|313|

 

 

§ 20.
Werkzaamheid buiten de kerkelijke grenzen.

 

In twee opzichten had de kerkelijke leer betrekking met de wereld buiten het kerkelijk erf.

De Gereformeerden aanvaardden, dat de kerk de roeping heeft om als pilaar en vastigheid der waarheid zich allerwege te doen gelden, als een licht in de duisternis te schijnen En in de tweede plaats moest toegezien worden, dat door dit verkeer in de wereld de dwalingen, die aldaar heerschten, niet in de gemeente Gods indrongen.

De zorg voor leer en belijdenis had ook te rekenen met de eischen, die deze twee verhoudingen medebrachten. Daarom wordt deze slotparagraaf hieraan gewijd. Intusschen geraken wij hiermede zoo ver van het centrum, dat met een korte toelichting van slechts twee hoofdpunten mijn overzicht van de kerkelijke praktijk in zake de leertucht geëindigd kan worden. Een nauwkeurige behandeling zou trouwens te veel ruimte vereischen. Een enkel woord dus nog over:
A. De openbare disputatie.
B. De boekencensuur.

 

A. De openbare disputatie.

De openbare disputatie was geen vaste instelling der gereformeerde kerk te onzent, maar kwam alleen incidenteel voor om het goed recht der beleden leer te handhaven en om haar tegenover stoutmoedige, openbare tegenspraak te laten gelden.

Deze tegenspraak kwam soms van een enkel persoon, door zijn geschriften of daden. Meestal was het echter een »sekte« of »valsche kerk«, welke door haar optreden de gereformeerde kerk noopte tot openbare disputen.

|314|

Daaronder reken ik ook sommige, welke met gesloten deuren gehouden zijn, maar met het openbaar optreden onzer kerk in verband stonden.

Bekend zijn de disputaties met Coornhert, een in 1578 te Leiden, een in den Haag in 1583. 1) Met Arminius zijn in 1608 en 1609 ook een tweetal gesprekken gehouden, welke echter meer als door der Staten bemoeiing misvormde kerkelijke conferenties te beschouwen zijn. De meeste disputen zijn geleverd met de Doopsgezinden, maar nevens hen komen de namen van »Papisten«, »David Joristen«, »Martinisten« voor. 2)

Het aantal durf ik niet te schatten. Sommige uitdrukkingen wekken het vermoeden, alsof het hier en daar gewoonte was geworden. Toch behoorde, in ’t algemeen gesproken, dit middel om van de waarheid te getuigen niet onder de verschijnselen, die bij historisch onderzoek het meest in ’t oog vallen.

Reeds in den tijd, waarover wij spreken, was er verschil van meening omtrent het gewenschte ervan. Algemeen was men van oordeel, dat zij met de noodige voorzichtigheid moesten gehouden worden, opdat het doel niet gemist werd. Immers, drieërlei werd met dit openbaar optreden bedoeld: ten eerste de verdediging der ware leer en religie tegenover en een bestrijding van de dwaalleeringen; daarnevens het overtuigen van dwalenden, en vooral van zwakken onder de toehoorders; ten slotte: bij de overheid erkend te worden als de ware kerk.

Welk doel nu ook als het naaste begeerd werd, altijd was het zaak te zorgen, dat niet de tegenpartij òf uit de aanvaarding van een disputatie den schijn verwierf van mee te mogen tellen, òf in het debat de sterkste bleef. Met name diende hiervoor gewaakt te worden, wanneer het licht-verleide groote publiek tegenwoordig was of de gemeenlijk voor de niet-kerkelijken gunstig gestemde overheidspersonen aanwezig waren.

