Man en vrouw in perspectief van bijbel en cultuur
1983
|25|
door L.G.A. Bremmer-Lindeboom
1
Dit congres, dat het Gereformeerd Sociaal en Economisch Verband heeft belegd, staat in het teken van een heel actueel onderwerp. Nu sinds de jaren zestig op zoveel, wat wij als waardevol ervaren en beschouwen, een aanval wordt gedaan, en zoveel waarden en normen zijn gaan schuiven, is een bezinningsdag over dit onderwerp niet overbodig. Het bergt bovendien meer aspecten in zich dan op één dag aan de orde kunnen komen.
In de verschillende bijdragen in de studiemap, die u hebt gekregen, is heel wat materiaal aangedragen. Het is niet de bedoeling vanmorgen hiervan een herhaling of samenvatting te geven, al is het onvermijdelijk, dat u soms bekende klanken hoort.
Eén van de dingen, die telkens weer treffen, is dat de Schrift geen statische opvatting heeft inzake de taak van man en vrouw. Wel is er steeds het behoud van een bepaalde kern, van bepaalde essenties. Toch komen er telkens verrassende momenten naar voren, waarin de vrouw duidelijk een andere plaats inneemt dan wij misschien verwacht zouden hebben.
Ik noem een paar kleine voorbeelden. Daar is die korte tekenende geschiedenis van Achsa en Othniël uit Jozua 15. Kaleb, de zoon van Jefunne, wil in het hem toegewezen gebied de stad Debir in bezit krijgen. Wie deze voor hem verovert, die belooft hij als beloning zijn dochter. Het gelukt Othniël en hij krijgt nu Kalebs dochter Achsa als vrouw. Er wordt dus over dit
1 Dit referaat is gehouden op het congres, dat het Gereformeerd Sociaal en Economisch Verband belegde op 14 februari 1981 te Amersfoort, en dat handelde over Emancipatie. Nu ik dit publiceer, heb ik de toen gebruikte, mij opgegeven titel ‘Man en vrouw — een plaatsbepaling’ iets meer toegespitst op de inhoud.
|26|
meisje beschikt. Maar direct ontpopt ze zich als een meisje met initiatief. Ze wil een stuk land van haar vader. Ze houdt zich aan de regels van het spel en port Othniël aan dit aan haar vader te vragen. Het gekregen land blijkt echter dor te zijn. Dat laat ze haar vader voelen. Geef mij toch een huwelijksgift, zegt ze. Nu gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterbronnen. Ze toont inzicht in het landbouwbedrijf. Dat staat haar vader kennelijk aan: ze krijgt hooggelegen en laaggelegen bronnen.
Een ander voorbeeld. In Richteren 13 lezen we de aankondiging van Simsons geboorte. Tot tweemaal toe komt de engel met deze boodschap bij Manoah’s vrouw. De tweede keer gebeurt dat ondanks het feit, dat Manoah God dringend gebeden heeft, of de engel terug wil komen, zodat hij zelf het grote nieuws uit diens mond kan horen. Dat laatste gebeurt wel, maar pas als zijn vrouw, wier naam niet eens genoemd wordt, hem uit het veld heeft opgehaald.
In het verloop van het verhaal blijkt Manoah’s vrouw veel beter inzicht te hebben in de situatie, die zich aan hen beiden voordeed. Het wonder, dat zich voor hun beider ogen tijdens het offeren voltrok, maakt Manoah verbijsterd. Hij is ontredderd. Hij vreest dat beiden zullen sterven, nu zij God hebben gezien. Maar zijn vrouw legt hem Gods handelwijze kort en duidelijk uit.
Het schema: de man gaat voorop, de vrouw volgt, blijkt niet statisch. Gelukkig maar, wanneer in zwakkere ogenblikken van de man de vrouw de koers weet aan te geven. Daar laat de bijbel ons genoeg van zien.
Zoals uit de Schrift in Oud en Nieuw Testament blijkt, beweegt zich het leven van Israël niet altijd op hetzelfde peil, en niet altijd langs lijnen van geleidelijkheid. Het gaat langs hoogten en diepten, er zijn tijden van opleving en bloei, maar ook tijden van verval, waarin de vrouw meer nog dan de man daar de weerslag van ondervond. Dat geldt vooral de periode tussen de ballingschap en Jezus’ komst op aarde.
In de profane geschiedenis zien we ook dat steeds wisselend beeld. Door heel de geschiedenis vertoont de verhouding van man en vrouw zich in allerlei verschijningsvormen. Ook in dezelfde tijden, zeker bij vergelijking van oost en west, maar soms in een beperkt gebied. Bij primitieve volken ligt het wel eens verschillend in stammen vlak naast elkaar; in één klein land is dat zichtbaar in verschillende standen en klassen.
Wie in Nederland en West-Europa een aantal eeuwen overziet, ziet man en vrouw vaak in heel verschillende onderlinge verhouding. Toen men er nog niet aan dacht vrouwen burgerlijke rechten te geve, vertrouwde men toch soms het staatsbestuur toe aan een vrouw. De Middeleeuwen kenden
|27|
zwaard- en spillelenen. Men treft uit die tijd ook oorkonden aan, die de vrouw uit naam van haar man had ondertekend: zíj kon schrijven, híj niet. Dat zegt iets over het ontwikkelingspeil van die vrouwen, maar ook over de huwelijksverhouding, waarbinnen zoiets mogelijk was.
De belangstelling van de vrouw richtte zich vroeger beslist niet altijd uitsluitend op gezin en huishouding. In Frankfort b.v. werkten in de 15e eeuw al vijftien vrouwelijke geneeskundigen die door de stad waren erkend en geëerd. In de 16e en 17e eeuw studeerden en doceerden vrouwelijke geleerden aan de Italiaanse universiteiten. Haar rechtsbeperkingen waren niet zo groot als wel wordt verondersteld.
In ons land nam de vrouw in de 16e en 17e eeuw vaak een behoorlijke positie in. De man hield terdege rekening met haar oordeel. Hij voelde zich soms schuldig, als hij zonder haar toestemming handelde! De 80-jarige oorlog stimuleerde uiteraard de zelfstandigheid van de vrouw. Oorlogen tonen vaak de grote spankracht en inventiviteit van vrouwen. Kenau Simons Hasselaar ging in Haarlem de barricaden op. Dat ze in het dagelijks leven een degelijke zakenvrouw was, leerden we er vroeger niet bij.
Al in de Middeleeuwen kende ons land vrouwelijke geneeskundigen en drogisten, zelfs in Wijk bij Duurstede was een vrouwelijke waagmeester.
In de gilden vonden naast de gildebroeders zelfs gildezusters een
plaats. Er waren maar een paar aparte vrouwengilden, de meeste
waren zogezegd ‘gemengd’. Vrouwen maakten mèt de mannen deel uit
van het snijders- en het kleermakersgilde en op straffe van
uitsluiting mochten ze niet werken onder de prijs, dat was
onderkruipen. Het principe was: gelijk loon voor gelijke arbeid!
Vrouwen hoorden mèt de mannen bij het wollen- en het
linnenweversgilde, maar ook daar, waar men in onze ogen minder
vrouwelijke ambachten uitoefende.
Onze theologen in Kampen mogen er wel eens aan denken, als ze
bezig zijn in hun mooie bibliotheek, dat gebouw van het vroegere
linnenweversgilde.
Ook in de profane geschiedenis zien we geen rechtlijnige ontwikkeling. Het gaat in golven, soms omhoog, soms omlaag. Soms ontwikkeling, evolutie, dan weer terugval inwikkeling, involutie. Zo volgt na de bloeitijd in ons land gedurende de 17e en de eerste helft van de 18e eeuw een lange periode van inzinking, tot ver in de 19e eeuw. Dan is de positie van de vrouw minder benijdenswaardig. Daarna ging het weer bergopwaarts.
In grote lijnen is het altijd zo geweest, dat er tegen het einde van een bepaalde cultuurperiode onder invloed van de ontwikkelingen een verschuiving optrad. Een verschuiving ook in bepaalde taken of delen van taken, zoals die tot dan toe doro mannen en vrouwen waren verricht. In de bijdrage van
|28|
mevrouw Wilcke kunt u daar genoeg over lezen. Altijd dacht men dan, dat de hele samenleving op het spel stond. Nú gaat het mis, was de grote vrees. Nú worden normen en waarden ondersteboven gegooid. Want de gegroeide situatie had men als normatief beschouwd.
