Kamer, A.

De bijbelse plaats van de vrouw

1983

|16|

De bijbelse plaats van de vrouw

door A. Kamer

 

 

1 Inleiding

De bezinning op de plaats van de vrouw is steeds weer noodzakelijk. Het beeld van de maatschappij, waarin de christen leeft, verandert. En deze verandering is permanent. Simpele vergelijkingen maken dat al duidelijk. Er zijn, zowel historisch als cultureel, verschillen waar te nemen. Van land tot land en zelfs van plaats tot plaats kan ook op een beperkt grondgebied als Nederland, de visie op wat de taak van de vrouw is, verschillen. Nog anders: ook van gezin tot gezin, afhankelijk van de omstandigheden.

Op dit punt gekomen is het goed te bedenken dat ieder de neiging heeft een ideaalbeeld te ontwerpen, dat aansluit op de eigen levenssituatie, en dat beeld ook normatief te stellen voor anderen. De visie op de taak van de vrouw is b.v. in een boerenfamilie duidelijk vaak heel anders dan wanneer het gezin leeft in een verstedelijkte omgeving, waarin woon- en werkgebied plaatselijk en soms ook geestelijk van elkaar verwijderd zijn.

Vandaag merken we op dat het inzicht in wat behoorlijk is voor een vrouw aanzienlijk verschilt met hetgeen een generatie terug gemeengoed was. Het onderkennen van deze eigen ideaalbeelden, soms in een ver verleden al gevormd, behoedt ons ervoor deze gedachten zonder meer als normatief ideaal uit te venten en anderen op te leggen. Wie zijn ogen de kost geeft, merkt op, dat onze levensordening niet zo vanzelfsprekend is als vroeger vaak vanuit een meer gesloten christelijke levensgemeenschap wel werd aangenomen.

Het zal de taak zijn van iedere bezinning op de positie van de vrouw terug te grijpen op vaste structuurmomenten, die voor alle tijden gegeven zijn. Enerzijds hebben we ons te hoeden voor het ideaalbeeld van de Romantiek:

|17|

„Das ewige Weib” als iets zwevends, anderzijds hebben we ons te hoeden voor de neiging alle verschillen zonder meer te negeren en b.v. de weg van de uniseks te gaan.1

In een nuchtere bezinning heeft de bijbel zijn eigen onvervangbare plaats. Deze is immers de enige kenbron van dat wat de Here God reeds bij de schepping als vaste norm gegeven heeft en later aan de gemeente van het Oude Testament en het Nieuwe Testament op velerlei manier heeft bekend gemaakt.

We spreken met nadruk over de bijbelse plaats van de vrouw. Het zal er immers allerminst om gaan om de plaats van de vrouw in de maatschappij van de tijd van de bijbelschrijvers te beschrijven. Kennis daarvan is wel belangrijk om te weten hoe de normen van de bijbel fungeren. Kennis van wat de volken rondom zoal in dezen bewoog is daarbij bruikbaar, om het bijzondere van Gods normstelling in de gemeente van het oude en nieuwe Verbond op het spoor te komen.

Een heel andere zaak is, dat we niet op biblicistische manier een ideaalbeeld van de vrouw van deze tijd mogen vormen. De geschiedenis is voortgegaan. De bedeling van het Oude Testament is voorbij. De tijd van de apostelen en andere eerste getuigen is voorbij. Ons rest hun woord, dat door de zorg van de Geest van God tot ons gekomen is als het unieke Woord van God. Dat betekent dat de voorschriften van het Oude Testament en het Nieuwe Testament moeten worden onderzocht op hun blijvende betekenis. Zo men wil: hun structurele betekenis. De aanwijzingen van het Nieuwe Testament zullen moeten worden bezien tegen de achtergrond van het praktisch fungeren in de situatie van de gemeente in hun tijd en op hun eigen plaats (zie de bijdrage van W.G. de Vries).