Den 19en Mei 1592 kwam in de classis Amsterdam het gravamen van Alkmaar ter tafel, 3) »Of ’t niet raetsaem sy den


1) Moorrees Coornhert, bl. 69. 105. (Op bl. 130 vermeldt hij, dat in 1589 een disputatie geweigerd werd. Een synode was daarvoor de plaats niet. Dat was de reden).
2) Vgl. verder Dordt 1574. Rutgers Acta bl. 172; R. & v. V., IV, bl. 53, 1595 Harderwijk (met Perfectisten); 1598 met Pelegrinus van Heerde, pastoor te Vaassen, [kerker. acta Harderwijk, MS. E, bl. 35b.] Fontanus was hierbij. Maar dit is meer een collatie geweest.
3) MS. B.

|315|

Papisten met consent der Edele Heeren Staten een openbaer dispute aen te dienen, te meer dewile men hoirt dat sommige die selffde seer stoutelick versoicken.« Het antwoord der Amsterdammers was: »Angesehen onse lehre wairachtich ende in Godts heilige Wordt gefundeert is, oock daernae opentlick bij solemnele placaten van de Ed. HH. Staten deser geun. Nederlanden angenommen ende gehouden wordt. Ende ter contrarien die Papistischen leere voor vielen hundert jaren met des heeren Wordt in vielen wettigen concilien als valsch ende onwairachtich ende ketterisch [geoordeeld is] gelick se oock in diesen landen van den Ed. HH. St. dairvoor gehouden wordt, datt men met neuen disputen die wairheit niet en sal wederomme in tvviffel trecken«, maar aan de HH. Staten alle misbruiken, enz. remonstreeren zal.

Men ziet het: Een disputatie was te veel eer voor de Roomschen. ln de vraag kwam het andere motief voor den dag: als de H.H. Staten zich lieten overbluffen door de grootspraak der Roomschen, — maar Amsterdam was op dat punt vrij gerust. Ten slotte zij even, maar dringend gewezen op den karakteristieken considerans: aangezien onze leer waarachtig en in Gods Woord gefundeerd is.

In de particuliere synode, een week later gehouden, 1) werd besloten, dat de generale synode hierover handelen moest, als »zynde een zake allen kercken int gemeyn antreffende«. Nu, in 1592 kon nog niet vermoed worden, dat de eerstvolgende nat. synode 16 jaar later zou gehouden worden, maar toch heeft het den schijn alsof de particuliere synode er af wilde wezen. Want dikwerf zijn disputaties in kleineren kring gehouden, zonder dat de generale synode er bij te pas kwam. Zoo vervalt het eenige argument (al erken ik, dat het op zich zelf niet onjuist was).

Ik vermoed, dat men het op de particuliere synode niet eens kon worden en dat Alkmaar vasthield aan het wenschelijke eener disputatie tegenover Amsterdam’s advies. Ten minste, Alkmaar werd eenigszins berispt in Mei 1593, omdat het zonder advertissement van anderen een dispuut met de Doopsgezinden had aangegaan. Die berisping kwam na de behandeling van een gravamen uit Alkmaar: Of het goed was den Wederdoopers een openbaar dispuut te presenteeren. Al weer was Amsterdam’s classis


1) R. & v. V., I, bl. 164.

|316|

’t niet eens met Alkmaar en adviseerde: onnoodig, want het is al zoo vaak geschied. Het schijnt, dat Alkmaar’s predikanten gaarne disputeerden, of dat ’t daar meer noodig was. 1) Toen de particuliere synode het dispuut met de Roomschen ter beoordeeling van de nationale gesteld had, waren zij zonder vragen maar vast met de Doopsgezinden begonnen. De classis Amsterdam heeft deze zaak ook op de part. synode gebracht, maar terwijl over ’t gevraagde gesprek wederom besloten werd 2): de nationale synode moet daarover beslissen, werd de kwestie over het reeds gehouden gesprek uitgesteld tot men aan de particuliere kwesties zou gekomen zijn. Maar de behandeling der geschillen van Wiggerts en Ampsingh nam zooveel tijd in beslag, dat de leden den vijfden dag zonder in zake het dispuut een beslissing genomen te hebben, naar huis gingen.

