|15|

2 Wat is een kerkelijke gemeente?

 

Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden.
(Mattheüs 18: 20; vertaling N.B.G.)

 

2.1 Het is vanzelfsprekend ondoenlijk om in kort bestek ook maar enigszins volledig te zijn over de vraag wat een kerkelijke gemeente is. Het is ook niet nodig, omdat ik veel van wat over de kerk of de kerkelijke gemeente (de woorden kerk en gemeente gebruik ik door elkaar) gezegd is, bekend mag veronderstellen. Daarom zal ik hier een bepaalde benadering toepassen, die velen wellicht wat vreemd zal voorkomen, maar waarvan — naar ik hoop — zal blijken dat zij voor ons doel erg geschikt is. Maar het is goed uitdrukkelijk vast te stellen dat het niet noemen van bepaalde dingen die over de kerk te zeggen zijn (over haar doel, haar oorsprong, haar wezen enz.) niet betekent dat ze ontkend of niet belangrijk gevonden worden. Ik zal trouwens verderop in deze paragraaf ook uitdrukkelijk in mijn beschouwingen opnemen wat de kerk van zichzelf zegt. Maar ik begin daar niet mee.

Ik begin met iets te zeggen over instellingen in het algemeen, dus met iets dat zowel voor een kerk als voor een staat, een bedrijf of een school kan gelden. Dat kan, omdat óók de kerk een instelling is in deze samenleving. Ook aan de kerk is dus niets menselijks en ook niets sociaals vreemd. Daarom is het inzetten bij zo’n algemene benadering eigenlijk ook veel minder vreemd dan dit op het eerste gezicht lijkt. Alleen: we zijn het bij het beschouwen van de kerkelijke gemeente niet gewend.

 

2.2 Elke instelling is op verschillende manieren te benaderen of te omschrijven. Een voor ons doel belangrijke onderscheiding is tussen wat ik nu maar noem een meer statische en een meer dynamische benadering. Met een meer statische benadering heb ik op het oog een benadering die meer ‘van bovenaf’ gebeurt, die niet in de eerste plaats let op het concrete gebeuren binnen de instelling, maar meer op het functioneren van de instelling als geheel, die de instelling ook meer als een systeem beschouwt en die als benadering een meer abstrakt karakter draagt. Met een

|16|

meer dynamische benadering daarentegen bedoel ik een benadering die meer ‘van onderop’ plaatsvindt, die primair let op het feitelijk gebeuren binnen de instelling, die meer uitgaat van het gedrag, van de acties van mensen en die daarmee als benadering meer concreet is.

Bij beide benaderingen kunnen we ook nog onderscheiden tussen een meer formele en een meer materiële (of inhoudelijke) benadering. Het geheel lijkt nu ingewikkeld te worden, maar bij de uitwerking zullen we zien dat dat wel meevalt.

Met behulp van deze twee onderscheidingen ontstaan er dus vier manieren om een instelling te beschrijven. In schema kunnen we dat als volgt weergeven:

  formeel materieel
statisch (1) statisch-formeel (2) statisch-materieel
dynamisch (3) dynamisch-formeel (4) dynamisch-materieel

De verschillende benaderingen vullen elkaar vaak aan en ze moeten ook niet los van elkaar gezien worden. Ze belichten echter wel ieder voor zich bepaalde aspecten van een instelling, zodat het mede van het doel waarmee men een instelling bestudeert afhangt aan welke benadering men de voorkeur geeft. Wij zullen hier vooral toewerken naar de dynamische benadering.

 

2.3 Voordat we nu de kerkelijke gemeente op deze wijze beschrijven, willen we aan enkele niet-kerkelijke voorbeelden illustreren wat we met een en ander bedoelen. We beginnen met de statische benadering en nemen als voorbeeld het bedrijf.

In formele zin (benadering (1) uit schema 2.2) zouden we een bedrijf kunnen omschrijven als een groepering van mensen, die behoren tot een bepaald bedrijf. Dit is inderdaad een erg formele omschrijving, want het zegt ons nog niets over de vraag wat voor soort instelling een bedrijf eigenlijk is. Willen we naar een materiële omschrijving, dan moeten we ons afvragen waarin een bedrijf zich eigenlijk onderscheidt van een school of een kerk of

|17|

een gezin. Welnu, als het kenmerkende van een bedrijf zou zijn dat het goederen produceert, dan zou een meer materiële omschrijving (2) kunnen zijn: een groepering van mensen, die er met elkaar opgericht zijn bepaalde goederen te produceren.