Men kan tegenwerpen, dat we vaak niet erg veel in bijzonderheden weten van de plaats van de vrouw in de maatschappij toen. Daarin heeft men gelijk. De vraag is echter of dit in wezen hinderlijk is. Er is immers in de bijbel een veelheid van maatschappijvormen. Ten dele vanwege de chronologische afstand, ten dele vanwege de plaatselijke diversiteit. De historische plaats van Abraham, een zwervende nomade, is anders dan die van de bewoner van Korinte, een beruchte havenstad. En dit alles is nog weer onderscheiden van de maatschappij van b.v. na de ballingschap.


1 We gebruiken de term ‘structuurmomenten’ om uit te drukken dat we enerzijds te maken hebben met een bij de schepping gegeven ordening, waaraan niemand op straffe van tegen-natuurlijk handelen zich kan onttrekken. Anderzijds moeten we in rekening brengen dat in onze wereld door de storing van de zonde deze ordening niet zonder meer uit de ‘natuur’ is af te lezen. Het gebod van de bijbel is het eerste en het belangrijkste; nadere studie van ‘natuurlijke’ gegevens kan dienen tot verheldering van ons inzicht in de gegeven ordening. Daarbij is wel te bedenken dat iedere bezinning gebonden is aan een geloofsovertuiging, die eerst positie heeft gekozen voor of tegen de openbaring. Het gebod doet onderkennen wat ‘natuurlijk’ mag heten.

|18|

Er is een diversiteit aan ontwikkelingen. Op velerlei wijze laat de bijbel het evangelie landen in allerlei samenlevingsvormen. Er zijn namelijk diverse toegangswegen tot het ene verlossingswerk van Jezus Christus. We mogen hierbij denken aan de verschillende evangelisten, die ieder vanuit een eigen gezichtspunt op onfeilbare wijze hebben verkondigd wie de door God gegeven Middelaar is. De Jood, de Romein, de Griek, de prakticus: aan ieder wordt het evangelie gebracht.

Gelet op zulk een verscheidenheid mogen we verwachten dat datgene wat de bijbel ons vertelt aangaande de positie van de vrouw, juist de wezenlijke en blijvende dingen doet ontdekken, die ook in onze dagen normerend zijn bij bezinning op de plaats van de vrouw.

Pas dan ontdekken we de bijbelse plaats van de vrouw zonder de vrouwen van vandaag in oosters gewaad te steken.

 

2 Knelpunten

De bezinning op de plaats van de vrouw vindt een aantal struikelblokken op haar weg die de voortgang van de bezinning belemmeren (of althans ons met een onrustig geweten voort doen gaan). We noemen enkele punten:

 

a. De eis van het biblicisme, boven reeds genoemd, een maatschappij te produceren die in feite identiek is met die van de bijbel. Hierboven noemden we al dat dit praktisch onmogelijk is, gezien de diversiteit van samenlevingsvormen in de bijbel. Bovendien — en dat is belangrijker — het biblicisme eist wel aandacht op voor een bepaalde tekst, maar brengt niet voldoende in rekening dat er voortgang van de openbaring is, zoals de bijbel ons zelf aangeeft. Binnen de grenzen van de bijbel heeft daarom ieder bijbelwoord niet dezelfde betekenis. Dat is niet toegeven aan de eisen van de praktijk, maar een gegeven gevonden op basis van vergelijking van Schrift met Schrift.

 

b. Een conservatisme, dat elke verandering in het maatschappelijke patroon (voorzover het de plaats van de vrouw betreft), aanziet voor een negeren van het bijbels gegeven. Eerder hebben we al genoemd hoe zelfs van gezin tot gezin (om daarbij te blijven) de plaats van de vrouw een andere kan zijn op basis van dezelfde structuurelementen. Dat nuchter te onderkennen geeft ons de mogelijkheid aan andere modelleringen van dezelfde structuurmomenten plaats te geven, mits zulke modellen niet a-structureel zijn, dat wil zeggen tegen de bijbelse leer ingaan.