Zoo waren de meeningen over het nut der disputen ongelijk. Tijd en omstandigheden moesten den doorslag geven. Een paar jaar later, 10 Juni 1596, adviseerde de Amsterdamsche classis op een vraag uit Hoorn, of een dispuut niet gewenscht was, nu de Papisten al maar voortgaan dit aan te bieden, gunstig; de particuliere synode van dit jaar bleef echter bij het besluit van vroeger, ... »dat het by dezen tijt niet oorbaerlick en is een opentlick dispuyt tegen den Papisten te versoucken wuyt ver-scheyden oorsaecken den sinodum daertoe moverende.« »Daer-tusschen«, zoo ging de sinode voort, »soe van enighe dienaer afifgevordert werdt verdedinge der christelicker leere, dien salt niet alleene geoorlooft syn maer toestaen int particulier de suijvere leer der evangeliums voor te staen ende soo hij hem daertoe niet well bequaem offte gequalificeert en vonde, sal mogen behulp van anderen nemen«. 3)

Langzamerhand is het aantal der disputen verminderd. Ten minste, wij hoorden, hoe de classis Amsterdam zeide dat het al zoo dikwijls was geschied, maar blijkens ’t toen vermelde uit de provincie Noord-Holland is het daar van 1590 tot 1596 slechts eenmaal voorgekomen.


1) Dit zou men afleiden uit de klacht van Alkmaar over de conventioneelen der Papisten a.w. in 1594. R. & v. V., I, bl. 186.
2) R. & v. V., I, bl. 172. art. 12.
3) R. & v. V., I, bl. 216. Iets dergelijks is ook in Gelderland ten jare 1580 bepaald, R. & v. V, IV, bl. II. 12: Geen openbare disputatie dan naar de bepalingen van de Dordtsche synode van 1578, maar een collatie mag een predikant in tegenwoordigheid van goede getuigen, wel houden.

|317|

Men zal ook wel in aanmerking genomen hebben of er handige debaters aanwezig waren, want al waren de gereformeerde predikanten vast overtuigd de waarheid te hebben — in een debat kwam het er op aan, dit ook te toonen en ’t vol te houden tegenover dikwerf zeer geoefende tegenstanders

Daarom had de generale synode van 1571 reeds aangegeven als middelen om de toen nog »toenemenden Wederdooperen teghemoete (te) gaen» 1): 1e. dat de predikanten de gemeente de verschilpunten klaar uitleggen, 2e. een voorbeeld te zijn in liefde en godzaligen wandel, 3e. getrouw huisbezoek, 4e. duidelijke tractaatjes en boeken. »Maer soo vele aengaet de tsamensprekinghen ende disputatiën met hen, op die plaetsen daer de ervarentheyt leert datse niet onvruchtbaer zyn (dit is een der gegevens, voor de veronderstelling, dat ze in den eersten tijd vrij geregeld gehouden zijnj sullense aenghenomen worden alleen van den ghenen, die de Classis daertoe bequame oor-deelen sal.«

Een échec moest vermeden worden. Daarom oordeelde de synode van 1581 in hoofdzaak niet anders. 2) Alleen als de nood het eischte, mocht iedere particuliere synode of ook een classis met consent der overheid een dispuut beginnen. Maar dan moesten de andere provinciën eerst er van op de hoogte gesteld worden »om derselven advys te nemen van de forme der disputatie ende andersins wat daertoe behoort.» Ook mocht hulp gezocht bij andere classen of synoden, ja in ’t heele land. 3)

Bekwaam disputator te zijn, was niet het minst voor een professor een aanbeveling. Het werd afzonderlijk als een deel van hun taak genoemd: de leer openlijk te verdedigen. 4)

Helmichius’ bekwaamheid hierin werd geroemd, toen hij naar Leiden ging. 5)

Van Maccovius ging, eer hij in ons land kwam reeds een roep uit, dat hij de Jezuïeten meermalen overwonnen had. 6)

Coornhert werd in zijn eerste dispuut door Delftsche


1) Rutgers Acta, bl. 269.
2) Rutgers Acta, bl. 432.
3) De kerkeraad wordt niet genoemd. Toch heeft meer dan eens een kerkeraad zulk een dispuut gehouden. Cf. Amsterdam 8 juni 1589 en in Sneek.
4) R. & v. V., III, bl. 90.
5) R. & v. V., II, bl. 448.
6) A. Kuyper Jr. Maccovius, bl. 6.

|318|

predikanten te woord gestaan, het tweede nam Prof. Saravia op zich. 1) Niet minder dan zeven dagen had het reeds geduurd, toen Coornhert naar huis werd geroepen. Het vervolg begon met een uiteenzetting door Saravia, die vier dagen duurde. De zaak werd er echter niet beter door; ieder der partijen schreef zich zelf de overwinning toe.

