|41|

V. ‘A en B’ als hulplijn naar oecumene

 

Wij zagen in de inleiding hoe diep de gedachte van de éne geografische gemeente nog steeds in de nederlandse kerken verankerd ligt en bij alle kerkelijke verdeeldheid a.h.w. ‘parallel’ wordt toegepast: Vaste grenzen voor Hervormden in de herv. kerk, vaste grenzen voor Gereformeerden in de geref. kerken èn voor Christelijk Gereformeerden èn Vrijgemaakten idem dito.
Huisgemeenten, deelgemeenten, categorische gemeenten, noodgemeenten en overgangen van minderheden naar een genabuurde kerk . . . zij liggen allemaal voor het besef van velen min of meer in een ‘taboe-sfeer’: Iets dat eigenlijk niet màg, maar soms móet als een minste van twee ‘kwaden’.
Is dat wel zo? Hebben wij misschien ook een teveel geëist aan organisatorische eenheid en geografische uniformiteit?

Vanuit buitenlandse kerken wordt vaak met vreemde ogen tegen dit nederlandse geografische denken aangezien. Het komt nogal betuttelend en bazig over. Een overblijfsel van de archaïsche ‘Pfarrzwang’ . . .?116
Hoe anders is dàn de toonzetting van bijv. de Nordelbische kerkorde in de E.K.D.:
— Die Glieder der Kirche haben ein Recht darauf, dasz das Wort Gottes auftragsgemäsz verkündigt und die Sakramente einsetzungegemäsz verwaltet werden.
— Die Kirchengemeinde ist in der Regel Ortsgemeinde . . .
Wenn sich Gemeindeglieder unabhängig von Ortsgemeinden zu kirchlicher Gemeinschaft sammeln, kann dieser (Gemeinde) . . . die Rechtsstellung


116. Zie noot 33.

|42|

einer Kirchengemeinde zuerkannt werden.
— Die Gemeindeglieder haben das Recht sich einer anderen Kirchengemeinde anzuschlieszen.117
Dergelijke overgangen werden ook in de Ev. Ref. Kirche in Nordwest-Deutschland als ‘Umgemeindung’ kerkordelijk geregeld.118

Maar niet alleen daar, ook in onze amerikaanse zusterkerken — zoals de Ref. Church en de Chr. Ref. Church — komt dit strakke geografische denken zeer vreemd over.
De laatste keer dat in de C.R.C. over deze zaak gehandeld werd, was in 1892, toen op een vraag van de kerkeraad van Eastmanville besloten werd uit te spreken: ‘De synode keurt het ernstig af wanneer iemand naar een gemeente wil vertrekken die verder verwijderd is dan die, waartoe men behoort’.119
Bij deze opgestoken vinger is het echter gebleven en sindsdien kan ieder kerkelijk worden ingeschreven bij de gemeente van zijn/haar keuze, ook al moet men daarvoor 3 of 4 andere kerkgebouwen van het eigen kerkverband ’s zondags met de auto passeren . . .

Werd de gedachte van de éne ongedeelde geografische


117. Verfassung der Nordelbischen Evangelisch-Lutherischen Kirche, Nebst Einführungsgesetz vom 12. Juni 1976, Kiel, 1978, art. 6-1, 9-1/2 en 11-1 (p. 6 en 7).
Voor een toelichting, zie H. Göldner und K. Blaschke, Verf. der Nordelb. Ev.-Luth. Kirche, Kiel, 1978, sub art. 11, abs. 1.
118. Verfassung der Evangelisch-Reformierten Kirche in Nordwestdeutschland, bijgewerkt tot 17 Oct. 1980, Kirchenverfassung, par. 4 sub 6, p. 4.
Vgl. ook Das Recht der Ev. Kirche in Dld, 4e dr., Hannover 1978, p. 53 en A. Stein, Evangelisches Kirchenrecht, Ein Lehrbuch, Neuwied/Darmstadt, 1980: ‘Zwar gilt der Grundsat der Entscheidungsfreiheit . . .’ (p. 88).
119. Volgens een mededeling van R.R. de Ridder. Het besluit dateert van 15 juni 1892. De bepaling in de gereformeerde kerkorde, dat de classis tot taak heeft ‘de grenzen tussen de kerken van haar ressort vast te stellen’ (art. 51, lid 2, slot) heeft dan ook geen corresponderend artikel in de kerkorde van de C.R.C. Vgl. W.P. Brink en R.R. de Ridder, Manual of Christian Reformed Church Government, Grand Rapids, 1980 (rev. ed.), art. 39-44.