 

c. Progressivisme. Hierin is er altijd de bewondering voor datgeen wat veranderd wordt, niet voor wat blijft en structureel gegeven is. Dat laatste

|19|

wordt zelfs als hinderlijk ervaren en als een noodzakelijk kwaad, b.v. door de natuur nu eenmaal opgelegd. Ook ten aanzien van de plaats van de vrouw is er de roep om het experiment, alsof met de verandering zelf ook de oplossing gevonden wordt, en de welvaart. We schuwen veranderingen niet, maar stellen als eis dat e vaste structuurelementen geëerbiedigd worden.

 

d. De bezinning op de bijbelse plaats van de vrouw wordt uitermate gehinderd door een niet afdoende bewezen mening: de plaats in de bijbelse maatschappij die de vrouw inneemt, is er één van achterlijkheid; de bijbel zou neerzien op de vrouw. Het zou vooral een mannenboek zijn en feministische theologen pogen hartstochtelijk de vrouwelijke elementen in de bijbel naar voren te halen en die een eigen, zuivere plaats te geven. Zo komt men zelfs tot een vrouwelijk Godsbeeld tegenover het traditionele, beweerde mannelijke, dat nu nog de gedachten zeer zou beheersen. Op dit punt vallen twee zaken te overwegen:

1. De traditionele kijk op de positie van de vrouw in de maatschappij is niet per definitie de bijbelse. Ook in de geschiedenis van de christelijke kerk na de Pinksterdag kunnen we vele veranderingen in de bepaling van de taak van de vrouw waarnemen. Er is een historische maatschappelijke inbreng, die niet genegeerd mag worden. Ook de invloed van het natuur-genadeschema en andere heidense invloeden, b.v. van Plato, hebben zich op dat punt laten gelden.2

2. Het valt te betwijfelen of de plaats van de vrouw in de bijbel werkelijk wel zo ondergeschikt was. Veelal beroept men zich op de joodse meningen, bekend uit de rabbijnse geschriften. Maar men vergeet veelal het moment van ontstaan van deze geschriften in rekening te brengen en bovendien is het van het hoogste belang te vragen of deze exegese zonder meer bijbelgetrouw is. Rabbijnen zijn geen voorgangers in christelijke bijbeluitleg. Er is alle reden om de bijbelgegevens opnieuw en onbevangen te lezen, zonder de kijker van de rabbijnen te benutten. We denken hier met name aan de betekenis van Spreuken 31 en andere plaatsen in


2 De invloed van het natuur-genade schema dat veelal de bezinning in de middeleeuwen beheerste, gaat uit van een tweederangspositie van het natuurlijke. De sfeer van de ‘genade’ gaat voorop. Voor ons onderwerp betekent het dat — in theorie althans — (tenzij voor de voortplanting) het seksuele leven van minder waarde werd geacht, terwijl het eigenlijke van de mens gezocht werd in de ziel, een ‘engelachtig’ wezen.
Lokte dit aan de ene kant de verachting van het seksuele leven uit, en met name van huwelijk en gezin, om zich te wijden aan ‘hogere zaken’, aan de andere kant was het ook vaak een vrijbrief — aangenomen de scheiding van natuur en genade — om zich over te geven aan losbandigheid, aangezien slechts de eeuwige ziel van belang is.
Op dit punt heeft de reformatie, waarin naar luid van de bijbel de eenheid van het leven opnieuw werd ontdekt, het proces van genezing van het dagelijkse leven ingezet, hoe taai ook de resten van de invloed van de tegenstelling natuur-genade nog nawerken.

|20|

het Oude en Nieuwe Testament waarin aan de dienst van de vrouw een grote plaats wordt gegeven.
Daarbij hebben we ook in rekening te brengen dat in de oude maatschappij er weliswaar ongehuwde en niet meer gehuwde vrouwen waren, maar dat het normale beeld veelal was de gehuwde vrouw, al dan niet in polygame relatie. ‘Vrouwenoverschot’ was er niet en als het er al was, werd het ervaren als een bron van sociale ellende. Gezin en huwelijk werden meer geaccentueerd als een beschermend instituut dan in onze dagen vaak het geval is en gelukkig noodzakelijk is. In onze samenleving is de ongehuwde en niet meer gehuwde maatschappelijk gezien niet meer per definitie de weerloze, wanneer we b.v. over de materiële aspecten van het leven spreken. In andere landen nog wel.

