met de ambtstheologie van het Lima-document in het volgende deel en als uitgangspunt bij het aangeven van een aantal bouwstenen voor een vernieuwde gereformeerde ambtstheologie in het laatste deel. We presenteren onze bevindingen over de gereformeerde ambtstheologie in de zestiende eeuw in de vorm van een aantal stellingen, die we telkens kort toelichten.

 

1. Omdat vernieuwing van een traditie altijd vraagt om een levende omgang met de bronnen van die traditie, is het van belang dat de systematische gereformeerde theologen ook op het vlak van de ambtstheologie de studie van hun bronnen opnieuw ter hand nemen.


364 W. van ’t Spijker, De ambten bij Martin Bucer (oorspronkelijk verschenen als proefschrift V.U. Amsterdam 1970), Kampen 1987, G. Hammann, Entre la secte et la cité. Le project d’Eglise du Réformateur Martin Bucer (1491-1551), Genève 1984 en A.N. Burnett, The yoke of Christ: Martin Bucer and christian Discipline, Kirksville 1994.

|201|

2. De ambtstheologische beschouwingen van Luther, Zwingli en Calvijn lopen wezenlijk parallel. De verschillen betreffen niet de hoofdlijnen, maar hebben veelal betrekking op het werken in andere historische contexten.

De breuk tussen lutheranen en gereformeerden situeert zich niet op het vlak van het kerkelijke ambt, maar heeft betrekking op de betekenis van het sacrament van het avondmaal. De verschillen in ambtstheologie tussen Zwingli, Calvijn en de gereformeerde belijdenisgeschriften uit de zestiende eeuw hebben voornamelijk betrekking op de beoordeling van de rol van de overheid. Gemeenschappelijk is de afkeer van een kerkelijk ambt dat heerschappij beoogt. Ambt is in tegendeel dienst met het oog op de heerschappij van Christus door zijn Geest en Woord in de kerk en van daaruit in de samenleving. Deze dienst vraagt om een beschrijving in functionele termen.

 

3. Het kerkelijke ambt is een gave van God aan zijn kerk.

De ambtelijke inrichting van de kerk is voor de drie theologen en voor de gereformeerde belijdenisgeschriften geen kwestie van menselijke organisatie, maar een zaak van goddelijk beleid waar de kerk en de gelovigen zich niet aan mogen onttrekken. Want de Heer heeft er voor gekozen om doorheen de ambtelijke verkondiging de mens het heil aan te zeggen. De ambtelijke verkondiging is de van God gegeven ordening, waarlangs het heil de kerk binnenkomt. Zonder ambtelijke verkondiging geen kerk. De zuivere prediking en sacramentsbediening, de notae ecclesiae dus, vragen om ambtelijke verkondiging en ambtelijke sacramentsbediening. Het ambt vindt zijn oorsprong niet alleen in menselijke behoefte, maar is fundamenteel gegeven van boven. Daarom ook kan het ambt in de kerk door geen mens worden geclaimd, maar slechts worden ontvangen in roeping en verkiezing. De betekenis van het ambt in de gereformeerde traditie kan niet afdoende omschreven worden door alleen gebruik te maken van antropologische motieven en functionele begrippen.

 

4. Centraal in de ambtsleer staat niet het ambt, maar de ambtelijke bediening.

Luther en de gereformeerde theologen doorbraken met hun functionele benadering van het kerkelijke ambt de neiging tot ontologisering die de middeleeuwse ambtstheologie kenmerkte. Ambtsvolmacht is niet in eerste instantie gebonden aan de persoon van de ambtsdrager, maar aan de correcte uitoefening van de taak. De autoriteit is de autoriteit van het levende Woord in zijn functioneren. De dienst aan het Woord geeft de grens aan van de machtsaanspraken van de kerk en het ambt. Diensten zijn nooit een persoonsgebonden bezit van een subject. De ordinatie met handoplegging schenkt geen character indelebilis. Apostolische successie is geen kwestie van het ontvangen van de juridisch correcte wijding, maar van het opnemen

|202|

van de opdracht die ook aan de apostelen was toevertrouwd. De gereformeerde bijdrage aan het oecumenisch gesprek rondom het ambt zal ontologische taal uit de weg moeten gaan en zich bedienen van een functioneel discours.