In werkelijkheid was er iets anders aan de gang. Het ging niet om overtreding van bepaalde normen, het was niet altijd verval als de vorm veranderde.
Als wij in staat zijn uit eigen ervaring een paar generaties vóór ons en ná ons te overzien, merken we al hoeveel er veranderd is. In onze tijd heeft elk meisje een aantal jaren doorgeleerd. Dat is zelfs wettelijk verplicht. In de meeste gevallen heeft ze vóór ze trouwt ook zelfstandig gewerkt en verdiend. Ze heeft nu als ze trouwt een andere inbreng dan haar grootmoeder vroeger, al hoeft dat niet altijd een wijzere te zijn.
Nog veel sterker valt dit op als we in ons denken proberen eeuwen te betrekken. De betrekkelijk ongecompliceerde samenleving heeft zich steeds meer ontsloten. En hoe meer de samenleving zich ontsluit, des te meer veranderen de taken van man en vrouw. In het boerenbedrijf hadden man en vrouw een gezamenlijke taak, wel onderscheiden, elk met een eigen accent. Zo ook in de ambachten. Hoe meer het leven zich echter differentieert, zich ontsluit, des te meer groeien de taken van man en vrouw uiteen. Er voltrok zich een scheiding: de man vond zijn arbeid meest buitenshuis, de taak van de vrouw bepaalde zich tot gezin en huishouding. In onze hooggeïndustrialiseerde tijd gaat dat in stroomversnelling. Wetenschappelijke en technische ontwikkelingen hebben de huishouding grondig veranderd en gemechaniseerd.
In onze sociaal-economische maatschappij heeft die taak veel aan veelzijdigheid ingeboet. De plaats van de moeder in het gezin is veranderd. Daardoor vervullen getrouwde en ongetrouwde vrouwen ook heel andere taken in de maatschappij dan vroeger. En dat heeft weer zijn weerslag op de taak van de man en de plaats van de vader.
Geven veranderingen in het patroon altijd reden tot bezorgdheid? Zijn eventuele bezwaren altijd gegrond op Gods Woord?
En zo keren we weer terug tot de Schrift. We beginnen bij het begin, Genesis 1. Daar spreekt God de woorden: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis (vs. 26a). Dat is al een heel belangrijk gegeven. God maakt het scheppingsdoel bekend en volvoert Zijn plan: En God schiep de mens naar Zijn beeld, naar Gods beeld schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen.
Daarop volgt de bekende scheppings- en cultuuropdracht. De mens moet
|29|
vruchtbaar zijn, zich vermenigvuldigen, en heerschappij voeren over al het gedierte op aarde. Dat zegt God tegen beiden. Samen stelt God man en vrouw onder Zijn zegen en samen geeft Hij hun Zijn opdracht. De voortplanting eist beider aandeel, zo vraagt ook de heerschappij de inzet van man en vrouw samen.
In Genesis 2 worden de belangrijkste détails naar voren gehaald. Dan openbaart God ons bepaalde momenten, die voor ons van betekenis zijn.
Adam wordt het eerst geschapen. Een eerste aanzet tot de mensentaak kan hij al geven: hij geeft de dieren namen. Toen hij bezig was dat te doen, groeide hij toe naar het besef, dat de dieren paarsgewijs leefden, maar dat hij alléén was, iets miste.
God had het al voorzien: het is niet goed, dat de mens alleen zij. God had Adam, zolang hij alleen was, een beperkte opdracht gegeven: de hof te bouwen en te bewaren. Dat was nog maar een aanloop van het allesomvattende ambt, dat hij met zijn vrouw zou gaan delen.
Voor het volbrengen van de volle scheppingsopdracht was hij te weinig toegerust. Hij vond voor zich geen hulp, die als tegenover hem was. Die bij hem paste, zegt de Nieuwe Vertaling veel minder krachtig en duidelijk. Die als tegenover hem zij: dus op één niveau stelt God man en vrouw. Wat niet goed was, toen Adam alleen was, wordt nu zeer goed. Samen krijgen zij de heerschappij opgedragen.
Er is een zekere rangorde, maar die rangorde sluit de volkomen gelijkwaardigheid van man en vrouw niet uit, maar in. God stelt de vrouw niet ónder de man, ook niet áchter de man, maar náást hem, als tegenover hem. Sikkel zegt: ze is zijn evenwichtige vervulling, zijn maat.
Genesis 1 laat ons zien, hoe man en vrouw beiden gelijkwaardig zijn tegenover God. Genesis 2 toont het onderscheid in seksen. De vrouw is tegenhanger van de man. En God heeft haar zo geschapen, dat ze op de meest intense wijze met hem verbonden is, het is organische verbondenheid. Uit de wijze van scheppen blijkt hun saamhorigheid.
Gelijkwaardig, niet gelijkgeaard. Tegenover hem een hulp. Dat woord ‘hulp’ heeft in het Hebreeuws een heel andere lading dan in het Nederlands. Het is ezer, een woord dat ook voor God wordt gebruikt. Het komt vaak voor in het Oude Testament. Het wordt nooit gebruikt voor iemand die lager staat. God is b.v. hulpe Jacobs (Ps. 146). Dan wordt hetzelfde woord gebruikt. Het komt voor God herhaaldelijk voor in de psalmen, b.v. Ps. 33: 20, Ps. 70: 6, Ps. 115: 9-11. Na de overwinning van de Israëlieten op de Filistijnen richt Samuël een steen op: Ebenhaëzer: steen der hulp. En hij zegt: Tot hiertoe heeft ons de HERE geholpen (1 Sam. 7: 12).
De vrouw is geen hulp in de huishouding voor Adam, er wordt op haar geen deeltaak afgeschoven om Adam wat verlichting te brengen bij zijn vele werk: nee, man en vrouw krijgen samen de volledige opdracht en dragen
|30|
samen integraal de hele verantwoordelijkheid. Er is geen tegenstelling tussen man en vrouw, maar een wederzijds op elkaar betrokken zijn. God gebruikte immers ook de mannelijke èn vrouwelijke mens om daar Zijn beeld in uit te drukken. Dat is geen zaak van meer of minder, van hoger of lager.
Dit beeld van God wordt in het Nieuwe Testament in Jezus Christus zichtbaar, in hun taakvervulling moeten man en vrouw de heerlijkheid van dat beeld Gods steeds meer zichtbaar maken. Dat beeld drukt Gods eigenschappen uit. Niet alleen Gods heersen, ook Zijn barmhartigheid, Zijn liefde. Denkt u b.v. aan de eerste brief van Johannes.
Alles is bij de schepping op elkaar afgestemd. Er heerst harmonie, in volledige betrokkenheid op elkaar. Geen enkel terrein is speciaal voor de man of speciaal voor de vrouw gereserveerd.
God geeft geen taakverdeling — alléén in de essentie van vaderschap en moederschap. De zondeval verstoort die harmonie. Eva gaat in op de verleiding van de slang, en geeft ook Adam van de vrucht. Tegenover God speelt Adam de schuld terug naar Eva, Eva naar de slang.
Eerst vervloekt God de slang. Zijdelings hoort Eva, hoe háár zaad het winnen zal van het slangenzaad. Bemoedigend. God treft Eva in haar vrouw-zijn. Het baren van kinderen zal smart geven, en in haar verhouding tot de man zal het recht van de sterkste gelden: terwijl haar begeerte naar hem uitgaat, zal hij over haar heersen. Maar het is een vloek, geen norm; het is een lot, geen gebod.
Adam krijgt geen opdracht over de vrouw te heersen. Aan háár straf kan hij als medeschuldige geen rechten ontlenen. De oorspronkelijke scheppingsopdracht wordt volledig gehandhaafd. Eva blijft ten volle hulp. Er komt zelfs nog wat bij: ze is nu ook hulp in de verwachting van het heil. Haar rol bij de zondeval was groot, ook bij de verlossing wordt haar een belangrijke rol toebedeeld. Dr. Von Meyenfeldt zegt ergens, dat de grandioze geschiedenis van het heil niet te beschrijven is, als het licht niet zou vallen op vrouwen als Sara, Rebecca, Mirjam, Deborah, Ruth, Elisabeth en Maria.