Op zichzelf zijn deze statische omschrijvingen wel juist, maar ze zijn beperkt. Dat blijkt als we ons de — op het eerste horen vreemd klinkende — vraag stellen waar het bedrijf op zondag is (aangenomen dat er geen zondagsarbeid wordt verricht). Dan is er een bedrijfsgebouw, maar van de groepering van mensen in de boven gegeven omschrijvingen is dan eigenlijk niets merkbaar. Die mensen zitten dan in hun gezin of in de kerk, maar ze zitten daar niet als bedrijfsgenoot; ze behoren op dat moment juist tot andere instellingen, namelijk hun gezin of hun kerk. Om deze situatie beter in de greep te krijgen moeten we naar een meer dynamische benadering toe.

 

2.4 Zo’n dynamische benadering is nodig, omdat de mensen nu eenmaal niet alleen maar bedrijfsgenoten zijn. Een mens heeft — zo zeggen we in de sociale wetenschappen — verschillende posities. En een positie omschrijven we dan als de plaats die iemand in de samenleving in verhouding tot anderen inneemt. Een bepaald persoon heeft bijvoorbeeld de positie van gezinslid (in verhouding tot man of vrouw en kinderen), maar hij heeft ook de positie van bedrijfsgenoot (in relatie tot collega’s) en van kerklid (in relatie tot mede-kerkleden) en van buurtgenoot (in verhouding tot de mensen in de buurt) enz. Maar ook al heeft iemand veel posities, hij heeft ze eigenlijk alleen maar in een bepaald verband. Of anders gezegd: een bepaalde positie wordt pas reëel, levend, actueel in een bepaalde context: binnen zijn of haar bedrijf is iemand pas ‘werkelijk’ bedrijfsgenoot, als zijn of haar chef — als chef — bij hem of haar thuis komt; dan wordt men namelijk aangesproken in de positie van bedrijfsgenoot. Vertrekt de chef weer dan kan men zo weer ‘overstappen’ op de positie van gezinslid bijvoorbeeld. Niet de territoriale plaats maar de sociale plaats die iemand inneemt is voor dit alles bepalend.

Met dit in ons achterhoofd, kan de dynamische omschrijving van een bedrijf in formele zin (3) luiden: een groepering van mensen in hun positie van bedrijfsgenoot. En in materiële zin (4) zou de omschrijving kunnen luiden: een groepering van mensen, die en voorzover zij bezig zijn bepaalde goederen te produceren.

|18|

Op deze wijze hebben we niet alleen antwoord op de vraag wat voor een soort instelling een bedrijf is, maar hebben we ook meer zicht op het bedrijf als gebeuren. En dat verhoogt ons inzicht in de realiteit wel.

 

2.5 Zoals we een bedrijf (en elke andere instelling) op verschillende manieren kunnen benaderen, zo kunnen we ook over de kerk op verschillende manieren spreken. Ook de kerk kunnen we om te beginnen meer statisch omschrijven. Doen we dat in formele zin, dan kan die omschrijving als volgt luiden:

(1) kerk is een groepering van mensen die lid zijn van een kerk.

Ook deze omschrijving is zo formeel, dat die ons eigenlijk niets zegt. Veel belangrijker is het daarom naar een materiële omschrijving te zoeken. Dat is echter niet zo eenvoudig. Juist niet als we willen luisteren naar het zelfverstaan van de kerk, naar datgeen wat de kerk van zichzelf zegt (en dat willen we graag, omdat ze de werkelijkheid recht willen doen). Want alles wat de mensen die in en met de kerk bezig zijn over de kerk zelf zeggen, maakt bij elkaar vaak de indruk van een babylonische spraakverwarring. Als wij daarom hier op grond van wat de kerk van zichzelf zegt tot een hanteerbare omschrijving van de kerk willen komen, dan kan dat niet anders dan door middel van het doen van keuzen en het doorhakken van knopen.

Weinig verschil van mening is er over de gedachte dat het essentiële van de kerk bestaat uit een relatie met Christus. Op grond daarvan zou een meer materiële omschrijving kunnen luiden:

(2a) kerk is een groepering van mensen die op Christus betrokken zijn.