 

5. De ambtelijke dienst is een functie waarvan Christus zich bedient in de regering van zijn kerk.

De centrale functie van het ambt is de regering van de kerk. Deze opdracht tot leiding geven houdt geen blanco cheque in tot willekeurige uitoefening van heerschappij, maar mag slechts begrepen worden als ministerium, als dienst, die gericht is op het laten weerklinken van het gezaghebbende woord van Christus. Kerkelijk ambt is fundamenteel dienst aan de christocratie in de kerk. De gereformeerde traditie zal zich in de vernieuwing van haar ambtstheologie moeten bezinnen op de vraag hoe daadwerkelijk ambtelijk leiding geven een dienend karakter kan behouden.

 

6. De centrale ambtelijke dienst aan de christocratie is de bediening van het Woord.

Het gezaghebbende woord van de Heer wordt vernomen in de ambtelijke verkondiging van het Woord. De bediening van het Woord omvat zowel publieke schriftverkondiging, als persoonlijke bemoediging en vermaning evenals de bediening van de sacramenten, want ook de sacramentsbediening kan niet los van de bediening van het Woord worden begrepen. Ten dienste van deze centrale opdracht worden liturgische en catechetische taken en pastorale verantwoordelijkheden opgenomen en uitgevoerd. Deze verkondigingsopdracht vraagt een grondige theologische opleiding waarin het lezen en de exegese van de Schrift, vanuit de grondtalen, centraal staan. De ambtelijke dienst binnen de kerk zal ook in een vernieuwde ambtstheologie in gereformeerd perspectief inhoudelijk moeten omschreven worden als dienst aan het Woord.

 

7. De gereformeerde ambtstheologie kent de mogelijkheid van pluriformisering.

De hiërarchisering van de middeleeuwse ambtstheologie werd in de gereformeerde reformatie beantwoord met een uitwaaiering van ambtelijke taken in onderscheiden ambten. Bij de vroege ontwikkeling van de ambtstheologie op het reformatorisch erf deed zich een evolutie voor. Luther en Zwingli kenden slechts één kerkelijk ambt, namelijk de bediening van het Woord, dat alle deelfuncties omvatte. Calvijn leerde van Bucer om in navolging van de Schrift verschillende ambten te onderscheiden door ambtelijke taken om te vormen tot hulpambten. De belijdenisgeschriften, ontstaan in de vervolging, zullen deze verzelfstandiging nog verder doortrekken en deze

|203|

ambten rechtstreeks betrekken op de bredere regering van de kerk via de kerkenraad. Niet zozeer welke specifieke diversificaties van het kerkelijk ambt, als wel de mogelijkheid op zich om taken, die dienstbaar zijn aan het komen van God door zijn Woord, te laten uitgroeien tot aparte kerkelijke ambten, biedt perspectieven voor een soepel inspelen op nieuwe kerkelijke uitdagingen in de toekomst.

 

8. De angst voor ambtelijke dominantie leidt tot terughoudendheid bij het invullen van een bisschoppelijke opzichtersfunctie en van een petrusdienst.

Beide worden niet principieel verworpen. Integendeel, ook Calvijn erkent het belang van de ambten voor de eenheid van de kerk. Maar in geval van disfunctie verliezen ze hun legitimiteit als eenheidsteken. Om ambtelijke heerschappij in de kerk te voorkomen, vulde de gereformeerde traditie het persoonlijk ambtelijk leiding geven aan met een collegiale bestuursvorm op ieder niveau. In de praktijk werd het collegiaal leiding geven dikwijls de enige vorm van ambtelijk regeren op het bovenplaatselijk niveau. In het perspectief van een geactualiseerde ambtstheologie dringt de vraag zich op of zo de ambten binnen de gereformeerde traditie op voldoende wijze hun rol als eenheidsteken kunnen vervullen.

 

9. De dienaars van het Woord stellen in hun dienst Christus present en representeren als zodanig Christus.

Geen enkele van de onderzochte theologen en teksten waagt zich aan een verdere theologische doordenking van de manier waarop Christus present is door de ambtelijke dienst. Calvijn werkt voorzichtig met begrippen als ‘vicaris’, ‘instrument’ en ‘presentsteller’ en een beeld als het zenuwstelsel. Het is een uitdaging voor de gereformeerde theologie de christusrepresentatie helderder te omschrijven.

