F73 bezwaar
F73.1 Tegen een besluit van de kerkenraad dat aantoonbaar:
a. in strijd is met het Woord van God of de kerkorde; of
b. de opbouw van de gemeente schaadt; of
c. iemand persoonlijk onrecht aandoet waarin hij niet kan berusten;
kan bij de kerkenraad bezwaar worden gemaakt door een gemeentelid of door iemand die persoonlijk belanghebbende is bij het besluit.
F73.2 ...
F73.3 ...
F73.4 ...
F73.5 ...

Consideratie classis Enschede
Classis Enschede merkt op dat in het huidige art. 31 KO onderscheid bestaat tussen degene die bezwaar kan indienen (1e volzin) en wanneer een uitspraak gewijzigd kan worden (2e volzin). In F73.1 HKO ontbreekt dit onderscheid, wat verwarrend overkomt. De tekst suggereert bovendien dat een bezwaar pas kan worden ingediend indien bezwaarde aantoont dat het besluit in strijd is met een van de onder a, b en c genoemde redenen.
De classis meent dat er onderscheid moet worden gemaakt tussen de voorwaarden waaraan een bezwaar-/beroepschrift moet voldoen (ontvankelijkheid) en de bezwaar-/beroepsgronden zelf. Als voorwaarden noemt de classis: (1) in het Nederlands of Fries gesteld; (2) vermelding naam (en adres) indiener; (3) omschrijving waartegen bezwaar wordt gemaakt; (4) motivering; (5) tijdvak waarbinnen bezwaar moet zijn ingediend.
Bij de gronden sluit de classis zich aan bij de gronden (a, b, c) zoals vermeld in F73.1, maar deze gronden behoeven niet te worden bewezen door de bezwaarde. Het is de bezwaar-/ beroepsinstantie die dat uitmaakt en die kan de gronden ook aanvullen.

Preadvies deputaten
1. We bespreken beide elementen in deze consideratie: (1) het expliciteren van de voorwaarden voor ontvankelijkheid en (2) het afzwakken van de bewijslast bij de gronden.
2. (Ad 1.) De classis signaleert terecht dat in F73.1 zowel het recht tot indiening van bezwaar als de bezwaargronden in één doorlopende zin worden vermeld. Vervolgens bepleit de classis de vermelding van een aantal voorwaarden voor indiening om daaraan een ontvankelijkheidsoordeel te verbinden. Deputaten zijn van oordeel dat aan een afzonderlijk artikel over de ontvankelijkheid in de HKO geen behoefte bestaat. Enerzijds benoemt de HKO de meest noodzakelijke ontvankelijkheidsvereisten al, zoals bijvoorbeeld:
- in F73.1 de kring van bezwaargerechtigden;
- in F73.1 de motiveringsplicht;
- in F73.2 de bezwarentermijn van zes weken;
- in F73.2 schriftelijke indiening.
Anderzijds wordt dit gedetailleerder uitgewerkt in de generale regeling voor de kerkelijke rechtspraak, die daar ook de plaats voor is.
3. (Ad 2.) Het tweede deel van de consideratie is van andere orde en concentreert zich vooral op plaats en functie van het begrip ‘aantoonbaar’ in F73.1. Deze formulering heeft ook tijdens de voorlichtingsbijeenkomsten van deputaten begin 2013 vragen opgeleverd.