Het eerstgenoemde doel zal wel niet dikwijls bereikt zijn, veeleer werd ieder des te meer in zijn eigen gevoelen versterkt. Toch mag de beteekenis dezer disputen niet al te gering geacht worden. Den toehoorders kan menig punt klaarder geworden zijn. In 1581 2) werd in de particuliere synode van Zuid-Holland de disputatie aangeprezen als een goed middel om de harten van eenvoudigen, die verward waren door de propaganda der secten, te helpen. In de bewoordingen van dit artikel kwam uit, dat de synode gevoelde, dat de gereformeerde kerk een roeping had ook tegenover degenen, die »buiten zijn«: »Ende diewyl by den Gereformeerden kercken neersticheyt behoort gedaen te worden om de reyne leer te verbreyden ende de tegensprekingen den liefhebbers der waerheyt bekent te maecken, is raedtsaem gevonden, dat in den generalen synode geproponeert sal worden wat middelen men by advys der heeren Staten best soude mogen voirnemen, waermede secten, ketteryen ende verkeeringe van Gods heylige woort, verwarringen van eenvoudige harten verhindert ende gemindert mochten worden opt allerchristelicste. Deser vergaderinge dunct goede middelen te syn, dat openbare disputatiën tegens alle ketteryen aengestelt worden by consent der overheyt, doch dat men nyemanden daerom aen goet, lyff oft leven eenige schade soude begeeren te doen, maer alleen dat den eenvoudigen daermede geholpen worde. Item dat een boeck gemaect werde, daerinne de reyne leere claerlic voirgestelt ende de tegensprekinge van allen ketteryen op het allercortste ende eenvoudichste wederleeght worde. Item dat men acht hebbe opte druckeryen. Item dat de dienaers des woorts, als de texten voirvallen, die tegenstrydende leer met discretie straffen. Ende voirnemelick sal tot een goet middel dienen, dat de dieners selve godsalichlick leven ende andere tot godsalicheyt vermanen.«


1) Moorrees Coornhert, bl. 69 en 105 geeft een gedeelte ervan weer.
2) R. & v. V., II, bl. 197.

|319|

Als met het disputeeren onderrichting van het publiek bedoeld werd, moest ’t m.i. dikwijls herhaald worden. Hier en daar schijnt dit gebeurd te zijn. En niet alleen in ’t groot officieel, doch ook in kleinen kring is men er toe overgegaan, De Amsterdamsche kerkeraad stond in 1589 1) aan een paar ambtelooze leden toe met de wederdoopers te debatteeren. Blijkbaar was het een voortgezet debat. Aan de orde was toen de praedestinatie. Voor geval van nood mochten zij D. Plancius medenemen. Ook met de Remonstranten is gedisputeerd 2) in deze classis. Bogerman’s optreden tegenover de Doopsgezinden in de stad Sneek is bekend genoeg. 3)

Ten slotte gold het door deze disputatiën in het oog der overheid zich te handhaven als de ware kerk. Heel duidelijk blijkt dit uit een voorstelling van de classis Amsterdam, 22 Maart 1599: 4) Belangende het verschil geresen tot Loenen tusschen de Dooperen ende onse gemeente is het advys des classis dat men de Jonck(?)Heer van Croonenburgh zal ant dienen dat hem zal believen den dooperen te laten vraegen of zij noch volherden ende begeeren te bewijsen, dat onse kercke de valsche kercke zoude zijn, ende indien sy antwoorden jae dat sy een dach raemen, dewelcke de kercke van Amsterdam sal overgeschreven worden om tegen den selven dach af te vaerdigen zoodaenigen die tselfde mach? aenhooren ende contrarie van dien bewijzen.

Om dezen reden zijn ook mannen als Gomarus c.s. er toe overgegaan om, hoewel reserveerende, dat de kerk alleen over Arminius kon oordeelen, toch met hem in de vergadering der Staten te disputeeren.