Van nu af mag de mens niet leven vanuit de vloek, maar vanuit de verlossing, die in Christus is beloofd. De vloek doortrekt alle verhoudingen, maar dat doet de beloofde verlossing in sterkere mate. Daarom moeten man en vrouw juist inworstelen tegen die vloek.
In Genesis 3 staat géén scheppingsordinantie. De grondnormen voor het leven en het huwelijk leren we uit Genesis 1 en 2. In het Nieuwe Testament zal blijken, dat die verhouding, die geen rechtsverhouding maar een liefdesverhouding is, een vóórafschaduwing is van de verhouding van Christus en
|31|
Zijn gemeente. Dat beeld werkt Paulus later uit.
Telkens zien we in het Oude Testament al een oplichten van het herstel, dat Christus ook in het vrouwenleven zal brengen.
Bijzonder mooi blijkt dat in het Hooglied. Dit herinnert in niets aan Genesis 3, aan de verworden verhouding tussen man en vrouw. Hier is de begeerte wederkerig en op hoog niveau. Luistert u maar naar Hooglied 7: 10: „Van mijn geliefde ben ik en naar mij gaat zijn begeerte uit”. Ook in Hooglied 6: 3: „Van mijn geliefde ben ik, en van mij is mijn geliefde”. Hier is de verhouding weer vol muziek, als in den beginne, volledig wederzijds.
We zien, hoe de bijbel zich duidelijk bekommert om de ontplooiing van de vrouw.
God roept ook in kritieke perioden in Israëls geschiedenis vrouwen tot een leidinggevende taak. Ik denk aan Mirjam, aan Deborah, de huisvrouw van Lappidoth, aan Hulda, de vrouw van Sallum. De Schrift spreekt van Mirjam als profetes, terwijl Deborah niet alleen profetes, maar ook richteres was. Toen leiders ontbraken, stond zij op, een moeder in Israël. Daar rustte zegen op. God gaf het volk veertig jaar rust na haar optreden. Hier werpt Christus’ verlossingswerk zijn stralen vooruit. Het getrouwd zijn bleek voor deze vrouwen geen belemmering die posities te bekleden.
Wettelijk was de positie van de vrouw in Israël veel gunstiger dan in de meeste omliggende landen. Over haar belangen werd gewaakt. Toch werkte de vloek door in de polygamie, de slavernij en in het echtscheidingsrecht. Er heerste een zekere dubbele moraal.
Na de ballingschap daalde de waardering voor de vrouw tot een minimum. Naar joods besef stond zij op één lijn met slaven en kinderen. Een typisch voorbeeld van teruggang in cultuur.
Christus wordt geboren uit een vrouw. Dat is eerherstel voor haar. Vooral Bavinck legde daar sterk de nadruk op. Zijn komst betekende een omwenteling. Hij is de beloofde, die de vloek in beginsel zal wegnemen. Er breekt voor de vrouwen een nieuw tijdperk aan. Jezus geeft geen beschouwingen over de plaatsbepaling van man en vrouw. Hij tóónt die plaats. Telkens laat Hij zien, dat Hij ook de vrouw beschouwt als volwaardig mens.
Zijn discipelen, die dagelijks met Hem verkeren, begrijpen er niets van. Als
|32|
Jezus in Mat. 19 het huwelijk weer in ere herstelt onder verwijzing naar het „in den beginne”, en hun onder het oog brengt, dat er éénheid van zedewet is voor man en vrouw, dat mannen geen grotere zedelijke vrijheid hebben dan vrouwen, komen de discipelen in verwarring. Als zó de zaken staan, kan een man dan nog wel trouwen, vragen ze verbaasd! In de praktijk mocht een man immers alles, zolang hij maar niet aan een vrouw van een ander, diens eigendom kwam. Zelfs het a b c van het evangelie bleek nog moeilijk voor hen.
Bijzonder treffend is de ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse vrouw in Joh. 4. Als we die geschiedenis lezen tegen de achtergrond van de rabbijnse inzichten, springt de blijde boodschap naar voren. Spreek nooit met een vrouw op straat, zelfs niet met uw eigen echtgenote, leerden de rabbijnen. Jezus zelf spreekt deze vrouw aan. In vers 27 staat er dan ook, dat de discipelen zich verwonderden, dat Hij met een vrouw sprak. Ze wisten nog niet eens dat het een vrouw van lichte zeden was.
Men moet een vrouw geen onderwijs geven, leerden de rabbijnen. Jezus onderwees deze vrouw. Als ze Hem vraagt, of God nu in Jeruzalem of op de berg Gerizim moet worden aangebeden, leert Hij haar, dat het nú de tijd is van de nieuwe bedeling, dat in de toekomst, die al begonnen is, God overal kan worden aangebeden, als het maar gebeurt in geest en waarheid. Als eerste krijgt zij dit geheim te horen.
Het getuigenis van vrouwen, kinderen en slaven is niet rechtsgeldig, leerden de rabbijnen. Maar deze vrouw gaat terug naar Samaria, vertelt daar van Jezus, die de Messias is. Dan volgt er veelbetekenend: en velen geloofden de vrouw, die getuigde. Dat getuigenis werd geloofd en gezegend. In deze indrukwekkende geschiedenis doorbreekt Jezus de bestaande muur tussen joden en Samaritanen, maar ook de bestaande muur tussen mannen en vrouwen.
Een joodse godsdienstoefening was pas wettig bij aanwezigheid van tien mannen. Jezus zegt: waar twee of drie vergaderen in mijn naam — en de sekse doet er niet toe — daar ben ik in ulieder midden.
Jezus’ houding tegenover vrouwen is ongekend. Hij spreekt met vrouwen, geneest vrouwen, wijst vrouwen, die Hem volgen, niet terug. Vrouwen zijn er in Zijn vriendenkring. Vrouwen dienen Hem met haar goederen. In Zij gelijkenissen betrekt Hij haar vaak op waarderende wijze. Zoals een vrouw een beetje gist door heel het deeg laat trekken, zo doet God dat met het evangelie, dat alle verhoudingen doortrekken moet: kerkelijke, maatschappelijke, maar ook de verhouding van man en vrouw. Zoals een vrouw voor één verloren penning heel het huis met bezemen keert, zo is God uit op het behoud van één zondaar.
Nooit stelt Jezus de vrouw bij de man ten achter. Vrouwen staan bij Zijn kruis en vrouwen gaan het eerst naar Zijn graf.
|33|
Vrouwen hoorden het eerst de verkondiging van Zijn geboorte, óók het eerst de boodschap van Zijn opstanding. Volgens Matteüs en Johannes zien zij Hem het eerst. In opdracht brengen zij de discipelen deze tijding, maar de mannen geloven de vrouwen niet. Ze gaan zelf kijken, vinden het lege graf, maar Hem zagen zij niet, staat er veelzeggend bij Lucas. De discipelen moesten beginnen het getuigenis van vrouwen te geloven. Een moeilijke opgaaf!
In de weg van het kruis, het uiterste dienstbetoon, werd Christus Hoofd van Zijn gemeente, die Hij mondig wilde zien. Alleen een mondige vrouw kan symbool zijn van een mondige gemeente.
Op Pinksteren wijst Petrus met nadruk op de vervulling van Joëls profetie: Dit is het! De Geest wordt uitgestort op alle vlees, op zonen èn dochters, op dienstknechten èn dienstmaagden2. Mannen en vrouwen zijn in gelijke mate bij het heil betrokken. De Geest is niet aan een bepaalde sekse gebonden. Dat zou ook blijken. Bij de verbreiding van het evangelie werd de vrouw op hetzelfde niveau ingezet als de man, ze diende voor haar eigen nummer.
De vrouwen ontplooiden zich. Zieken, armen, gevangenen, ze ontfermen zich over hen. Hun huis stellen ze open voor gemeentesamenkomsten, riskeren zo vervolging. Het is veelzeggend, dat Petrus een vrouw, Dorcas, opwekt uit de dood. Vol waardering spreekt Paulus over Priscilla en Aquila. Zesmaal noemt hij dit echtpaar, viermaal Priscilla voorop, heus niet uit beleefdheid. Zowel hem als haar rekent hij tot zijn ‘sunergoi’, zijn naaste medewerkers.
Tal van namen staan er in de Handelingen en in de brieven, van vrouwen, die met levensgevaar volop in het evangelie hebben gewerkt.