|33|

4. Art. 31 DKO was/is een bekend artikel, maar bij nadere beschouwing ook een moeilijk gestructureerd artikel. Dat is historisch verklaarbaar omdat de synode van Middelburg 1581 het heeft gecompileerd uit twee verschillende onderdelen. Het eerste deel handelt over het ‘recht van appel’, wat in de HKO nu genoemd wordt recht van beroep en recht van hoger beroep. Het tweede deel handelt algemener over de geldigheid van kerkelijke besluiten. Vgl. hierover verder J. Kamphuis, Kerkelijke besluitvaardigheid (1970), p. 51v. Het tweede deel geldt dus in de kerkelijke rechtspraak, maar ook breder daarbuiten bij de kerkelijke besluitvorming. Daarmee heeft het tenzij bewezen wordt ... van art. 31 KO ook zijn bekende betekenis gekregen.
5. Deze zelfde tweeslag ligt ook ten grondslag aan de HKO:
• enerzijds zijn besluiten die bij meerderheid van stemmen genomen zijn rechtsgeldig en hebben deze bindende rechtskracht. Hiermee kiest de kerkorde tegen kerkelijke onverschilligheid;
• anderzijds is er tegen kerkelijke besluiten bezwaar en beroep mogelijk. Hiermee kiest de kerkorde tegen hiërarchie en kerkelijk absolutisme.
6. Nu rijst de vraag wie wat moet bewijzen. In de toelichting bij WO-2 (aantek. 2 ad F4) hebben deputaten opgemerkt dat met het woord ‘aantoonbaar’ wordt beoogd lichtvaardige bezwaren te voorkomen:
“Lichtvaardige bezwaren moeten worden voorkómen. De bewijslast ligt bij degene die bezwaar instelt. Het ‘aantoonbaar’ is daarom verplaatst van de bezwaargrond sub a naar de openingszin van F4.1”
In de toelichting bij WO-3 is opnieuw op de formulering ingegaan (aantek. 6 ad F4):
“Enkele reacties gaan in op het begrip ‘aantoonbaar’. Een reactie is bang dat dit gaat functioneren als een ontvankelijkheids-criterium. Dat is niet de bedoeling. De aantoonbaarheid vergt een inhoudelijke beoordeling. Anderen signaleren dat sprake is van een zware bewijslast voor degene die bezwaar instelt. Dat is juist en is ook beoogd. Vgl. het “tenzij bewezen wordt dat” uit art. 31 KO. Tegenover een op zichzelf ruime bezwaarmogelijkheid staat dat een in te dienen bezwaar inhoudelijk deugdelijk onderbouwd moet zijn. Er valt daarbij onderscheid te maken tussen de stelplicht van de bezwaarde (beschrijving van de feiten en van de onjuistheid van het besluit) en de grondslag van het bezwaar (de onderbouwing dat één of meer van de gronden van F4.1 in het geding is). Het bezwaarschrift dient beide te behelzen. Het oordeel of een bezwaarmaker aantoont dat het eerdere besluit in strijd is met één of meer van de gronden van F4.1, is aan de kerkenraad die op het bezwaar beslist”.
7. Via de consideratie van Enschede passeert deze zaak nu weer opnieuw. De plaats en betekenis van het ‘aantoonbaar’ blijven in de tekst wat schuren en wekken toch de indruk van een zwaardere bewijslast dan volgens de toelichting de bedoeling is. Dat betekent dat de tekst aanpassing behoeft. Deputaten wijzen daarbij op twee aspecten in de tekst van art. 31 KO, die ons verder kunnen helpen bij de oplossing.
(1e) In art. 31 KO eerst helft staat tamelijk ongeclausuleerd: “Als iemand van oordeel is dat ...” kan hij beroep instellen. Hier wordt aan de bezwaarmaker geen eis van aantoonbare strijd met één van de beroepsgronden gesteld.
(2e) In art. 31 KO tweede helft valt op dat het subject, de persoon op wie de bewijslast rust, evenmin wordt vermeld. De passieve vorm ‘tenzij bewezen wordt dat ...’ heeft in zich dat het er uiteindelijk niet gaat om wie iets bewijst, maar om wat er bewezen word. Het besluit van de meerderheid is bindend, tenzij dat besluit, het object in geding, aantoonbaar in strijd is met Gods Woord of de kerkorde. Dan is de meerderheid niet meer beslissend!
8. Deputaten menen daarom dat gezien de onduidelijkheid over de strekking van het ‘aantoonbaar’ in de tekst van F73.1 dit daar beter kan verdwijnen. Tegelijk herformuleren deputaten de zin, zodat de kring van bezwaargerechtigden bij elkaar staat (a) en daarna de bezwaargronden volgen (b). De bezwaargronden in F73.1 zijn tevens de toetsingsgronden in F73.4. De uitkomst ziet er dan als volgt uit:

|34|

F73 bezwaar
F73.1 Tegen een besluit van de kerkenraad staat bezwaar open bij de kerkenraad voor een gemeentelid en voor degene die persoonlijk belanghebbende is bij het besluit, indien de betrokkene van oordeel is dat het besluit:
a. in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht, of
b. de opbouw van de gemeente schaadt, of
c. hem persoonlijk onrecht aandoet waarin hij niet kan berusten.

9. Deputaten hebben tevens in beroepsgrond a het begrip ‘kerkorde’ vervangen door ‘kerkelijk recht’. Daarmee keren zij op dit punt terug naar de oorspronkelijke formulering in WO-1. In de toelichting bij WO-2 (aantek. 4 ad F4) hebben deputaten n.a.v. opmerkingen vanuit de kerken gezegd dat ‘kerkelijk recht’ “te breed is geredigeerd”. Het probleem blijft evenwel dat ‘kerkorde’ toch te smal is. Met ‘kerkorde’ bedoelen we immers echt alleen de KO zelf. Maar ook een schending van plaatselijke, classicale of generale kerkelijke regelingen en van besluiten en uitspraken van de kerkelijke vergaderingen zijn een legitieme bezwaargrond.
10. Bij de herformulering zijn tot slot – n.a.v. een suggestie bij de consideraties van de classis Amersfoort – de puntkomma achter bezwaargrond a en b telkens vervangen door een komma.