 

B. Boekencensuur.

In 1574 had de Dordtsche provinciale synode officieel uitgesproken, dat tot uitroeiing der valsche leering en dwalingen, die door het lezen van kettersche boeken meer en meer toenamen, drie middelen goed waren. 1. Het volk van den kansel vermanen tot onderzoek van den Bijbel en afmanen van de ongezonde, kettersche boeken, maar de namen daarvan slechts


1) MS. D, vergadering van 8 Juni.
2) MS. B, Classis Amsterdam 13 Juni 1617.
3) Cf. van der Tuuk Bogerman bl. 30 vlgg.
4) MS. B.

|320|

spaarzamelijk noemende. 2. De boekverkoopers, die de reine leer toegedaan zijn, vermanen, die verkeerde boeken niet te drukken ofte verkoopen. 3. Bij het het huisbezoek de lidmaten vragen of zij ook zulke boeken hebben en hen vermanen de mogelijk aanwezige weg te doen. 1)

Daarover hadden de Gereformeerden reeds menig schamper woord moeten hooren. »Inquisitie« en »gewetensdwang« deden ook nu dienst. Trigland verdedigde daarom dit besluit tegen de beschuldigingen, die vaak op schromelijke overdrijving berustten. 2)

In 1578 art. 55 en desgelijks in 1581 art. 38 3) bevatte de kerkorde het verbod om eenig boek, dat over religie handelt, te drukken of uit te geven zonder consent van de classis (’78), provinciale synode (’81) of van de theologische professoren onzer belijdenis.

Daartegen was de magistraat van Leiden niet weinig gekant. De dienaren des Woords gaven in 1582 echter een antwoord uit, waarin zij dezen maatregel verdedigden. 4) Het valt niet te ontkennen, dat de invloed van boeken onberekenbaar groot is. De gereformeerden, die zelf zoo veel voor de verbreiding der reine leer aan de drukpers te danken hadden toen het spreken bijkans onmogelijk was gemaakt, wisten zelf het best en hadden een niet onbegrijpelijk bezwaar tegen de verspreiding van kettersche boeken.

Op verschillende wijze werd getracht die invloed te breken. Allereerst natuurlijk door het gezag der kerkelijke vergadering gen over predikers, rectores, schoolmeesters (ook op schoolboeken was de aandacht nauwkeurig gevestigd 5) en door particuliere lidmaten, ja ook wie buiten de kerk stonden, te verzoeken, hierin mede te werken.

Voortdurend toezicht op hetgeen van de pers kwam, zoo mogelijk ook op wat naar de pers ging, was het meest voor de hand liggende middel, maar niet altoos gemakkelijk aan te wenden. Was de auteur een goedgezind man, dan was de zaak eenvoudig genoeg en kon zijn ter lezing aangeboden werk vóór het gedrukt werd beoordeeld worden. Kerkeraad, classis,


1) Rutgers Acta bl. 140.
2) K. G. bl. 168.
3) Rutgers Acta, bl. 247, 390.
4) Trigland, K. G. bl. 208.
5) Vgl. o.a. classis Amsterdam MS. B, 4 Mei 1592, 31 Mei 1593.

|321|

particuliere en generale synoden hielden zich met dit onderzoek bezig. De protocollen van den Amsterdamschen kerkeraad bevatten bewijzen 1) genoeg; in de classicale acta, die ik zag, ontbreekt de censura librorum niet. Soms werd een, soms een grooter getal personen benoemd om een werk te examineeren. 2) In de classis Neder-Veluwe werd aan ieder der leden opgedragen er op te letten, of Bellarminus ook iets uitgaf. 3) De provinciale synoden hebben mettertijd voor elke classis visitatores librorum benoemd en de Dordtsche K.O. art. 55 plaatste de professoren op den uitkijk. In de generale synoden 4) is evenals in de provinciale dikwijls en veel over boeken gehandeld. 5). Er werd onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van gevaarlijk geachte geschriften, zoowel allerwege bij de particuliere lidmaten ter gelegenheid van het huisbezoek, als speciaal in Drenthe bij de predikanten als er kerkvisitatie was. 6)