In de gemeente was de vrouw volwaardig mens, daarbuiten gold ze als minderwaardig, als onmondig. In Romeinen 16 zijn zeker een derde van alle namen, die Paulus noemt, vrouwennamen. En dat in die mannenmaatschappij!
Door het evangelie was de kerk in haar houding tegenover de vrouw de cultuurontwikkeling van die tijd vèr vooruit!
Paulus moet het vaak ontgelden bij de vrouwen. Hij zou een vrouwenhater zijn geweest. Niets is minder waar. Hij is geen directe discipel van Jezus,
2 Merkwaardigerwijze attendeert prof. Van Bruggen in zijn boekje Emancipatie en Bijbel (pag. 84) wèl op het feit, dat op Pinksteren een man, Petrus, weer het woord voert, zodat de vrouwen kunnen zwijgen, maar aan de inhoud van Petrus’ woorden — en daar gaat het om — gaat hij voorbij.
|34|
maar hij treedt wel degelijk in diens voetsporen. Zijn grote waardering voor de vrouw blijkt telkens. Hij stelt regels, die in de wereld van die dagen een omwenteling betekenen.
In 1 Kor. 7 stelt hij de wederkerigheid in het huwelijk. De man heeft de macht over het lichaam van de vrouw. Dat klonk bekend. Maar ook het omgekeerde geldt: de vrouw heeft de macht over het lichaam van de man. Dat betekende een doorbraak in het denken.
Onttrekt u elkander niet dan met beider goedvinden. Wéér zoiets nieuws. Rechten en plichten stelt hij in het huwelijk wederkerig. Wat een verschil met de opvatting van de discipelen in Mat. 19! Die begrepen nog helemaal niet, dat het evangelie man en vrouw aan dezelfde zedewet bindt. In geestelijk opzicht stelt Paulus zowel de gelovige man als de gelovige vrouw zelfstandig verantwoordelijk voor het gezin, als de ander ongelovig is.
Paulus heeft de consequenties van Chrsitus’ verlossingswerk grondig doorgedacht. Hij tast de mannenmaatschappij in zijn grondslagen aan. Dat doet hij ook, als hij de heiligheid van de gehuwde, maar ook van de óngehuwde staat proclameert. Hij ziet ongehuwde vrouwen als een waardevolle verschijning. In zijn tijd waren dat weduwen of prostituées. Maar Paulus geeft een nieuw perspectief voor de vrouw.
In Galaten 3: 26-28 legt Paulus de grondrechten van de christen vast. In Christus is geen jood of Griek, geen slaaf of vrije, geen mannelijk en vrouwelijk. En wat hadden de rabbijnen de joden geleerd? Iedere dag te bidden: Geprezen zijt Gij, o God, dat Gij mij niet als heiden, als slaaf of als vrouw hebt geschapen! Nu moest diezelfde jood beseffen, dat hij in Christus niets meer was dan een heiden, een slaaf of een vrouw. Een moeilijke les!
Toch verzuimt Paulus niet man en vrouw te wijzen op de aard van de huwelijksverhouding. Dat doet hij b.v. in 1 Kor. 11 en in Ef. 5. Vooral in Ef. 5 geeft Paulus een duidelijke uiteenzetting. Leest u dit hoofdstuk eens in zijn geheel. We beginnen vaak met vers 22: „Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan den Here”. Maar daarvóór behandelt Paulus de levenspraktijk van de christen. Dat loopt uit op vers 21: „en weest elkander onderdanig in de vreze van Christus”. Dat is de inleiding op vers 22: „Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan den Here”. Dr. W.G. de Vries heeft in zijn bijdrage behartenswaardige opmerkingen over de onderdanigheid gemaakt.
U kent dit bijbelgedeelte stellig goed: „Want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is Zijner gemeente”. De vrouw mag in haar houding tegenover de man de houding van de gemeente — waartoe állen behoren: mannen, vrouwen, ouders, kinderen, heren en slaven — uitbeelden, die deze in moet nemen tegenover Christus. Als men deze vergelijking, dus die van Christus en de gemeente, tot recht wil laten komen, komt
|35|
heel duidelijk de verantwoordelijkheid van de gemeente, en daarmee ook die van de vrouw, naar voren.
Het woord hoofd wijst op de innerlijke, organische verbondenheid van man en vrouw. Christus werd hoofd door zich volledig voor Zijn gemeente over te geven. Christus stelde niet Zijn heerschappij op de voorgrond. Hij was niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en Zijn leven te geven als losprijs voor velen. (Vergelijk ook Mat. 20: 25-29.)
Christus begón met liefde te geven. Het antwoord van Zijn gemeente was, dat zij Hem vrijwillig erkende als haar Hoofd en Hem onderdanig was. Naar dàt voorbeeld moet de man zich richten, hij kan dat nooit evenaren. Paulus zegt tegen de mannen niet: hebt heerschappij over uw vrouwen, maar: hebt ze lief. En dan komt die onderdanigheid, die geen onderworpenheid is, maar hoge geestelijke activiteit, als antwoord op de liefde van de man. Dat betekent, dat zij zich vrijwillig en in volle verantwoordelijkheid invoegt in het welzijn van haar man, zoals binnen de gemeente ook de leden zich moeten invoegen in elkaars welzijn. Zoals Christus de gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar heeft overgegeven — Hij zal haar al, zoals ze in de toekomst wordt: stralend, zonder vlek of rimpel, als vrucht van Zijn liefde — zo moet de man zijn vrouw liefhebben als zijn eigen lichaam.
Wat de één moet bieden, kan de ander niet eisen. Dan zou het waardeloos zijn. Het is geen regeren door de één en onderworpen zijn bij de ander, maar het is een wederzijds elkaar dienen, de een meer leidend naar buiten, de ander meer naar binnen. Christus beoogt de ontplooiing van Zijn gemeente, ook de man moet de vrouw daartoe ruimte geven. Man en vrouw beiden moeten ieder op de aangegeven plaats zich Christus tot voorbeeld nemen. Wie dat in het oog vat, begrijpt, dat er geen voorrang mag worden opgeëist, alleen gegéven. Dan pas is er de volkomen integratie van het huwelijk. Dat vraagt levenslange inzet.
Christus was bedroefd over Zijn discipelen, die twistten wie de meeste was. Zelf was Hij gekomen om te dienen, en in die weg werd Hij hoofd.
We zagen dus vrouwen volop aan het werk in de jonge kerken. Talloze vrouwen stierven de marteldood, omdat ze hun geloof uitdroegen. Maar op den duur veranderde haar positie. Het charisma raakte op de achtergrond, het ambt in hiërarchische structuur bood de vrouw weinig ruimte. Het weduwenambt en het diaconessenambt verdween. Bijbelse gronden zijn voor deze inperking niet aan te voeren.
De waardering voor de vrouw liep terug, ook bij veel kerkvaders. Omstreeks 200 na Chr. zegt Tertullianus: „Vrouw, gij zijt de poort naar de hel, gij hebt hem verleid, die de duivel niet rechtstreeks durfde te benaderen. Uw
|36|
schuld is het, dat Gods Zoon moest sterven, ge zoudt immer in rouw en lompen gekleed dienen te gaan.” Zo’n oordeel doet het vandaag nog goed. De feministische theologen grijpen er bij aan.
Augustinus aarzelt, of de vrouw wel naar Gods beeld geschapen is. Hij verbiedt haar te onderwijzen, als getuige op te treden, te zweren, recht te spreken en te regeren. In 585 werd op een synode in het Franse Macon serieus gediscussieerd, of de vrouw wel een mens genoemd kan worden. Luther deed tegenstrijdige uitspraken. Hij had in Catharina von Bora een prima vrouw, die haar merkwaardige man wist te hanteren. Veelzeggend noemde hij haar vaak ‘Herr Käthe’. Dikwijls spreekt hij minachtend over de vrouw, toch wil hij haar met een beroep op bepaalde oudtestamentische vrouwen zelfs niet geheel uitsluiten van de Woordverkondiging.
Tijdens de Nadere Reformatie hebben mannen de vrouw niet hoog, al zijn er nuances. Huygens noemde haar een mindermens; Cats zei, dat al wat de man gelijk een hoger wezen heeft. Daar kon de vrouw het mee doen. Het werkte niet in haar voordeel.
Al vroeg in de christenheid hadden de vrouwen zich teruggetrokken in het klooster. Daar hebben ze veel waardevol werk verricht.