Voorstel deputaten
T.a.v. het formuleren van afzonderlijke ontvankelijkheidsvoorwaarden in de HKO: de consideratie van de classis Enschede niet overnemen.
T.a.v. de redactie van F73.1: de consideratie van de classis Enschede overnemen en F73.1 en F73.4 wijzigen als volgt:

F73 bezwaar
F73.1 Tegen een besluit van de kerkenraad staat bezwaar open bij de kerkenraad voor een gemeentelid en voor degene die persoonlijk belanghebbende is bij het besluit, indien de betrokkene van oordeel is dat het besluit:
a. in strijd is met het Woord van God of het kerkelijk recht, of
b. de opbouw van de gemeente schaadt, of
c. hem persoonlijk onrecht aandoet waarin hij niet kan berusten.
F73.2 ...
F73.3 ...
F73.4 De kerkenraad heroverweegt zijn eerder besluit op de gronden als vermeld in F73.1 en neemt een beslissing op het bezwaar.
F73.5. ...

 

F73 bezwaar
F73.1 ...
F73.2 Het bezwaar wordt schriftelijk ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit en heeft geen opschortende werking.
F73.3 Op een verzoek tot opschorting beslist de kerkenraad zo spoedig mogelijk. Tegen dit besluit is beroep mogelijk volgens art. F76.
F73.4 De kerkenraad heroverweegt zijn eerder besluit en neemt een beslissing op het bezwaar.
F73.5 In zaken waarin de classis in eerste aanleg beslist, geldt het recht van bezwaar overeenkomstig art. F73.1 tot F73.4 op dezelfde wijze.

|35|

Eigen inbreng deputaten HKO
1. Bij de basiscursus kerkelijke rechtspraak in het najaar van 2013 is gebleken dat er nog een vraagpunt zit bij de algemeen geformuleerde bezwaartermijn van 6 weken in F73.2. De uniforme termijn van 6 weken is bij WO-3 ingevoerd voor zowel bezwaar (F73.2) als beroep (F76.3) en hoger beroep (F77.2). Hoe verhoudt zich deze termijn tot de regelmatig voorkomen approbatietermijn van 2 weken: “De kerkenraad maakt u bekend dat .... Indien geen gegronde bezwaren worden ingebracht vóór zondag ..., zal de bevestiging plaats vinden ...”.
2. Deputaten menen dat hierover duidelijkheid gewenst is. Anders kunnen zich verschillende interpretaties gaan voordoen: de een ziet de approbatietermijn als een bijzondere, afwijkende bezwaartermijn; een ander meent dat er na 2 weken approbatietermijn nog 4 weken bezwaartermijn resteert; een derde meent dat het besluit ondanks de approbatietermijn niet binnen 6 weken kan worden uitgevoerd, etc.
3. De vraag is allereerst wat we kerkrechtelijk moeten verstaan onder ‘approbatie’. Het approbatierecht is het instemmingsrecht van de gemeente ten aanzien van een besluit van de kerkenraad. Als geen gegronde (vroeger: ‘wettige’) bezwaren worden ingebracht, is de stilzwijgende instemming van de gemeente verkregen. Daarmee is het approbatierecht dus tevens het recht van de gemeente tot het indienen van bezwaar. Zo is het ook altijd opgevat bij de uitleg van art. 4 DKO en art. 5 en 6 van de huidige KO. Vgl. o.a. Joh. Jansen, Korte verklaring van de kerkenordening (1923), p. 22-23; F.L. Bos, De orde der kerk (1950), p. 29-30; K. Harmannij, Wegwijs in de kerkorde (1990), p. 44-47 en anderen.
4. Nu gaat de HKO er in art. F73.1 van uit dat tegen elk kerkelijk besluit de mogelijkheid van bezwaar open staat. Daarmee wordt geen nieuw element ingevoerd, maar een bestaande praktijk op grond van art. 31 KO tweede helft bevestigd. Wat is dan het bijzondere van de approbatie? Bij de approbatie wordt de gemeente via de publieke afkondiging in de kerkdiensten op twee achtereenvolgende zondagen uitdrukkelijk gewezen op haar instemmings- c.q. bezwaarrecht. Het gaat om die categorie van besluiten waarbij de kerkorde de instemming van de gemeente expliciet verlangt (B12.5, B25,7, C41.3, C43.2, C46.3, D60.2, D61.1, D61.2). Van oudsher is daaraan tevens een termijn van 14 dagen gekoppeld vanaf de eerste afkondiging.
5. In het licht van de algemene 6 weken-termijn voor bezwaar en beroep kan die 2 weken- termijn voor approbatie als kort worden beoordeeld. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat het approbatierecht van de gemeente steeds geldt in gevallen waarin het gaat om besluiten over leer en leven van personen, hetzij (aspirant-) ambtsdragers hetzij (aspirant-) gemeenteleden. Het zou voor betrokkenen niet juist zijn als er een 6 weken lange bezwaartermijn zou gelden. Als er bezwaar vanuit de gemeente wordt ingediend, kan en behoort dat te gebeuren binnen 2 weken. Ter vergelijking: Ordinantie 3.6.8 bij de PKN kent een bezwaartermijn van 5 dagen voor bezwaar tegen bevestiging van een ouderling of diaken. Er is dus een goede rechtvaardiging voor een kortere bezwaartermijn voor deze categorie besluiten.
6. Deputaten signaleren dat de herhaalde afkondiging, zoals hierboven genoemd, in de HKO alleen is vermeld in B25.7 en niet in de andere genoemde bepalingen. Daar zit dus nog een onevenwichtigheid in. Bovendien lopen de formuleringen van B12.5 en B25.7 niet synchroon.
7. Deputaten stellen daarom per saldo het volgende voor:
• Aan artikel F71, de algemene bepaling over de besluitvorming, wordt een nieuw lid F71.5 toegevoegd dat gaat over de afkondiging van approbatiebesluiten.
• In F73.2 wordt vervolgens bij de 6-weken bezwarentermijn een uitzondering gemaakt voor de approbatiebesluiten.
• In B25.7 kan dan de omschrijving van de approbatietermijn achterwege blijven.
• De teksten van B12.5 (predikant) en B25.7 (ouderlingen en diakenen) worden gelijk
getrokken.
• G83.4 valt niet onder de regeling van F71.5.