Deze omschrijving is minimaal (wat overigens niet betekent dat ze weinig zegt). Willen we iets verder gaan, dan worden we geconfronteerd met de veelheid van nuanceringen, die het spreken over de kerk kenmerkt. Er worden in dat spreken tientallen beelden van de kerk gebruikt, beelden die meestal teruggaan op hetgeen het Nieuwe Testament over de kerk zegt. Twee veel gebruikte beelden zijn die van het ‘lichaam van Christus’ en van het ‘volk Gods onderweg’. Daarmee worden twee aspecten van het kerk-zijn belicht die in veel omschrijvingen van de kerk terug te vinden zijn, het ene als het ware meer intern en het andere meer extern. Het beeld van het lichaam van Christus

|19|

duidt er op dat de betrokkenheid op Christus onderlinge relaties, een zekere eenheid, een zekere gemeenschap met zich meebrengt. Het beeld van het volk Gods onderweg duidt er op dat de betrokkenheid op God of Christus mensen in beweging zet en op een buiten de eigen kring gelegen doel richt.

Deze beide elementen wil ik in een omschrijving opnemen. En ik doe dit door middel van termen die in de discussies over het ambt veelvuldig worden gebruikt, namelijk de termen representatie en presentatie. Het zou misschien eenvoudiger zijn om in plaats van representatie het woord vertegenwoordiging en in plaats van presentatie het woord tegenwoordig-stellen te gebruiken, maar ik pas me hier nu maar aan bij het op dt punt bestaande woordgebruik.

De meer uitgebreide materiële omschrijving zou dan als volgt kunnen luiden:

(2b) kerk is een groepering van mensen die Christus in hun midden present willen stellen en Christus in de samenleving willen representeren.

 

2.6 Ook nu kunnen we zeggen dat zo’n statische omschrijving ons al heel wat zegt over de vraag wat voor soort instelling de kerk is, maar dat die toch ook beperkt is als het er om gaat greep op het werkelijk kerk-gebeuren te krijgen. Daarvoor hebben we de meer dynamische benadering nodig. Ook nu doen we dat weer eerst in formele zin, hoewel we uiteindelijk naar de materiële omschrijving toe willen. Maar voor een goed begrip van het geheel hebben we die tussen-stappen nodig.

Ook nu hebben we zo’n dynamische benadering nodig, omdat de kerkleden nu eenmaal niet alleen maar kerkleden zijn. De statische omschrijvingen gaan daar eigenlijk impliciet van uit. Maar naast de positie van kerklid hebben de meesten nog veel andere posities: van gezinslid, van lid van een ontspanningsvereniging, van buurtgenoot, van medewerker in een bedrijf enz. De kerk zoals we die (in 2.5) statisch omschrevne komen we alleen maar tegen, wordt alleen maar zichtbaar indien de mensen in hun positie van kerklid optreden, bijvoorbeeld in een kerkdienst, op een gemeente-avond of tijdens een huisbezoek. Treden de leden van een kerk in andere posities op, dan is er geen kerk zichtbaar, dan is er geen kerk-gebeuren. (Om het ons zelf duidelijk te maken kunnen we weer zo’n vreemde vraag stellen: waar is de kerk ’s nachts of waar is die maandagmorgen?)

|20|

Zo komen we tot de volgende formele omschrijving:

(3a) kerk is een groepering van mensen in hun positie van kerklid.

Nu is het zo dat nooit alle kerkleden tegelijkertijd als kerkleden, dus in hun positie van kerklid, optreden. In werkelijkheid is het telkens weer een deel van de leden — en bij verschillende activiteiten ook weer een verschillend deel — dat de kerk vormt. Als we aan dat gegeven recht willen doen, dan zouden we de zojuist gegeven omschrijving moeten vervangen door één die ik wel eens op een andere plaats gegeven heb: de kerk is de telkens op andere wijze en in verschillende samenstelling zichtbare groepering van mensen in hun positie van kerklid (Dekker, 110). Omdat deze nuancering ons van ons doel zou afleiden, laten we dit nu verder rusten.

 

2.7 We moeten wel aandacht schenken aan een andere, voor ons doel belangrijke nuancering, die nog meer nadruk legt op het dynamische karakter van de kerk. We moeten ons namelijk afvragen: wanneer functioneert iemand nu eigenlijk in de rol van kerklid? Kort geformuleerd luidt het antwoord: dat hangt af van de aard van de relatie die iemand met een ander of met anderen heeft.