|43|

gemeente terecht door de kerken in Nederland als een principe gehanteerd? M.i. moet deze vraag ontkennend worden beantwoord, en wel om de volgende redenen:
— Kerkpolitieke en financieel-maatschappelijke factoren hebben bij haar ontstaan een overwegende rol gespeeld. Mede gelet op de verhoudingen in de buitenlandse kerken, draagt zij ook een sterk sociologisch karakter.
— De idee van een vóórgeschreven geografische indeling van gelovigen, als middel tot kerkelijke eenheid, voegt aan de N.T. gemeente een element toe, dat met haar wezen als zodánig niet is gegeven. Zeker niet wanneer de indeling als een ordinantie aan de gelovigen wordt opgelegd.
— De theologische argumentatie van pastorale overzichtelijkheid en roeping tot plaatselijke eenheid in Christus — hoe waar op zichzelf — boet door de kerkelijke verdeeldheid ernstig in aan kracht.
Het alternatief is nl. niet meer een òngedeelde tegenover een vèrdeelde gemeente, maar een organisatorisch gedifferentieerde tegenover een kerkelijk verscheurde gemeente. Tot twee, drie, ja tienmaal gereformeerd toe . . .

Maar, zo kan men doorvragen, betekent legalisering van ‘A en B’ juist in een tijd van toenemende tegenstellingen niet een capitulatie voor de uitdaging, die een gezonde plurale gemeente geven kan en een verkeerde keuze voor ‘veelheid zonder samenhang’?120
Deed de synode van Maastricht niet terecht een beroep op de kerkeraden om te blijven stáán voor de vraag wat gereformeerd-katholiek belijden nú betekent:

‘Zij staan voor de taak om van daaruit een kerkelijk leven te organiseren, waarin alles wat waarlijk christelijk is in alle variatie zijn kans krijgt; zij worden


120. J.M. Vlijm, Samen erfgenamen — kiezen èn delen, een plurale gemeente?, Kampen, 1981. Vlijm wijst pluriformiteit (te geruststellend) en pluralisme (veelheid zonder samenhang) af (p. 9). Goede pluraliteit komt voort uit heiliging: ‘Naarmate de kerk meer heilig wordt nemen de verschillen niet af maar toe’ (p. 63).
In deze lijn ook het pleidooi voor ‘versöhnter Verschiedenheit’ van H.H. Esser, in Ref. Kirchenzeitung, 123e jrg. nr. 2 (15 Febr. 1982), p. 40.

|44|

geroepen om dat zó te doen, dat de gemeente in al haar geledingen de kans krijgt om het te verstaan en mee te maken’ (acta, art. 381).

Wie zou niet onder de indruk komen van dit appèl tegen de weg van de minste weerstand, van herverkaveling en noodgemeenten?
Toch waag ik — zeven jaar later — een tegenvraag: Wanneer synoden in besluiten en rapporten aan kerkeraden vrijheid geven voor een uiteenlopend beleid — bijv. kinderen al dan niet aan het Avondmaal121 — met welk recht mag men dan bezwaarde kerkleden (van beide kanten!) nog dwingen om op grond van geografische grenzen bij deze of gene gemeente te behoren? Was het niet te hoog gegrepen, om ‘alles wat waarlijk christelijk is in alle variatie’ ook wèrkelijk een kans te geven binnen het kader van één plaatselijke geografische kerk?

Men moet hier echter wel zorgvuldig onderscheiden.
Er zijn gemeenten, waar onder goede pastorale begeleiding wèl veel kan en verschil van visie vruchtbaar gemaakt wordt ten dienste van koinonia.
Wanneer wij desondanks pleiten voor een meer open wijze van gemeenteorganisatie, betekent dit ook niet dat alle grensregelingen nu zonder meer kunnen vervallen. Wij zullen ze in de Nederlandse situatie nodig houden, zij het dikwijls meer als oriëntatie-kader dan als ‘domein’.
Het gaat ons nu om een benaderings-principe, waar Hervormden nòch Gereformeerden onderuit komen àls Samen op Weg door zou gaan. Dan kómen er in het gehele land gemeenten van beide kerkgenootschappen naast en door elkaar heen te staan: Bijna 1000 maal ‘A en B’! Misschien enthousiast. Misschien bien étonné de se trouver ensemble ‘op weg’ . . . Dit broze samengaan mag niet onder de hypotheek van een geografische eenheidsvisie worden gezet, waardoor federatie of fusie op principiële grond zou worden geforceerd. Veel verdriet van een eeuw geleden zal zich dan herhalen.