 

Moeilijkheden zijn er te over bij de bezinningsarbeid rondom de houding van de apostel Paulus. Was hij tijdgebonden, zoals vaak wordt gezegd? Was hij sprekend over de positie van de vrouw, alleen leerling van de rabbijnen? We hebben ons niet aan de indruk kunnen onttrekken dat Paulus’ woorden over de onderdanigheid van de vrouw al te zeer gelezen zijn met betrekking tot de zeggenschapsverhouding, waarin de man alleen spreker zou zijn. Ook zijn Paulus’ woorden met betrekking tot de vrouw in de gemeentevergadering tot algemene uitspraken gemaakt over de positie van de vrouw in de maatschappij. Het kan de moeite lonen de bijbelse woorden ‘onderdanigheid’ en de man als ‘hoofd van de vrouw’ nader te bezien in verband met de vraag of daaraan nog andere aspecten verbonden zijn dan alleen zeggenschapsverhouding, de onderdanigheid in onze zin.

 

De bijbelse verantwoording van de positie van de vrouw zal niet om een uitleg van Gen. 2 heen kunnen. O.a. Bavinck stelt zonder meer dat de mens tweezaam als man en vrouw geschapen is en als zodanig bestemd voor het huwelijk. De consequentie dat de ongehuwde een incomplete mens zou zijn, trekt echter niemand, voorzover we weten. Het zal goed zijn te onderscheiden tussen de vrouw, de gehuwde vrouw, de ongehuwde vrouw en de niet meer gehuwde vrouw, wetend dat ieder een eigen ambtelijke opdracht heeft in het koninkrijk: mens Gods tot alle goed werk toebereid (1 Kor. 7).

Veel moeiten inzake de plaats van de vrouw zijn niet in het minst hieraan te danken, dat de structurele veranderingen in de opbouw van de maatschappij niet voldoende in rekening worden gebracht. Tussen dorp in oude zin en stad in moderne zin ligt een wereld van verschil, waarin de eisen, ook aan de christenen gesteld, en de taak van de overheden gecompliceerder, genuanceerder zijn geworden. De publiek- en privaatrechtelijke positie van de vrouw kan niet meer die zijn van bijbelse tijden. Ook dat is een element van bezinning.

|21|

3 Doorzicht

We maken een paar opmerkingen die we ter verwerking van de bijbelse gegevens nodig hebben.

 

De man-vrouw verhouding wordt in de bijbel gezien in het kader van een scheppingsordinantie. Het is niet een toevallige menselijke relatie die verwisselbaar is voor andere relaties tussen mensen. De uitdrukkingen ‘natuurlijk’ en ‘tegen-natuurlijk’ hebben als zodanig een bijbelse zin. In die scheppingsordening ligt vast dat e verhouding man-vrouw bestemd is als plaats om elkaar wederzijds te dienen en zo de Here te eren. De vrouw is geschapen als hulp, terwijl de Here daarbij ook gegeven heeft de gave van de liefde en de verrukking. Bovendien wordt in het algemeen in Gen. 2: 23 deze vermelding gebruikt als motief voor de oproep tot het verlaten van vader en moeder om de vrouw aan te hangen. De Here heeft de man-vrouw relatie bestemd voor het scheppen van een nieuwe eenheid. We mogen hier ook denken aan het ‘samenvoegen’ van Mat. 19, dat niet de zin heeft van ‘bij elkaar geplaatst als toevallige gebeurtenis’, maar ‘samen gebracht onder een juk, bestemd voor een gezamenlijke taak’.

Het individualisme, waarbij de competitie van man en vrouw wordt ingevoerd, in deze competitie pogend zichzelf te verwerkelijken tegen de man of de vrouw in, is de bijbel vreemd. Het strijd-model (ook gehanteerd in de humanistische en socialistische man-vrouw beschouwingen) is de bijbel vreemd. Het gaat om te onderkennen wat de wil van God is. De gemeenschappelijke roeping gaat voorop. Dat is ‘natuurlijk’ in bijbelse zin.