 

10. De dienaars van het Woord zijn geen representanten of gedelegeerden van de geloofsgemeenschap.

De dienst van het Woord komt niet op uit de geloofsgemeenschap. Daarom moet het ministerium, bediening van het Woord waartoe een bijzondere roeping en een ordinatie nodig is, fundamenteel onderscheiden worden van het sacerdotium van alle gelovigen, een priesterlijke opdracht die voor alle gelovigen geldt. Het priesterschap van alle gelovigen speelt in de gereformeerde ambtstheologie nauwelijks een rol. Ook de band tussen de ambten als gaven van Christus aan de kerk en de gaven van de Geest als toerusting van de geloofsgemeenschap zijn niet uitgewerkt. Het gevolg hiervan is dat naast de uitvoerig uitgewerkte lijn Christus-ambt-kerk de lijn Christus-kerk-ambt nauwelijks is ontwikkeld. Dat hangt zeker ook samen met het feit dat de ambtsleer, alhoewel in de Institutie gerangschikt bij de uitwendige werken

|204|

van de Geest, toch vooral een sterk christologisch accent heeft. Dit onevenwicht verklaart de permanente dreiging van een dominocratie en nieuwe clericalisering binnen de gereformeerde kerken. Kan een vernieuwde ambtstheologie van meet af aan een plaats geven aan de geloofsgemeenschap die met genadegaven is begiftigd?

 

11. De gereformeerde traditie behoudt het teken van de ambtelijke ordinatie, maar legt eigen klemtonen.

De ordinatie bestaat in theorie voor de twee geordineerde basisambten die de traditie heeft overgeleverd, namelijk de presbyter/dienaar van het Woord en de diaken. Maar in de praktijk zal dikwijls alleen maar sprake zijn van ordinatie bij dienaars van het Woord. Het ouderlingenambt is geen wijdingsambt. De ordinatie verliest haar betekenis als de ambtelijke dienst niet inhoudelijk wordt opgenomen. Verder heeft de gereformeerde traditie steeds beklemtoond dat de verkiezing in het proces dat naar de ordinatie leidt, moet geschieden met instemming van het volk. Alhoewel Calvijn aarzelde of de ordinatie geen sacrament kan genoemd worden, heeft de gereformeerde traditie daarvan afgezien, omwille van de negatieve machtsconnotaties die dit kan impliceren.

 

12. In haar zoektocht naar een bijbels gefundeerde ambtsstructuur is niet de uitkomst maar wel de methode richtinggevend voor de gereformeerde traditie.

Alhoewel Zwingli en Calvijn beseffen dat de bijbel geen blauwdruk bevat voor de kerkelijke ambtsstructuur, was de Schrift normatief bij hun zoeken naar een nieuw model van ambtelijk functioneren. Het beluisteren van de Schrift met het oog op de noden van de tijd was een spannende zaak, die in andere contexten telkens opnieuw tot andere uitkomsten leidde. De belijdenisgeschriften kunnen zich door hun aard veel minder in voorlopige en open termen uitspreken over de ambten in de kerk, maar zijn als gereformeerde confessies juist sterk bepaald door plaats en tijd. Deze methode van Schriftonderzoek met het oog op de nood van de tijd moet ook richtinggevend zijn bij het zoeken naar een aangepaste ambtelijke structurering van de kerk in deze tijd.

 

13. Gereformeerde ambtstheologie zoekt aansluiting bij de traditie van de kerk.

Calvijn en Zwingli wilden met hun hervorming van de ambtelijke structurering van de kerk volop gepositioneerd blijven binnen de traditie van de kerk van het Westen. Ook in het zoeken naar een adequate ambtelijke ordening voor de kerk van hun tijd, waren zij permanent in gesprek met de kerkvaders. In het bijzonder de Institutie getuigt van grote betrokkenheid op de

|205|

traditie. Wij vinden er de bevestiging dat de ambten essentiële kerkelijke structuurelementen zijn, dat de ambtelijke ordening voortbouwt op de twee geordineerde basisambten van presbyter en diaken, dat verkiezing en ordinatie vaste elementen zijn van de ambtelijke toerusting en dat de ambtelijke bediening gepaard gaat met het uitoefenen van volmachten.