121. Acta G.S. Zwolle, art. 229, vgl. 282; Acta G.S. Delft, art. 300; Acta G.S. Bentheim, art. 202.

|45|

Gedacht kan worden aan een model, waarin op plaatselijk vlak de integriteit van de bestaande gemeenten gewoon intact blijft, zij het met een recht van hergroepering dan wel overschrijving voor leden, die dat verzoeken, naar de dàn naastgelegen kerk.
Op classicaal niveau zou dan deze modale veelheid van gemeenten een niet vrijblijvende, ambtelijke samenhang moeten krijgen, waar de geesten in de éne Geest van Christus elkaar ontmoeten en ‘befragen’ rondom Schrift en belijdenis.
Zó gezien fungeert ‘A en B’ niet als spookbeeld van verdeeldheid, maar als kanalisatie van pluraliteit en als hulplijn naar oecumene, waarbij de éne classis een ambtelijke sleutelpositie inneemt en men niet in de kuil van het independentisme valt. Van daar uit kunnen dan — naar de gemeenten toe — platformen en leerhuizen worden georganiseerd èn — naar de synode toe — beleidsvoorstellen worden aangereikt.
Het voordeel van deze benadering is, dat de strijd over de vele hermeneutische, ethische en politieke vragen in deze tijd dan niet meer over de rug van één geografisch bepaalde gemeente mòet worden uitgestreden.122 Er komt ruimte voor een plaatselijk alternatief en een regionale delegatie.

Maar waar ligt dán nog de eenheid in Christus als wij zó — plaatselijk — met A en B en misschien wel C ‘Samen op Weg’ gaan?
Deze eenheid kan en moet allereerst gevonden worden in het gezamenlijk belijden van de rechtvaardiging uit genade door het geloof alleen. Hier ligt het ‘te bewaken hart van de prediking’123, waaraan de belofte van de Geest voor de kerk van de toekomst is verbonden.
Daarmee hangt nauw samen de levenshouding waarin wij samen kerk mogen zijn. Kerk-zijn is geen bezit vàn


122. ‘Het lijkt mij geen schande te erkennen, dat geen plaatselijke kerk in staat is in zichzelf de katholiciteit te realiseren’, J.M. Vlijm, a.w. p. 79.
123. H.B. Weijland, Samen Kerk zijn in Nederland, bijdr. in ‘Samen Kerk zijn in de nabije toekomst’, ’s Gravenhage/Kampen 1980, p. 49.

|46|

gelovigen, maar een genadig verkregen geschenk vóór geloven, dat ontvangen wordt aan de voet van het kruis, waarbij wij elkaar niet als partijen of tegenspelers mogen zien, maar veel meer als aan elkaar gegevenen.
Wanneer Christus het als een geschenk van de Vader zag om ons met al onze gebreken in Zijn gemeenschap te mogen ontvangen, moeten wij elkaar dan ook niet meer als een geschenk dan als een last zien?
Deze eenheid ligt tenslotte niet alleen verankerd in de geschreven belijdenis — hoe onmisbaar ook — maar, dieper nog, in wat Bavinck ooit eens de ‘ongeschreven belijdenis’124 noemde: In het over de muren heen samen bidden, samen zingen, samen lezen en samen handelen. Hier wordt weer één, wat organisatorisch nog gescheiden is, omdat dáár de sleutel ligt naar het geheim van de apostolische eenvoud in navolging van de Heer, waarbij gelovigen over de gehele wereld elkaar altijd weer zullen herkennen.
De eenheid van déze apostolische eenvoud zal de gemeente over de drempel van jongeren tillen en zal de kerk over de drempel van het jaar 2000 tillen; Deo Volente!


124. H. Bavinck, Offerande des lofs, ’s Gravenhage, 1901, p. 64.