De reformatie bracht een ommekeer. Waar de reformatie overheerste, ging het klooster dicht. Huwelijk en gezin werden in eer hersteld, en als de enige bestemming voor de vrouw gezien. Er werd voor haar geen ruimte geschapen, waarbinnen zij het vele werk kon doen, dat de nonnen deskundig en met veel toewijding hadden gedaan.
De industriële revolutie, die zoveel taken aan de huishouding en dus aan de vrouw onttrok, — ik noem b.v. spinnen, weven, zuivel bereiden, bierbrouwen — bracht in veel vrouwenlevens verschraling, vooral voor de ongetrouwde vrouw. Ongetrouwd zijn leek een schande. Er was voor haar geen plaats in de buitenwereld, en vaak geen taak binnenshuis. Veel werd er in stilte geleden.
In de betere standen was het werk van de vrouw ingeperkt tot de vijf k’s: kamer, kinderen, keuken, kelder, kleren. Soms een zesde: de k van kerk.
Een getrouwde vrouw had aan het huishouden een dagtaak, creatief werk vaak toen. Een ongetrouwde vrouw hoorde niet buitenshuis te werken. Ze wachtte...
Jonge vrouwen vertrouwden haar diepste gevoelens soms toe aan haar dagboek. Zo analyseert Jeltje de Bosch Kemper in 1863 — ze was toen 27 jaar — op fijne wijze haar zich op het huwelijk en op haar ongetrouwd zijn. Ze besefte te moeten wachten op een man, maar wist, dat ze alleen uit liefde wilde trouwen. Een leven zonder zinvol en voldoende werk lokte niet. En
|37|
dan schrijft ze: „Zou dat niet het grootste en moeilijkste werk zijn, te wachten? God wil, dat wij werken zullen en wij zullen werk vinden; ontwijfelbaar zeker”.
Nog boeiender is haar verdere levensgang. Géén huwelijk. Toen ze 36 jaar was, vond ze zinvol werk. Haar geestkracht bleek steeds meer aan te kunnen. Haar naam blijft verbonden o.a. aan de opkomst van het huishoudonderwijs, aan de organisatie van de ziekenverpleging en nog veel meer. Elke dag was te kort. Wat heb ik vroeger toch gedaan? vroeg ze zich af als oudere vrouw.
Boeiend en nuttig is het de levensgeschiedenis van belangrijke vrouwen te lezen. Men wordt met de werkelijkheid geconfronteerd. Dan blijkt, dat het leven zich niet altijd in onze schema’s en theoretische regels laat persen. Niet altijd gaf de man leiding. Niet altijd volgde de vrouw. God heeft menige vrouw zo toegerust, dat ze gevestigde cultuurpatronen durfde te doorbreken. Dat ze in geloof met energie taken aanpakte, die ze als haar plicht zag, maar die de mannen niet zagen of lieten liggen.
Daar was de Engelse Elizabeth Fry uit de kring der Quakers, moeder van twaalf kinderen, een heel gelovige vrouw. Toen haar oudste kinderen groot genoeg waren om mee te helpen, zette zij zich in op geweldig breed terrein, o.a. het gevangeniswezen. Waar de directeur de zalen van de beruchte vrouwengevangenis Newgate in Londen niet alleen binnen durfde te gaan, daar waagde zij dat in geloof wèl alleen. De ene praktische verbetering na de ander volgde. Er kwam orde en regel. Waar mogelijk werd het harde lot der vrouwen verzacht en het evangelie werd gebracht.
In heel Europa werden later haar adviezen ingewonnen. Zij werd
aan koninklijke hoven, door ministers en andere
hoogwaardigheidsbekleders uitgenodigd om hen op de hoogte te
stellen van allerlei misstanden, die ze op haar reizen in hun
land constateerde. Zij wees wegen ter verbetering. Tot in
Australië, het deportatieland, reikte haar invloed.
Dat alles deed ze niet onder leiding van haar man. Wèl gesteund
door hem en al haar kinderen.
Ik denk aan Florence Nightingale, een niet getrouwde vrouw. Haar
levenswerk is bekend, het meest dat op de slagvelden. Toch was
haar organisatie van het verpleegsterswerk ook internationaal van
wijder betekenis.
Ze heeft eens gezegd: „ik heb aan de kerk mijn hart, mijn
verstand en mijn handen aangeboden. Men heeft mij de raad gegeven
in de salon van mijn moeder te gaan zitten haken!”. Maar God kon
haar beter gebruiken.
Ik denk aan Josephine Butler, de predikantsvrouw, die haar leven
wijdde aan de strijd tegen de gereglementeerde prostitutie en de
dubbele moraal. Dat kostte veel smaad, maar samen met haar man
was ze tot dit besluit gekomen. Ook hier vrouwelijk initiatief:
geen volgen, maar voorgaan.
Ook zij bereisde hiervoor Europa, Nederland incluis, en
inspireerde bij ons andere christenvrouwen.
|38|
Nederland had eveneens zijn wegbereidsters. Tijdig waren enkele vrouwen wakker geworden. Ik noem b.v. mevrouw Elisabeth M.M. Groen van Prinsterer-van der Hoop. Zij is van grote betekenis geweest voor haar man. Diens naam staat bij ons hoog aangeschreven. Terecht. Dat is mee te danken aan de grote geestelijke invloed, die zijn jonge vrouw de eerste jaren van hun huwelijk, omstreeks 1830, op hem had. Allard Pierson schreef ruim een halve eeuw later in Oudere Tijdgenooten: „Groen is gekomen, waar hij is gekomen, aan een vrouwelijke hand.”
Deze zin is veel geciteerd, maar de daarop volgende regels zijn niet minder belangwekkend: „Wat uit zulk een hand wordt aangenomen, blijft zijn brevet van oorsprong vertoonen, en de man gekenteekend, die voor hetgeen dezen oorsprong heeft, ontvankelijkheid bezit.” Fijntjes voegt Pierson er aan toe: „Ontvankelijkheid in het gemeen, en deze vooral, onderstelt, dat men zelf reeds iets is.” (pag. 120.)
Geen wonder, dat de invloed van mevrouw Groen duidelijk merkbaar is in de briefwisseling van het echtpaar, zowel in de onderlinge, als in die van elk van hen met hun vrienden.
Wie de moeite neemt de dikke delen nagelaten brieven hierop door te nemen — het vijfde deel verscheen in 1980 — ontdekt een bijzonder vruchtbaar „partnerhuwelijk”3, harmonieuze samenwerking op hoog niveau.
Mevrouw Groen stond haar man in veel opzichten bij op voor die tijd ongebruikelijke wijze. Ze nam belangrijke taken van hem over. Zakelijk en intern regelde zij veel. Groen op zijn beurt verheugde zich in haar vele maatschappelijke arbeid. Vaak voelde hij zich bezwaard, als hij door zijn veelzijdig werk teveel beslag op haar tijd moest leggen.
Dit echtpaar, dat zelf geen kinderen had, is tot in geslachten tot zegen geweest. Mevrouw Groen deed veel aan de vorming van jongere vrouwen. Veel droeg ze bij tot de bewustwording van de christenvrouw in het algemeen. Dat deed ze vaak samen met haar jeugdvriendin, Marianne van Hogendorp.
Ondanks veel weerstand trokken zij samen de armenwijken in, en troffen daar de ergste misstanden aan. Verfoeilijke emancipatiezucht werd haar vanwege dit werk verweten. Rustig gingen zij door en gaven met vrouwelijk inzicht een gunstige wending aan de in die tijd vaak ondeugdelijke wijze van armenverzorging.
3 In de bespreking ’s middags werd opgemerkt,
dat prof. Van Bruggen partnerschap „gedeeld dictatorschap” noemt
(a.w. pag. 37). Hij verwerpt terecht de vertolking van het woord
‘hoofd’ door ‘dictator’. Dan wordt het onmogelijk partnerschap
gedééld dictatorschap te noemen. Voor verwerping van dit woord
zijn andere argumenten nodig.
Van Dale gebruikt voor het woord maat — door Sikkel
gehanteerd op pag. 35 van De groote toekomst en de vrouw
— o.a. het woord partner.
|39|
Toen mevrouw Van Hogendorp op haar veertigste jaar als weduwe met zeven kinderen achterbleef, liet zij dit werk niet los. Ze vond het belangrijk om het werk zelf, maar niet minder om haar gezin. Ze zag het als brugfunctie van haar gezin naar de samenleving. Zo stempelde ze haar dochters, die op haar beurt op ander sociaal terrein pionierswerk verrichtten.