 

Toch voert de bijbel ons niet een ideale wereld binnen. De schending door de zonde wordt in rekening gebracht. Gen. 3 vertelt ons van de verzwaring van de taak van man en vrouw. Ook wordt als gevolg van de zonde genoemd dat van de vrouw geldt: tot de man zal uw begeerte zijn.

Daarmee is ook gegeven de tirannie van de man die zich houdt als degene die niet begeerd wenst te zijn. Het voert ons in de wereld van de man-alleen, die zich laat omringen door een aantal hem begerende schonen. Een wereld van nijd en jaloezie.

De bijbel aarzelt niet, met name in het Spreukenboek, over de geperverteerde begeerte de staf te breken in de meest strenge bewoordingen. De verleiding van „de vreemde vrouw” wordt getekend als de strik die ten dode voert (Spr. 5).

Ook in de bijbelse verhalen vinden we steeds de doorwerking van de begeerte terug, zowel bij de man als bij de vrouw, die tot zonde leidt. Jaloezie, haat, minachting, de competitie.

Daartegenover stelt de Schrift het beeld van de als vorstin regerende vrouw

|22|

(Spr. 31) en ook de zich als koningin erkend wetende bruid van Hooglied. Zeker haar activiteit in Spr. 31 wijst een breed scala van maatschappelijke mogelijkheden aan.

 

Dit voert ons tot het herstel, dat Christus nu reeds biedt. Paulus omschrijft het o.a. in Ef. 5, waar het christelijke huwelijk getekend wordt als het beeld van de verhouding van Christus en de gemeente. Er is een dienst, waarin wederzijdse onderwerping aan elkaar een onmisbaar bestanddeel is met het oog op de dienst in het Koninkrijk Gods.

 

Aandacht vraagt de houding van Paulus ten aanzien van de vrouw in het huwelijk. In zijn uitspraken valt o.a. op het gebruik van de woorden: het staat niet; het past niet; het is beter. Dat zijn waarde-oordelen die aan meer refereren dan aan de scheppingsordening, de gevolgen van de zonde en het herstel in Christus.

Hier is, dunkt ons, de ruimte om in rekening te brengen dat de gemeente geroepen is zich te voegen in een bepaalde maatschappij: in de wereld, hoewel niet van de wereld. Paulus’ raadgevingen op dit punt, soms genoemd: „dit zeg ik niet de Here”, tasten naar het waardige en het schone, het welgevallige van Fil. 4: 8 en 9.

 

We willen ruimte maken voor een bezinning, die, genormeerd aan de scheppingsordening en de gevolgen van de zonde en het herstel in Christus, en lettend op de huidige maatschappij, tot een andere vorm komt dan vaak als vanzelfsprekend als bijbels gezien wordt.

 

We worden in onze mening bevestigd als we letten op de houding van de Heiland op aarde. Tegenover de gevestigde godgeleerdheid in, heeft Hij aan de vrouw een eigen plaats gegeven in de dienst van het Koninkrijk Gods. Het dienstbetoon met voorrang van de discipelen is erkend (Luc. 8: 3) (zij dienden hen), maar tegelijk wordt de vrouw bevrijd van die onmondigheid waartoe de schriftgeleerden haar veroordeeld hadden. Zij waren immers b.v. de boodschapsters aan de apostelen op de Paasdag. We vinden geen belangentegenstelling tussen de dienst van de vrouwen en die van de discipelen.

In dit verband is van belang te bedenken dat Paulus’ uitspraak dat de man het hoofd is van de vrouw (alleen te denken in een huwelijksrelatie) niet de betekenis heeft van heerschappij voeren met vertrapping van de mening van de vrouw. Juist het verband leert ons dit hoofd-zijn in verband te brengen met het Hoofd-zijn van Christus over de gemeente (van de gemeente). Hoezeer daarin ook heerschappij aan de orde komt (zeggenschap), het is, zo zegt Ef. 5, in de eerste plaats een heerschappij die bestaat in dienen.