Het is niet zonder meer zo, dat, als twee of meer kerkleden elkaar ontmoeten, er als vanzelf een kerkelijke relatie, dus een of andere vorm van kerk ontstaat. Dat zal in de regel wél het geval zijn als die ontmoeting plaatsvindt in een kerkdienst, maar het zal in de regel níet zo zijn, wanneer zij elkaar de volgende dag in het bedrijf tegenkomen. Hoe komt dat?

Als mensen in contact met elkaar treden en contact met elkaar hebben, dan geven zij dat contact een bepaalde betekenis, dan duiden zij hun onderlinge relatie op een bepaalde wijze, dan geven zij hun relatie een bepaalde ‘kleur’, dan geven zij er een bepaalde zin aan. Geven twee of meer mensen aan het contact dat tussen hen aan het ontstaan is nu een verschillende betekenis, een verschillende duiding, dan kan men zeggen dat er geen echte ontmoeting, geen relatie tussen die mensen ontstaat. Geven zij echter wél dezelfde betekenis, dezelfde duiding, dezelfde ‘kleur’ aan hun contact, dan ontstaat er een relatie. En de ‘kleur’ die zij er gezamenlijk aan geven bepaalt tevens de aard van de relatie tussen die mensen.

Laten we een paar voorbeelden nemen. Als twee personen, uit

|21|

de kerkdienst komend, elkaar aanspreken op de zojuist gehoorde preek, kan spreken ze elkaar aan in de positie van kerklid en ontstaat er een kerkelijk gekleurde relatie. Als diezelfde personen elkaar echter aanspreken over de uitvoering van het in de afgelopen week gesloten leveringscontract, dan spreken ze elkaar aan in de positie van leverancier resp. cliënt en ontstaat er een economisch gekleurde relatie. Spreken twee collega’s echter op hun bedrijf over de kerkdienst van gisteren, dan is er weer een kerkelijke relatie. Want niet de territoriale, maar de sociale plaats die de mensen innemen is hier bepalend.

Voor het ontstaan van een relatie is het dus niet voldoende dat ik vanuit een bepaalde positie opereer en de ander op zo’n zelfde positie aanspreek. Ik spreek als kerklid iemand aan in zijn of haar positie als kerklid en daarmee verwacht ik dat hij of zij op een bepaalde wijze, namelijk als kerklid reageert. Doet dit persoon dat, laat die zich op die positie aanspreken, dán ontstaat er een kerkelijke relatie; doet die persoon dat niet, dan ontstaat er géén kerkelijke relatie.

We hebben hier met een voor ons doel zeer belangrijk gegeven te maken. Alleen als mensen hun contacten op dezelfde wijze duiden, als zij die dezelfde betekenis, dezelfde zin geven, ontstaat er een relatie. Kort geformuleerd: zonder gedeelde zingeving is er geen relatie mogelijk (zoals ook omgekeerd zonder ondersteuning der relaties bepaalde zingevingen niet blijven bestaan; daarom is een of andere vorm van kerk zo belangrijk; maar dit terzijde).

Zó ontstaat kerk (want in de dynamische benadering is de kerk een gebeuren): mensen geven hun eigen situatie en de contacten die zij met anderen hebben een kerkelijke betekenis, zin, ‘kleur’, en verwachten van anderen dat zij daarop ‘inspelen’, dat zij de contacten op dezelfde manier kleuren; als dat gebeurt, dan ontstaan er kerkelijke relaties, dan ontstaat er kerk.

Op grond van dit alles kunnen we dan komen tot een meer uitgebreide formele omschrijving:

(3b) kerk is een groepering van mensen, die en voorzover zij met elkaar in relatie treden op basis van hun positie als kerklid.

 

2.8 Tot zover de benadering in formele zin. Nu willen we tot slot nog tot een meer materiële, meer inhoudelijke omschrijving komen, uiteraard in dynamische zin (dus de vierde omschrijving

|22|

in schema 2.2). Dat is een omschrijving, die in zekere zin een combinatie is van de voorgaande, met name van de omschrijvingen 2b en 3b.

Met behulp van de omschrijving 2b (de statisch-materiële) hebben we vastgesteld wat het specifieke van de kerk als kerk is, zodat we kunnen constateren wanneer een relatie een kerkelijke relatie is en wanneer dat niet het geval is. Het criterium hebben we gezocht in het present willen stellen en willen representeren van Christus.