Het ging al deze vrouwen niet om zelfstandig iets te zijn, maar om iets te doen ten dienste van anderen. Als vrouwen voelden ze zich medeverantwoordelijk voor de vele ellendige toestanden. Daarin verbetering te brengen was niet alleen mannenwerk. Aan réchten dachten deze vrouwen niet. Vrouwenkiesrecht kwam pas in haar blikveld, toen zij begrepen daarmee sneller de overheid te kunnen bereiken en inschakelen.
Onbedoeld hebben zij een legitieme emancipatie voorbereid.
Emancipatie is een belast woord, maar in oorsprong een christelijke zaak. Wie alleen op ontsporingen let, krijgt geen oog voor het vele goede, dat verantwoorde emancipatie heeft gebracht. Christus’ verlossingswerk geeft er de basis voor, het grote gebod geeft er de begrenzing aan.
Het evangelie werkt bevrijdend. Helaas heeft bevrijding nu vaak een andere inhoud: ontworsteling aan banden terwille van zichzelf.
Johanna Naber wijst er met nadruk op, dat het christelijk bewustzijn in die eerste emancipatiefase nog duidelijk doorwerkt.
De z.g. burgerlijke vrouwenbeweging zette zich in voor recht op arbeid en recht op onderwijs. De strijd voor vrouwenkiesrecht leefde in kleinere kring. De universiteit ging open voor meisjes, ook de HBS. Er kwamen opleidingsscholen voor onderwijzeres, de eerste in 1860 in Arnhem, de eerste christelijke in 1864 in Zetten.
Het is een merkwaardige ontwikkeling geweest. Terwijl de ongetrouwde vrouw op werk zat te wachten, bleek die maatschappij haar steeds meer nodig te krijgen. De ontwikkelingen speelden op elkaar in. In het maatschappelijk werk en in het kinderbeschermingswerk, dat door nieuwe wetten een betere basis had gekregen, waren vrouwen nodig. Ook de opleiding daartoe eiste deskundige krachten. In het onderwijs kwam plaats.
Er waren excessen. Die mogen geen beletsel vormen de vele goede vruchten in het oog te houden.
Was het in bepaalde standen lang zó geweest, dat een jongen kon kiezen wat hij wilde worden, maar dat een meisje moest wachten wat de omstandigheden van haar maakten — nu kon ook een meisje bewust een keuze maken voor de toekomst. Maar die mogelijkheden zijn haar niet zo maar in de schoot geworpen!
De eerste decennia van de twintigste eeuw brachten de vrouw het kiesrecht
|40|
en langzaam aan ook juridische rechten. In principe heeft de getrouwde vrouw, wat haar rechtspositie betreft, in ons land tot 1957 op één lijn gestaan met kinderen en onder curatele gestelden. In goede huwelijken werd dat niet gevoeld. Zat het minder goed, dan kon de echtgenoot zijn bevoegdheden, gesteund door wet en rechter, op schandelijke wijze uitbuiten. Dat veranderde pas vijfentwintig jaar geleden. In de jurisprudentie zijn schrijnende uitspraken te vinden. De rechter was toen nog niet ‘trendgevoelig’!
In arbeiderskringen heeft de vrouw in de negentiende eeuw en ook daarna vaak een dubbele rol moeten vervullen. Naast het gezin had ze een dagtaak om samen met haar man voor vaak karig brood op de plank te zorgen.
De in de jaren dertig van overheidswege gevoerde strijd tegen o.a. de werkende gehuwde onderwijzeres en ambtenares komt over als niet zuiver. De getrouwde vrouw hoorde in haar gezin, werd gezegd. Tot ondersteuning van deze stelregel diende het voorontwerp van wet inzake loonarbeid van de gehuwde vrouw, dat de toenmalige rooms-katholieke minister van Sociale Zaken, prof. mr. C.P.M. Romme, in 1937 bij de Hoge Raad van Arbeid indiende. Dit verwekte een storm van kritiek en had drukbezochte protestvergaderingen tot gevolg.
De strekking van dit ontwerp was de loonarbeid van de gehuwde vrouw buitenshuis te verbieden, behalve in gevallen waarin deze voor het gezin of voor het bedrijfsleven onontbeerlijk was.
Werk in huiselijke diensten en in z.g. vrije beroepen werd uitdrukkelijk uitgezonderd. Voor het verrichten van andere arbeid werd een uitgebreid stelsel van vergunningen ontworpen. Alleen in de allerarmste gezinnen, waarin de gezamenlijke weekinkomsten een vastgesteld minimum niet te boven gingen, zou de gehuwde vrouw de vrijheid behouden buitenshuis in loondienst te werken. Maar juist in dié gevallen zou een dubbele taak de huisvrouw het zwaarste treffen.
In het socialistische kamp werd de dubbelhartigheid in de gevoerde persdiscussies en in dit voorontwerp zelf terdege onderkend.
De opvolger van Romme, de socialistische minister dr. J. van den Tempel, trok het ontwerp in 1939 in.
De oorlog liet geen tijd voor strijd om vrouwenrechten. Alle krachten moesten worden ingezet om te overleven. Er heerste solidariteit.
Sociale wetgeving en betere beloning hebben in de na-oorlogse tijd veel verbeterd. Langzamerhand leek de emancipatie van de vrouw voltooid.
In 1949 schreef Jkvr. Van Asch van Wijck, dat het onsympathieke woord ‘feministisch’ gelukkig al verouderd was. De tijd zou anders leren!
|41|
Wéér brachten wetenschappelijke en technische ontwikkelingen grote verschuivingen. Huishoudelijke apparatuur vereenvoudigde de huishouding steeds meer en ontnam er het creatief karakter aan. De gespannen arbeidsmarkt deed een dringend beroep op de getrouwde vrouw. Bedrijven boden voorzieningen voor kinderopvang, — als de moeders maar kwamen.
Maar daar bleef het niet bij. Opnieuw maakten vrouwen zich op ten strijde, nu niet om gelijke rechten, maar om gelijke kansen. Te veel barrières zouden de vrouw beletten haar rechten te realiseren.
Daarbij speelde de groeiende mogelijkheid van geboortebeperking en abortus een belangrijke rol. De pil bewerkte een omwenteling. Evelyne Sullerot, een Franse sociologe, stelt in haar boek De vrouw van morgen (1967)4 dankbaar vast: „haar lichaam zal niet meer haar noodlot zijn”. Het denken van de vrouw werd op ander spoor gezet. Vroeger onderging ze haar lot, kreeg maar kinderen. Nu kan ze haar leven op dit gebied geheel in eigen hand nemen. Daarom stelt deze sociologe, dat nu iedere vrouw arbeid moet verrichten binnen het economisch bestel, betaalde arbeid dus. Een gedachte die veld won.
De seksuele revolutie deed normen en waarden schuiven. Het was een utopie te denken, dat gezin en huwelijk daar ongeschonden uit zouden komen. Zowel het gezin als het huwelijk werd aangevochten. Dat daarbij uiteindelijk de vrouw de verliezende partij is, zal vanzelf wel blijken.
Wie vandaag over feminisme hoort spreken, wordt geconfronteerd met een veelheid van stromingen.
In 1968 ontstond de Actiegroep Man-Vrouw-Maatschappij. Hier ging het om het inhalen van achterstand. Men beoordeelde de posities van de vrouwen naar die van de mannen. Vrouwen lagen achter. Dat moest door allerlei regelingen worden gecorrigeerd.
In 1970 volgde de Dolle Mina-groepering. Zij vonden haar oudere zuster uit 1968 maar een ‘burgertrut’. Veel linkse studenten maakten deel uit van Dolle Mina. Haar opzet was maatschappijhervorming in marxistische zin. Door ludieke acties als ‘Baas in eigen Buik’ en hun bezettingen van instellingen, die geen meisjes in opleiding namen, zoals b.v. Nijenrode, kwamen zij volop in de publiciteit. De eigenlijke ideologische achtergrond kwam daardoor niet duidelijk aan het licht.
