|4a|

Inleiding

1

 

Ter inleiding maak ik de volgende opmerkingen.

In de eerste plaats: ‘beginselen’ in de titel wil niet alleen de vertaling zijn van ‘principia’, maar ook van ‘initia’, beginselen in de zin van ‘begin-nen’, aanvangen2. De bedoeling is, dat het hierna volgende er ongeveer even historisch als principieel zal uitzien.

Vervolgens: in de titel komen geen lidwoorden voor. D.w.z. men mag niet minder, maar vooral niet méer verwachten dan een paar beginselen van een beetje reformatorisch kerkrecht. Naar volledigheid kan in dit korte bestek niet worden gestreefd.

In de derde plaats geef ik van bedoeld beetje kerkrecht een nog wat nadere precisering: het zal worden ontleend aan de ‘initia’ van Luther en Calvijn, níet van Zwingli. Van ‘eigenständig’ kerkrecht is bij de laatste nauwelijks sprake geweest. Zwingli’s instemming had het dat de overheid van Zürich in december 1526 verklaarde voortaan te zullen optreden ‘anstatt ir gemeinen kilchen’ — als plaatsvervangers van de kerkelijke gemeente — óok wanneer wering van het avondmaal aan de orde mocht komen3. Leek de tegenwoordige tijd niet veel meer op die van de profeten dan op die van de apostelen? Waarom zou de kerk er nog een eigen orde op na houden, nu de christelijke overheid zo goed voor orde zorgde4?

Tenslotte, men kan zich afvragen: is dit wel een actueel onderwerp? In Duitsland zeker! Daar is het sedert de ineenstorting van de landsheerlijke kerkregeringen en vooral sedert de ‘Kirchenkampf’ en de val van het Derde Rijk gekomen tot een nieuwe levendige bezinning op de ‘Grundlagen’ van het kerkrecht. En hierin kreeg als vanzelf ook de vraag naar de oorspronkelijke kerkrechtelijke posties en bedoelingen van de hervormers haar plaats5.

Dat aan het onderwerp ook in de nederlandse situatie geen actualiteit kan worden ontzegd, is mijn overtuiging; het moge in het vervolg blijken.


1 Tekst van een college, gegeven in het kader van de postacademiale cursus 1966-67, 13 maart 1967.
2 Vgl. de ‘exigua initia’ van de gehoorzaamheid in de Heid. Cat., antw. 114, en de titel van het hierna te noemen werk van J. Heckel.
3 R. Ley, Kirchenzucht bei Zwingli, Zürich 1948, S. 54; O. Farner, Huldrych Zwingli, IV, Zürich 1960, S. 408 f.
4 R. Ley, a.a.O., S. 88 f., 90 f.; O. Farner, a.a.O., S. 409 ff.
5 Ter oriëntatie raadplege men de artikelen ‘Kirchenrecht’ en ‘Kirchenverfassung’ in RGG en EKL, of bladere men de naoorlogse jaargangen door van Zeitschrift für evangelisches Kirchenrecht. Bevruchtend voor de bezinning op de bijbelse grondslagen zijn vooral ook geweest de studies van E. Schweizer en H. von Campenhausen over de ‘Gemeindeordnung’ in het Nieuwe Testament en de oude kerk, voorts een aantal geschriften van Karl Barth. — Voor Calvijns ecclesiologie bestaat grote aandacht in r.k. kring. Een bewijs daarvan: A. Ganoczy, Calvin Théologien de l’Église et du Ministère, Paris 1964.