|36|

8. Deputaten stellen tevens voor in F73.3 het woord ‘rechtstreeks’ in te voegen bij ‘beroep’, zodat duidelijk is dat hier niet eerst de weg van de bezwaarschriftprocedure behoeft te worden gegaan.
9. Deputaten stellen verder voor in F73.4 het woord ‘schriftelijke’ in te voegen bij ‘beslissing op bezwaar’. Zo kan er geen misverstand over bestaan dat een beslissing op bezwaar – die de ingang is voor het beroep – schriftelijk wordt genomen.
10. Deputaten stellen tot slot voor in F73.5 de woorden ‘in eerste aanleg beslist’ te vervangen door de woorden ‘als eerste instantie een besluit neemt’. De woorden ‘in eerste aanleg’ refereren te veel aan rechtspraak, terwijl het hier gaat om een besluit van de classis als bestuursorgaan.

Voorstel deputaten
Aan F71 een nieuw lid F71.5 toevoegen:

F71 besluitvorming
F71.1 De kerkelijke vergaderingen nemen hun besluiten na goede voorbereiding en met verwerking van eerdere besluitvorming.
F71.2 Besluiten worden bij meerderheid van stemmen genomen.
F71.3 Een afgehandelde zaak behoort niet opnieuw aan de orde te worden gesteld, tenzij er sprake is
van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden of inzichten.
F71.4 De kerkelijke vergaderingen voorzien in zorgvuldige vastlegging, communicatie en archivering
van hun besluiten.
F71.5 Een besluit van de kerkenraad dat volgens de kerkorde uitdrukkelijk de instemming van de gemeente vereist, wordt op twee achtereenvolgende zondagen afgekondigd.

F73.2 en F73.3 en F73.4 en F73.5 wijzigen als volgt:

F73 bezwaar
F73.1 ...
F73.2 Het bezwaar wordt schriftelijk ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit. Betreft het een besluit als bedoeld in art. F71.5, dan geldt een bezwaartermijn van veertien dagen vanaf de eerste afkondiging. Het indienen van een bezwaar heeft geen opschortende werking.
F73.3 Op een verzoek tot opschorting beslist de kerkenraad zo spoedig mogelijk. Tegen dit besluit is rechtstreeks beroep mogelijk volgens art. F76.
F73.4 De kerkenraad heroverweegt zijn eerder besluit en neemt een schriftelijke beslissing op het bezwaar.
F73.5 In zaken waarin de classis als eerste instantie een besluit neemt, geldt het recht van bezwaar overeenkomstig art. F73.1 tot en met F73.4 op dezelfde wijze.

B25.7 en B12.5 tekstueel aanpassen als volgt:

B25 roeping van ouderlingen en diakenen
B25.7 De instemming van de gemeente wordt verkregen als er vanuit de gemeente geen gegrond bezwaar tegen hun leer of leven wordt ingebracht.

B12 roeping van de predikant
B12.5 De instemming van de gemeente wordt verkregen als er vanuit de gemeente geen gegrond bezwaar tegen leer of leven van de predikant wordt ingebracht.

Aan G83.4 een nieuwe zin toevoegen:

G83 bestuur en beheer
G83.4 Bij beslissingen met verstrekkende financiële gevolgen vraagt de kerkenraad vooraf de instemming van de gemeente. Artikel F71.5 is hierop niet van toepassing.