Niet alleen tegen »kettersche boeken« werd gewaakt, maar ook ongeschikte boeken konden geen imprimatur ontvangen. Op het beklag van Gaspar van Bygaerden omtrent de censuur in 1592 werd »vrientlick geantwoort, dat (de synode) niet en verstaet, dat zijn boeck als ketters veroordeelt zij, maer alleen dat het niet also gescreven zij, dat het met stichtinge zoude mogen gedruct worden.« 7) Zelfs een geschrift van den befaamden Donteclock moest inter parietes blijven. De redenen zijn daarbij vrij uitvoerig opgegeven: »Is te kennen gegeven, dat D. Donteclock een tractaet ghemaeckt hadde van de praedestinatie, ende want de synodus verstaet, dat hy beghint a lapsu hominis, twelck lichtelyck andere scribenten verdacht soude maecken, die ab aeterno Dei decreto beghinnen, ten anderen dewyle dese materie seer teerder is ende veel wederspreeckers heeft, die nu in stilte syn, ende de argumenten der wederspreeckers van D. Donteclock daerby niet en syn gherefuteert, alsoot oock by alle man niet en behoort te staen bysondere confessien op de


1) Eenige daarvan zijn afgedrukt in Rutgers Kerkverband bl. 30 vlgg.
2) Classis Sneek MS. C, 29 Mei 1618 bl. 225, 4 personen voor het boekje van Henrici te Oppenhuysen tegen de »wederdoperen«. Het werd afgekeurd en Henrici kreeg de vermaning, zooveel mogelijk de verspreide exemplaren »weder in te roepen«. 31 Juli bl. 226.
3) MS. A, bl. 140.
4) Cf. vooral de acta van 1578, maar ook die van 1581.
5) De registers van de deelen van R. & v. V. hebben dikwijls een halve bladzijde gevuld met titels van boeken, welke in de particuliere synoden besproken zijn.
6) R. & v. V., VIII, bl.
7) R. & v. V., III, bl. 15.

|322|

hooftpoincten des ghelooffs wt te gheven als een saecke synde, die de gantsche kercke raect, soo oordeelt de synodus« enz. 1)

Beoordeeling dezer considerantiën blijve achterwege, maar ik wijs op de nauwkeurige zorg, waarmede op dit punt gewaakt werd tegen alles wat maar verwarring brengen kon. De Amsterdamsche kerkeraad handelde in de remonstrantsche dagen evenzoo 2).

31 Juli 1610 heeft de classis Sneek Henricus Ludolphus belast, zooveel mogelijk zijn boek, dat nog al tegen de Doopsgezinden geschreven was, weder op te koopen. Het was ongeschikt en onwaardig gedrukt te worden, vooral om het eerste stuk van den droom. 3)

Waar de vrienden op die wijze onder contrôle stonden, kan het geen verwondering wekken, dat met de werken van Socinianen, David-Joristen, Schwenckfeldianen enz. al heel korte metten werden gemaakt.

Het is dan ook waarlijk de schuld der kerkelijken niet, dat er zulk een heirleger pamfletten, brochures en grootere strijdschriften verschenen zijn, al is het waar, dat niet minder van Contra-remonstrantsche als van Arminiaansche zijde gepolemiseerd werd. 4)

Doch gewoonlijk was er niet veel tegen de uitgave van ongewenscht geachte boeken te doen, waarvoor altoos wel een drukker te vinden was, want verboden vrucht is begeerlijk. 5) Alleen als de overheid hare steun verleende, kon iets meer bereikt worden, maar toch ook nog niet veel. Op overheidsplakkaten en de toepassing ervan werd dan ook meer dan eens aangedrongen. 6)

Soms is eenig resultaat verkregen. In 1583 is een boek van Coolhaes opgekocht en in 1582 heeft de stad Leiden hem de gemaakte onkosten vergoed, toen zijn geschrift over de kerkelijke discipline verboden was 7). Een dedicatie van Coornhert werd in 1590 geweigerd. Meestal echter schijnt de


1) R. & v. V., III, bl. 179, 1601.
2) Rutgers Kerkverband bl. 31. Vgl. ook R. & v. V., II, bl. 153 (Catech. en K.O. van Winghius).
3) MS. C, bl. 220.
4) De catalogus door Dr. H.C. Rogge opgemaakt is een werk van twee vrij zware banden.
5) Cf. vooral Rogge C.C., II, bl. 82, 91 vlgg.
6) Bv. classis Amsterdam, MS. B, 4 Mei 1592.
7) Rogge C.C., II, bl. 5.

|323|

overheid aan hare bepalingen niet streng de hand gehouden te hebben. Zelfs wanneer het politieke geschriften betrof, ging het menigmaal niet anders 1).