Met behulp van omschrijving 3b (de dynamisch-formele) hebben we vastgesteld dat iets pas een kerkelijke relatie is, wanneer de betrokkenen dat ook gezamenlijk als zodanig duiden. En dat ‘als zodanig’ kunnen we nu vullen met het materiële criterium.
Dit brengt ons dus op de laatste (dynamisch-materiële) omschrijving:

(4) kerk is een groepering van mensen, die en voorzover zij in hun onderlinge relaties en in hun gezamenlijk optreden in de samenleving op Christus betrokken willen zijn, dat wil zeggen Hem present willen stellen in hun leven en Hem willen representeren in deze samenleving.

 

2.9 Het nut van de hierboven bereikte omschrijving is dat we nu een criterium in handen hebben op grond waarvan we kunnen bepalen wát een kerkelijke gemeente is en wannéer en hóe zo’n kerkelijke gemeente functioneert. En dat is nodig, omdat we anders geen goed zicht kunnen krijgen op de functionering van het ambt, dat immers — zo was ons uitgangspunt — aan de kerkelijke gemeente gebonden is.

Vanzelfsprekend is zo’n omschrijving aanvechtbaar. We hebben haar met het oog op ons doel geconstrueerd en we hebben al gezegd dat we daarbij knopen moesten doorhakken. Bovendien blijft ze — ondanks onze pogingen zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te blijven — toch nog abstract. Hieraan is echter moeilijk te ontkomen in een theoretische verhandeling. Bovendien is dat bezwaar minder groot dan het lijkt, omdat het zicht op de plaats en de functionering van het ambt — met het oog waarop we in deze paragraaf naar omschrijvingen hebben gezocht — toch ook vrij theoretisch en abstract moet blijven. Voor ons doel lijkt de gegeven omschrijving daarom voldoende.

Wat we nu bereikt hebben is — zoals gezegd — een criterium op grond waarvan we kunnen bepalen wát een kerkelijke gemeente

|23|

is. Dat criterium is de oriëntatie op en de presentatie en representatie van Christus. Is die aanwezig, dan is er kerk; is die er niet, dan is er géén kerk. En wanneer en hoe functioneert dan zo’n kerk? Indien en voorzover mensen hun relaties en elkaars optreden met behulp van dit criterium duiden, indien en voorzover zij gezamenlijk zich op Christus oriënteren en Hem willen (re)presenteren. De onderling erkende aanwezigheid van deze oriëntatie en (re)presentatie doet kerk ontstaan, doet haar bestaan èn begrenst haar.

 

2.10 Tot slot van deze paragraaf is het goed nog voor één ding aandacht te vragen. Het eigene, het kenmerkende van de kerk is dat zij op Christus betrokken wil zijn en dat zij zichzelf (en de samenleving) met Christus wil confronteren. Van Christus belijdt de kerk echter dat Hij de heer van de wereld en het Hoofd van de kerk is. Dit betekent dat Hij ‘gezag’ heeft, dat de kerk en de kerkleden aan Hem ‘ondergeschikt’ zijn.

Enerzijds bestaat de kerk dus uit een groepering van mensen; zíj vormen de kerk en zij doen dat doordat zíj aan hun relaties en aan hun activiteiten een bepaalde zin geven. Anderzijds bestaat de zingeving nu juist uit de erkenning van het ‘gezag’ van Christus, dat wil zeggen van iets dat niet vanuit henzelf komt, maar dat tot hen komt (als ik het op deze gebrekkige manier mag zeggen). Dat wil zeggen dat we ook hier weer een ambivalentie, een zekere tweeslachtigheid op het spoor komen en dat dit een gelijksoortige tweeslachtigheid is als die we bij het ambt zagen.

Dit is een voor ons doel erg belangrijk gegeven. Als we namelijk met het oog op de relatie tussen Christus en de gemeente al van een ‘tegenover’ willen spreken — en zoiets komt gemakkelijk op, gelet op het gebruik van termen als gezag, erkenning van gezag, onderschikking en confrontatie — dan zit dat ‘tegenover’ in de gemeente zelf. Ja, het vormt er zelfs het essentiële van, want de gemeente bestaat bij de gratie van de erkenning van het gezag van Christus. En het zit in de gemeenteleden zelf, want zij zijn ook slechts bij de gratie van de erkenning van dat gezag gemeenteleden. Zonder dat behoren zij niet tot wat wij kerk hebben genoemd.

In de volgende paragraaf zullen we zien wat dit gegeven betekent voor de relatie tussen ambt en gemeente en tussen ambtsdragers en gemeenteleden.