Ook het woord ‘onderworpen’ heeft hier niet de betekenis van ‘zeggenschap

|23|

over de mindere’. Het is eerder een militaire term waarin de ‘voorrang in verantwoordelijkheid’ wordt aangegeven, maar die daarin juist de afhankelijkheid van de commandant van de ondergeschikten openhoudt als het gaat om het vervullen van een taak.

Deze en andere termen interpreteren volgens het competitie-model van de verhouding man-vrouw, waarin het individualisme de hoofdrol speelt en de strijd om de macht zich laat gelden, brengt ons op een dwaalspoor. 

Erkenning van het bijbelse gegeven van de opdracht tot het beoordelen vanuit het harmonie-model (man en vrouw verbonden tot één gemeenschappelijk doel) bevrijdt ons van valse probleemstellingen en laat ruimte over om op elk moment te vragen wat hier en nu het pasende en welgevallige is (Fil. 4: 8 en 9).

 

4 Consequenties

We zijn niet in staat om conclusies te trekken die voor alle gevallen precies dezelfde waarde hebben. Ter vermijding van misverstand laten we het daarom na. Er zal van geval tot geval een open gesprek mogelijk moeten zijn.

De belangrijkste winst is, dunkt ons, dat we leren af te zien van het competitie-element in de verhouding man-vrouw. Op grond van de Schrift zal ieder in het door God gegeven levensverband zijn eigen man-menselijke en haar eigen vrouw-menselijke opdracht moeten aanvaarden om te dienen.

De huidige maatschappelijke problematiek rondom de zogenaamde emancipatie wordt voornamelijk gevoed vanuit het strijd-model; dat is zondig. Bekering tot Christus brengt o.a. bekering tot die kijk op de relatie tussen de seksen die man en vrouw in eigen waarde laat en ruimte geeft om te dienen. Speciaal spreekt dat ten aanzien van het huwelijk, waar door Gods samenvoeging van twee mensen een nieuwe ‘twee-eenheid tot dienst’ is ontstaan. Waar dat uitzicht gescheiden wordt van de feitelijke situatie staat de weg open voor egoïsme in alle vormen.

„In Christus is man noch vrouw”. Met deze uitspraak is het probleem van meer- en minder-waarde van de tafel geveegd.

Man en vrouw zijn gelijk voor Christus als het gaat om de voortgang van het Koninkrijk. Maar deze gelijkheid voor Christus en in Christus is naar de scheppingsorde niet het wegvagen van het onderscheid tussen man en vrouw, gesteld dat het zou kunnen. Voor de dienst van elk naar eigen aard, wordt ruimte gehouden blijkens de opdracht van de apostelen. Van belang is hier te bedenken dat we niet moeten toegeven aan de moderne neiging het onderscheid tussen man en vrouw alleen te zien als een biologische mutatie, geschikt voor voortplanting en seks. God schiep niet ergens een mens, die ook nog een keer man en vrouw was.

God schiep man en vrouw en samen zijn zij mens Gods. De gehuwde mag

|24|

dit op een andere wijze beleven dan een ongehuwde, maar ook voor de laatste is de ingewortelde mannelijke en vrouwelijke identiteit in maatschappelijk en kerkelijk leven duidelijk, ook daar waar seks niet aan de orde is. We zullen, dunkt me, om het toe te spitsen, moeten leren onderscheid te maken tussen ‘seks in moderne zin’, die vooral op de uiterlijke geslachtskenmerken georiënteerd is en seksualiteit die dieper steekt en heel het mens-zijn eigen kleur geeft. Rolverwisseling in de strikte zin is een illusie.

Welzijn rond een gemeenschappelijke taak: speciaal in het huwelijk, anders weer in een gemeenschappelijke taak als broeders en/of zusters, hetzij in de kerk of daarbuiten, naar de mogelijkheid van het moment, is het doel van de bezinning, geloven het herstel in Christus.