Een enkel maal is gevraagd een boek te verbranden, nl. de Remonstrantsche Taffereelen. Dit verzoek der gedeputeerden synodi in Overijssel 1618 is door de ridderschap en steden beantwoord met een besluit, »dat de Taffereelen souden ingetrocken worden« 2). Het verbranden van een exemplaar zou zeker niet meer uitgewerkt hebben dan dit besluit baatte.

 

Er waren echter ook andere wegen om de gevaren van boeken tegen te gaan. Allereerst het opstellen van rechtstreeksche refutaties en verder de uitgaven van goede boeken te bevorderen.

Refutaties zijn er tegen menig geschrift opgesteld 3).

In de classis Delft is zelfs gesproken over het aanleggen van een classicale boekerij, om de bronnen bij de hand te hebben en werd een verdeeling van werk ingevoerd om op verschillende boeken een afdoend antwoord te laten verschijnen 4).

De provinciale synode van 1620 in Zutphen, vond het echter niet goed al te veel eer aan de tegensprekers te bewijzen; evenals vroeger Dordt ’74 gezegd had: noem de titels spaarzamelijk, verwachtte ook zij meer van negeeren dan van refuteeren 5).

De uitgave van goede boeken werd dikwijls krachtig bevorderd.

De classis 6) zoowel als de kerkeraad 7) van Amsterdam hebben zich hierin verdienstelijk gemaakt. Voor den arbeid van Merula werden kopiën van aktestukken op aandringen van provinciale en andere synoden gemaakt 8). Vertalingen 9) van


1) Cf. Sepp Het Staatstoezicht, enz. bl. 15, 185.
2) R. & v. V., V, bl. 329.
3) R. & v. V., III, bl. 175. Marnix tegen de vrijgeesten.
» III, bl. 231. Donteclock tegen de waarzeggers.
» IV, bl. 50. Tegen ’t Fundamentboek van Arndt Berns, den perfectist.
» IV, bl. 189. Tegen den Jezuit Lessius.
» V, bl. 29. Pareus tegen de David-Joristen.
De opdracht aan Arminius tegen de Doopsgezinden is bekend. Classis Neder-Veluwe 1614 [MS. A, bl. 183] tegen de algemeene genade.
4) Cf. van Langeraad, Archief 1900 bl. 168, 175.
5) R. & v. V., IV, bl. 352.
6) Classis Amsterdam. MS. B, 1604 3 Mei.
7) Rutgers, Kerkverband, bl. 31.
8) R. & v. V., III, bl. 223. Ook aan van Meteren werden voor den herdruk van zijn boek rectificatiën aangeboden, bl. 266.
9) R. & v. V., III, bl. 174.

|324|

beroemde buitenlandsche werken te maken, korte homiliën over den catechismus, zelfs het plan om een corpus doctrinae saam te stellen, dit alles en meer werd door de kerkelijke vergaderingen goedgekeurd, en dikwijls opdracht en geldelijke steun hiervoor verleend aan daartoe bekwaam geachte personen.

Een vermelding van de besluiten in zake Bijbelvertalingen zou een kleine geschiedenis op zich zelf vormen.

 

Aldus werd beschermend en opbouwend te werk gegaan. Zwaard en troffel beide gehanteerd; met zorg acht gegeven, zoowel dat ’t kwade voedsel geweerd, het goede aan de gemeente verstrekt werd. De stichting der gemeente was het naaste doel, de verbreiding der waarheid Gods het groote werk.

———

Hoe ons oordeel over afzonderlijke daden en maatregelen ook moge luiden, de praktijk in haar geheel toonde, dat de gereformeerde kerk in Nederland in de jaren waarover dit onderzoek liep, ernst heeft gemaakt met hare roeping om het toebetrouwde pand te bewaren en in het midden der wereld zich te betoonen de pilaar en vastigheid der waarheid.