Na korte tijd geloofden velen niet meer in dat marxistische ideaal. Rusland, China en Cuba waren bepaald geen lichtend voorbeeld. De beweging verdween in praatgroepen, en resulteerde in twee richtingen. De ene is de radicaal-feministische richting. Hier streeft men naar erkenning en opwaardering van de z.g. vrouwelijke eigenschappen. Niet meer deelnemen aan de
4 De oorspronkelijke Franse titel luidt: Demain les femmes. De Hollandse vertaling daarvan is veel te vlak. De titel bedoelt een program te geven: Morgen de vrouwen.
|42|
maatschappij op mannelijke voorwaarden. De dominante mannelijke cultuur moet vervrouwelijkt. Een culturele revolutie dus, maar op lange adem. De andere is de feministisch-socialistische richting. Zij werkt binnen de bestaande socialistische groeperingen. Zo zijn de Rooie Vrouwen een harde pressiegroep in de Partij van de Arbeid, waar geen partij-instantie omheen kan. Volgens Ed van Thijn zijn zij één van de belangrijkste denktanks van de partij. Anja Meulenbelt legt de nadruk op haar ‘waakhondfunctie’.
In de veelheid van stromingen, die zich nog steeds ontwikkelen5, blijken ook de tegenstrijdige tendensen in deze tijd. De één vecht voor carrièremogelijkheden met eveneens hoog inkomen voor vrouwen. De ander noemt carrière een vies woord. Een ander punt: binnen bepaalde kringen vecht men tegen overwaardering van deskundigheid in het welzijnswerk, en vóór inzet van vrijwilligers. Vrouwen, die strijden voor evenwaardige erkenning, suggereren weer dat onbetaalde arbeid onbelangrijk is. Uiteraard zijn er nuances.
Actiegroepen knopen als regel aan bij een tekort in de samenleving. Ze zijn de onbetaalde rekeningen van de maatschappij, zoals de sekten die zijn van de kerken. Dat geldt ook op dit terrein. In zijn boeiende boek Kind in gezin en samenleving maakt de auteur dr. Croughs behartenswaardige opmerkingen over de vrouwenbeweging.
Ze heeft, zo betoogt hij, tegenover de mannenmaatschappij een groot stuk recht aan haar zijde. In alle tijden probeerden mannen het recht van de sterkste te hanteren. Maar de bestrijding van onrecht heeft vaak een groter onrecht tot gevolg. Letterlijk zegt hij: „Staat de zich emanciperende vrouw tegenover de man meestal in haar recht, tegenover het weerloze kind staat zij dat dikwijls niet.” (p. 200.)
Dat is een belangrijke opmerking. Er is in de vrouwenbeweging meer aandacht voor crèches en kinderopvang dan voor het kind zelf. En als een vrouw niet meer de barende is, vindt men haar pas gelijk aan de man. Dat bereikt ze dan alleen met behulp van de techniek. De techniek bepaalt de ethiek.
Het is beklemmend, hoe na de abortusexplosie nu het aantal sterilisaties is toegenomen. De zachte krachten, die een aantal feministen weer in ere wilden herstellen, hebben niet het ongeboren kind bereikt.
Het aantal vrijwillig kinderloze huwelijken gaat in de richting van 13%. „Tevree met zijn twee” is de leus.
Ook op andere wijze wordt het kind schromelijk tekort gedaan. De opzettelijk
5 Men zie b.v. Socialistiese Feministes van binnen uit naar buiten toe, Amsterdam 1981.
|43|
heel klein gehouden gezinnen onthouden het kind het oefenveld voor de latere samenleving.6
Bepaald stuitend is het, wanneer feministen het dragen en verzorgen van een kind een reproduktieve en onderdrukkende functie noemen. Heel dat grote deelnemen aan het scheppingsgebeuren wordt zo in sociaal-economisch kader getrokken. Allerlei waardevolle aspecten van het vrouw-zijn worden daarbij genegeerd.
Het huidige spreken over nieuwe rolverdeling moet genuanceerd bekeken worden. De herverdeling van arbeid tussen mannen en vrouwen zal, zeker in deze tijd van recessie, een zaak van lange adem zijn.
We zagen al, dat vroeger mannen- en vrouwenarbeid veel dichter bij elkaar lagen, vooral in landbouw, kleinbedrijf, winkel en ambacht. Dat veranderde in de burgerlijke cultuur. Vaders zetten zich toen heel weinig in voor de opvoeding van hun kinderen. Ze waren teveel weg.
Terecht rees er verzet tegen de uitwendige vaderrol van kostwinner zijn en hoogstens aandeel nemen in grote beslissingen. Het is in zekere zin een gezonde reactie, dat de overtrokken plaats, die de moeder innam, teruggeduwd wordt door de vader er meer bij te betrekken. Op elk terrein kan de vader worden ingeschakeld.
Men zou na de perioden van onderscheiding in, gevolgd door scheiding van vader- en moedertaken, nu kunnen spreken van roltoenadering. De ouders groeien daarin naar elkaar toe ten gunste van het kind. Man en vrouw vangen elkaar op in wat de ander niet goed kan of waartoe deze geen gelegenheid heeft. Als het goed is, is dat een soepele zaak, die in elk huwelijk en elk gezin verschillend ligt.
We moeten voor een juiste taxatie leren buiten onze eigen, soms kleine kring te kijken. Veel mannen vinden b.v. koken ontspannend en creatief werk. Wat is daar tegen?
Overigens: het gebruik van het woord ‘rollen’ doet in dit verband minder prettig aan. De liefde en toewijding zijn in dat woord niet verdisconteerd.
Tegenwoordig zetten in veel jonge gezinnen man en vrouw zich sámen veel meer in, ook voor de kleintjes. Dat kan alleen maar gunstig zijn voor de onderlinge verhoudingen later.
6 In NRC/Hbld. van 19-2-’83 wees de psychologe Rita Kohnstamm in verband met de verhoging van de klassedeler er op, dat teveel individuele aandacht op school voor kinderen uit kleine gezinnen hen juist bevestigt in hun egoïstisch aandacht-vragen.
|44|
Mij is gevraagd ook iets te zeggen over de feministische theologie. Nu ben ik geen feministe en ook geen theoloog. Als leek kan ik dus trachten hier kort aandacht aan te geven.
Net als zoveel bewegingen is ook deze overgewaaid uit Amerika. Het is de nieuwste aanplant in de feministische tuin. Het is geen op zichzelf staande beweging, maar zij voelt zich verwant met ieder die strijd tegen discriminatie op grond van ras, sekse of standen. Men verbindt dit wel met de bovenbesproken tekst uit Gal. 3: 26-28.
Deze theologie is door het hedendaagse feminisme heengegaan. Een feminisme dus, dat een heel andere vulling heeft dan de gelijknamige stroming omstreeks de eeuwwisseling. Toen was het feminisme een emancipatiestreven in strijdbare vorm. Niet ieder, die samenwerking en wederzijdse noodzakelijke aanvulling van man en vrouw voorstond en beoogde, wilde zich vereenzelvigen met feministen, die het accent op de strijd voor vrouwenrechten legden.
De kloof tussen emancipatie en feminisme is vandaag veel groter.
Emancipatie bedoelt het inlopen op achterstand, wil gelijke rechten en gelijke mogelijkheden voor de vrouw binnen de bestaande structuren.
Het radicale feminisme gebruikt de emancipatie wel als start, maar gaat veel verder. Het oefent fundamentele kritiek op wat tot nu toe eenzijdig mannelijk vorm kreeg in cultuur, politiek, wetenschap en godsdienst. Het wil dus een therapie zijn voor de hele samenleving. Ook de structuren moeten het ontgelden. Het is in feite een tegencultuur, waarbij het niet alleen gaat om bevrijding van de vrouw, maar van alle onderdrukte groepen.
Feministische theologie is een bevrijdingstheologie, gebaseerd op dit feminisme. In deze theologie gaat het, zegt men, om de hele, totale mens. Woorden als ‘heelwording’ zal men telkens tegenkomen.
Men stelt, dat de bijbel ontstaan is in een patriarchale cultuur. De Schrift draagt daar alle sporen van. Vrouwen vinden de bijbel een weerbarstig boek, zij realiseren zich nu in de heils- en kerkgeschiedenis nauwelijks subject te zijn geweest. De vrouw was vaak de beste vriendin van de godsdienst, de godsdienst niet van de vrouw.
Men erkent, dat het leven en handelen van Jezus een ware doorbraak is geweest inzake de man-vrouw verhouding, maar dit heeft zich niet doorgezet in het latere christendom. Cultus en cultuur maakten de vrouw tot de tweede sekse.
