|77|

 

4. Conclusie

 

Het concilie had grote verwachtingen gewekt die naderhand niet werken ingelost. De ontnuchtering was groot toen de paus in vele landen niet de kandidaten die de steun van de diocesen hadden maar zijn eigen, dikwijls zeer traditionalistische kandidaten benoemde. Vanuit de hiërarchische en officiële kerk kwam een restauratie- en centralisatiebeweging op gang die een rem zette op een doorgaande vernieuwing van de kerk en het gewijde ambt. Na het concilie zouden nog verschillende bisschoppensynodes, met name die van 1971, 1985 en 1990, gewijd zijn aan het ambt in de kerk. De theologische formuleringen van de eindteksten waren overwegend hiërarchische en ontologisch getint.

Onze tekstimmanente lezing van de documenten toonde hoe het naast en door elkaar lopen van twee uiteenlopende ecclesiologisch en ambtstheologische lijnen het onmogelijk maken te spreken van dé leer over de kerk of dé leer over het gewijde ambt in Vaticanum II. Als de magisteriële katholieke theologie over het ambt in ontologische termen en in een hiërarchische context blijft uitspreken, dan kan ze zich met recht beroepen op de conciliedocumenten.

Deze ontwikkeling na het concilie illustreert hoe moeilijk het is om de teksten van concilies éénduidig te lezen. Dit hangt zowel samen met het onvermijdelijke compromiskarakter van deze teksten, die herkenbaar moeten zijn voor vele stromingen binnen de kerk, als met de rooms-katholieke visie op de Traditie. Officiële geloofsovertuigingen uit het verleden, zoals verwoord ten tijde van het Concilie van Trente en Vaticanum I kunnen eigenlijk niet worden tegengesproken of teruggenomen. Er is alleen ruimte voor verdere verheldering, verfijning, aanvulling en actualisering.

Dit alles neemt niet weg dat er wel degelijk nieuwe accenten zijn gelegd betreffende de theologie van het gewijde ambt op Vaticanum II in vergelijking met het concilie van Trente. De evolutie in het denken over het ambt hangt samen met de evolutie in het zelfverstaan van de kerk. De afweerhouding van Trente heeft plaatsgemaakt voor een meer pastorale en instrumentele benadering van kerk en ambt. De kerk is geen grootheid op zich, maar ontleent haar betekenis aan het ingeschakeld zijn in de zending door God met het oog op het heil van de wereld. Het gaat niet om de kerk, maar om de redding van de wereld. De kerk kan daar instrumenteel bij zijn. Naast de meer instrumentele inzet valt de verruimde trinitaire insteek op,

|78|

zoals blijkt uit de evolutie in de begrippen van zelfaanduiding: van societas perfecta, over corpus Christi mysticum en populus Dei naar communio.

Ook het ambt krijgt een bredere, trinitaire verankering. Het gewijde ambt representeert Christus, maar heeft daarnaast een ecclesiologisch-pneumatologisch accent, zoals blijkt uit het collegiaal element in de leiding van de kerk (LG III) en nog veel meer door de inbreng van het gemeenschappelijk priesterschap (LG II). De paus heeft geen monopolie over de Geest, want ook de bisschoppen en de andere gewijde ambtsdragers delen erin met het oog op de leiding van de kerk. De overige gelovigen worden begiftigd met de gaven van de Geest omdat ook zij door God gezonden zijn.

De formulering van het ambt in christologische terminologie blijft behouden, maar wordt verfijnd met de sleuteluitdrukking in persona Christi. Verder leidt de toepassing van de drie ambten van Christus op de ambtsdragers tot meer functioneel taalgebruik in de beschrijving van het gewijde ambt. De taakstelling verbreedt en de prioriteit verschuift. De ambtsdrager is meer dan een offerpriester en de bisschop, die de volheid van het wijdingsambt belichaamt, heeft als primaire en centrale taak de verkondiging.

We zien af van een kritische beoordeling vanuit reformatorisch gezichtspunt van de constanten en de nieuwe accenten in de rooms-katholieke ambtstheologie over de afgelopen vier eeuwen, omdat dit niet onze vooropgestelde doelstelling is. Onze luisteroefening leverde een boeiende kennismaking op met een ambtstheologie die zeker in de reformatorische traditie weinig bekend is. De vruchten daarvan hopen we te plukken bij de interpretatie van de ambtstekst van het Lima-rapport. Verder leerden we een aantal argumentaties, onderscheidingen en benaderingswijzen kennen die de reformatorische traditie prikkelt de theologie van het ambt opnieuw ter hand te nemen. Maar voor we ons daartoe laten verleiden, willen we eerst de bronteksten van de reformatorische, in het bijzonder gereformeerde, ambtstheologie van naderbij bekijken. De opgedane kennis over de rooms-katholieke ambtstheologie kan ons helpen de specificiteit van de gereformeerde ambtstheologie beter te vatten.