Woord vooraf
1990
|15|
Een boek over de kerk lijkt niets minder dan een experiment.
De redactie, die een werk over de doop en over het avondmaal liet voorafgaan overwon de schroom om een soortgelijk werk over de kerk te laten volgen.
Die schroom was er wel terdege. Is het niet ongerijmd om met elkaar een studie over de kerk in het licht te zenden terwijl het kerkelijke leven in schrijnende tegenstelling is met het hoge ideaal? Was het niet beter geweest om de moeite aan het werk besteed om te zetten in energie voor een daadwerkelijke toenadering van kerk tot kerk, van gemeente tot gemeente? En werkt het de verhulling van de eigenlijke problematiek niet in de hand, wanneer men naar buiten voorgeeft één doel na te streven, maar intussen niet in staat is om gordijnen van misverstand onder broeders opzij te schuiven?
De schroom had ons inderdaad bijkans de moed benomen om dit werk aan te bieden aan hen die goede afnemers bleken te zijn van de twee eerdere studies. Maar soms dient men moed te grijpen om iets te doen dat op zichzelf vragen genoeg kan oproepen. Zo is het de redactie vergaan. Een aantal overwegingen heeft daarbij geleid.
Eerst: waarom zou men wèl over de doop en over het avondmaal met elkaar een boek kunnen schrijven en niet over de kerk? Zijn de twee sacramenten niet de kerkelijke tekenen en zegelen, die ons spreken van eenheid?
De doop: het meest oecumenische sacrament. Waar hij recht bediend wordt, wordt hij erkend. Sterker nog is het avondmaal een teken en zegel van de eenheid. Wanneer we over de tafle des Heren konden schrijven, dan niet over de ruimte, waarin die tafel staat?
Een tweede overweging bestond hierin, dat men, wanneer het over de kerk gaat, kan beginnen met die zaken die wij hoe dan ook gemeenschappelijk hebben. Dat is de ‘leer van de kerk’ volgens het Nieuwe Testament. En dat is een imponerend stuk van de geschiedenis van de kerk. Zo was immers ook de opzet van de eerdere werken, waarin exegese en geschiedenis een belangrijke plaats innamen. Weliswaar bleek reeds op deze terreinen een verschil van inzicht mogelijk. Maar de redactie heeft dit feit niet als een belemmering gezien voor een gemeenschappelijke aanpak.
En heeft de kerk in onze tijd niet een opdracht, die haar verplicht tot liturgie,
|16|
dienst, pastoraat, zending, getuigenis en zo veel meer, waarvan wij zeggen: hoe dan ook, die arbeid moet geschieden. Zo vonden we de moed om te schrijven over de dingen, die voor ieder van ons grote waarde hebben. Zo groot, dat we ons niet schamen om te zeggen, dat we er graag voor leven: met overtuiging en tegelijk met het besef, dat vele dingen anders moe sten, ook in de kerken die wij dienen. We presenteren het boek niet om daarmee te zeggen, dat we gedaan hebben wat we konden. Want sommige dingen moeten nog gedaan worden en niet in een boek. Maar we overhandigen het graag aan hen die met ons de kerk liefhebben, en die haar eenheid en vrede zoeken. Die overtuiging hebben we wel, dat onder de zegen van de HERE ook dit boek een middel kan worden, dat helpt, zodat mensen de handen ineenslaan, om de muren van Jeruzalem te bouwen.
Midden in de strijd om het avondmaal, die broeders verdeeld hield in de eeuw van de Reformatie, schreef Martin Bucer aan een vriend een brief, met daarin het volgende korte gebed: ‘Ach, Here Jezus, moge Uw bloed krachtig zijn, opdat Gij ons verenigt’ (Bucer aan Ambr. Blaurer, eind november 1535). De eeuwen zijn voorbijgegaan. De noodzaak van dit gebed is onverminderd nog dezelfde.
Op 25 augustus 1989 overleed dr. S. Gerssen. Wij herdenken zijn vele werkzaamheden, onder andere die van het rectoraat van het theologisch seminarium ‘Heydepark’ te Driebergen en beschouwen zijn bijdrage aan dit boek als een kernmerkende herinnering aan zijn inzet voor kerk en theologie.
Met dankbaarheid vermelden wij dat drs. C.M.D. de Vries-Hofland te Papendrecht de zorg voor de samenstelling van de registers op zich nam.
W. van ’t Spijker