De theologie als wetenschap is tot nu toe in hoofdzaak een mannelijke aangelegenheid geweest met mannelijke benaderingswijze. Dat leidde tot inperking van de vrouw. De beelden over God en openbaring zijn mannelijk, dus half. Vandaar niet alleen loskomen van onderdrukking en inperking,
|45|
maar ook komen tot heelwording. Vandaar ook de nauwe aaneensluiting tot zusterschap.
Feministische theologen stellen, dat de bijbel door mannen is geformuleerd en eenzijdig door mannen geselecteerd. Wat gunstig was voor de vrouw viel buiten de aandacht. Vanuit hun eigen vrouwelijke ervaring willen zij nu theologie bedrijven, in feministisch perspectief. De bijbelse taal geeft hierbij grote problemen. Die taal is seksistisch, zeggen zij. De bijbel spreekt over God meest in mannelijke termen: Heer, Vader, Koning, Rechter. Dat acht men discriminatie, een projectie van mannelijk gezag en mannelijke superioriteit. Hierdoor lijkt de dominantie van de man over de vrouw gelegitimeerd. Vrouwen zoeken nu naar vrouwelijke Godsbeelden: moeder, helpster, vogelmoeder met beschuttende vleugels. Zij vermijden de aanduiding Hij en Zijn, spreken steeds over God en Gods. Weer anderen spreken over God als Zij.
Zij willen de bijbel ontdoen van ‘seksistische’ aspecten. Het ontgaat deze feministische theologen, dat bij de aanspraak „Vader” in de Schrift de tegenstelling tussen vader en moeder niet in het geding is, maar dat alle nadruk ligt op de Vader-kind relatie. Men zie b.v. Ef. 3: 15.
Ook onder deze theologen is er een veelheid van richtingen.
Er zijn er, die de christelijke boodschap als zodanig niet ter discussie willen stellen, maar wel de eenzijdig mannelijke interpretatie daarvan. Wanneer dat met eerbied gebeurt en met grondige kennis van het Hebreeuws en Grieks, kan dat ons inzicht verrijken. Barmhartig b.v. heeft in het Hebreeuws de stam ‘baarmoeder’, ‘moederschoot’. Dr. Croughs spreekt van „moederschotig”. En denkt u maar aan het woord ‘hulp’ in Genesis.
Anderen willen de Schrift herinterpreteren. Een derde groep wil de bijbel eigenlijk herschrijven. Het klinkt haast blasfemisch, zeggen ze zelf. Ze menen, dat er veel in de te boekstelling zou zijn weggelaten. Een beklemmende visie, die met de bijbel wil omgaan zonder deze gezag tot te kennen.
De meest radicalen willen de bijbel laten voor wat ze is.
Wie van ons in 1980 met verwachting naar de tentoonstelling over feminisme en theologie in het bijbels museum te Amsterdam is gegaan, kwam er heel teleurgesteld vandaan. Toch was het een nuttige ervaring. Hier leek de feministische theologie zich te vereenzelvigen met een bepaalde stroming in het feminisme, waarbij het vooral gaat om macht, seksuele vrijheid en abortus.
|46|
Het beeldverhaal moest duidelijk maken, dat de bijbel de vrouw onderdrukt. Alles was gericht op schokeffecten bij de bezoekers. Dat kon alleen dank zij ontstellende eenzijdigheid en grote hiaten in de informatie.
Al kunnen feministen terecht stellen, dat er in het verleden met een beroep op de Schrift veel kwaad is gedaan tegenover de vrouw — nooit mag het gezag van de bijbel besproken worden in het licht van de feministische kritiek.
Elseviers Weekblad gaf in januari 1981 een paar onthullende artikelen hierover.
Het harmoniemodel is ingeruild voor het strijdmodel. Velen vormen zich een God, die aan hun gedachten beantwoorden moet. Aan veel bijbelse gegevens en aan veel exegese uit de afgelopen decennia, waarbij het Schriftgezag geëerbiedigd bleef, gaan zij voorbij. Zij grijpen aan bij eenzijdigheden, die vanuit een enigszins beperkt mannelijke gezichtshoek hun kans gekregen hebben en waarbij de gelijkwaardige plaats van de vrouw niet werd onderkend en erkend.
Nu gaan vróuwen selecteren, stellen zichzelf boven de Schrift en willen op haar beurt anderen afhankelijk maken van haar keuze en interpretatie.
Wie doordringt tot het hart van het evangelie, heeft geen feministische theologie nodig.Indien wij bij machte waren geweest Gods Woord, dat ons bekend was, in zijn volle draagkracht te laten doorwerken, was heel deze strijd en discussie inzake plaats en taak van man en vrouw niet nodig geweest.
Wij zullen met eerbied naar Gods Woord moeten blijven luisteren, en in de maatschappelijke ontwikkelingen onze koers niet laten bepalen door ontsporingen van anderen. Dan zouden uiteindelijk die ánderen onze houding bepalen.
Man en vrouw moeten in gehoorzaamheid aan de Goddelijke opdracht in de voortgang der geschiedenis zich telkens rustig bezinnen op hun gezamenlijke plaats en taak. Conservatisme en progressiviteit zijn daarbij geen criteria. In de voortgang der geschiedenis is er ook plaats voor een voortgang in het verstáán van de Schrift. In het verleden heeft het vasthouden aan de traditie terwille van de traditie, dus zonder deze steeds te toetsen aan de Schrift, de blijde boodschap van het evangelie in het mensenleven soms versluierd. Dat brengt verschraling op alle terreinen, zowel voor de vrouw als voor de man, maar ook voor heel de samenleving.
Als beiden, dank zij Christus’ verlossingswerk, zich richten naar het „in
|47|
den beginne”, geeft dat mannen en vrouwen een mogelijkheid tot levensontplooiing en levensverrijking, en dat met behoud van de christelijke waarden, die nu op de tocht staan. Dan is er hoop voor kerk en samenleving, dan is er toekomst voor komende geslachten.
Jkvr. C.M. van Asch van Wijck, Tweezaam is de mens, 2e
druk, Amsterdam 1961.
H. Bavinck, De vrouw in de hedendaagsche maatschappij,
Kampen 1918.
Els Bonger e.a., Wij leerden fier rechtop te staan, 70
jaar socialistische vrouwenbeweging, Amsterdam 1978.
L.G.A. Bremmer-Lindeboom, De handelingsbekwaamheid van de gehuwde
vrouw, in Rondom het Woord, oktober 1957, december 1957,
februari 1958.
De positie van de vrouw in de kerk, etc. in Rondom het
Woord, 13e-18e jrg., oktober 1959-april 1964.
Elizabeth Fry, Hervormster van het gevangeniswezen I-V, in De
Poortwake, 23 december 1960-3 februari 1961.
Vrouwe Elizabeth Groen van Prinsterer 1807-1879, in ND
Variant, 15 mei 1976.
J. van Bruggen, Emancipatie en Bijbel, Amsterdam
1974.
R.W.M. Croughs, Het Kind in gezin en samenleving,
Franeker 1979.
A.Th. van Deursen, Het Kopergeld van de Gouden Eeuw, dl.
II, Volkscultuur, Amsterdam 1978.
F.T. Diemer-Lindeboom, Man èn Vrouw in het volle leven,
Utrecht 1949.
J.D. Dozy, Het Feminisme als zedelijk vraagstuk,
Amsterdam 1933.
Catharina J.M. Halkes, Met Mirjam is het begonnen,
Kampen 1980.
Joke Huisman e.a., Mijn pen is leeg, mijn hart is vol,
75 jaar Rotterdamse Sociaal-Democratische Vrouwenclubs, Rotterdam
1980.
F.H. von Meyenfeldt, Tien tegen Een, dl. 4, Goes
1980.
Clara Meijer-Wichman, Vrouw en Maatschappij, Utrecht
1936.
Johanna W.A. Naber, Wegbereidsters, Groningen 1909.
Van onze Oud-Tantes en Tantes, Haarlem 1917.
Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper, Haarlem
1918.
Letty Russel e.a., Het bevrijdende Woord, Baarn
1978.
J.C. Sikkel, De groote toekomst en de vrouw, Rotterdam
1920.
Evelyne Sullerot, De vrouw van morgen,
Hilversum/Antwerpen 1967.