|1|
Deze studie wordt opgedragen aan de Senaat van de Theologische Hogeschool van De Gereformeerde Kerken in Nederland, gevestigd te Kampen (adres: Broederweg 15) en aan de nagedachtenis van Prof. P. Deddens.
In de rechtslitteratuur is weinig aandacht geschonken aan bovengenoemd onderwerp, hetgeen in verband met de daaraan verbonden zwarigheden niet zo verwonderlijk is.
De laatste decennia heeft de rechtspraak veel bemoeienis met deze materie gekregen en het lijkt mij de moeite waard om de resultaten, waartoe zij is gekomen, aan een bredere beschouwing te onderworpen. Het belang van deze rechtspraak is immers niet beperkt tot de gereformeerde Nederlanders, doch heeft haar betekenis voor gereformeerde kerken1) van Nederlandse oorsprong in den vreemde, zowel van emigranten uit de vorige eeuw2), als uit onze tijd. Ook kerken van andere belijdenis dan de gereformeerde kunnen mogelijk haar nut hiermede doen, zoals omgekeerd de gereformeerde kerken veel te danken hebben aan de voortreffelijke prae-adviezen van Duynstee en Punt, welke in de vergadering van de Broederschap
1) In het vervolg worden de termen kerk en
kerkgenootschap in het algemeen door elkander gebruikt zonder dat
aan het verschil enige rechtskundige betekenis valt toe te
kennen. In gereformeerde oren heeft de laatste term om
historische redenen veelal een onaangename klank.
2) De Canadian Reformed Magazine van 7 Januari 1955
maakt melding van een burgerlijk proces, voortvloeiend uit een
scheuring in de First Protestant Reformed Church of Grand Rapids
in Juni 1953 om redenen, vergelijkbaar met die betreffende het
bekende conflict in De Gereformeerde Kerken in Nederland
omstreeks 1944.
|2|
van Candidaat-Notarissen te ’s-Gravenhage op 12 Juli 1935 werden uitgebracht. Het ligt in mijn bedoeling in het vervolg zo weinig mogelijk in herhaling te treden omtrent wat in deze prae-adviezen werd vermeld, zodat zij ter lezing en bestudering blijven aanbevolen. Voorts wordt in het vervolg zeer weinig geciteerd uit kerkrechtelijke litteratuur, welke van theologen afkomstig is, doch worden wel de officiële papieren van de gereformeerde kerken in het geding gebracht en worden deze getoetst aan de resultaten van rechtspraak en rechtslitteratuur. Niettemin hoop ik, dat theologen van deze verhandeling kennis zullen nemen, opdat zij bij verduidelijking en herziening van kerkrechtelijke bepalingen iets meer gaan zien van het verband tussen geloof en moderne burgerlijke wetgeving. Dit laatste houdt niet de pretentie mijnerzijds in, dat deze stof door mij uitputtend en gaaf wordt behandeld. Zij is daarvoor te moeilijk en een dergelijk werk zou zoveel tijd en samenwerking met anderen vergen, dat het te lang zou duren, eer zij in discussie kon komen. Dit laatste is zeer gewenst, nu op 4 Juni 1957 het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over boek 2 van het ontwerp voor een nieuw Burgerlijk Wetboek is verschenen. Mede met het oog op de nationale arbeid aan dit Wetboek werd deze studie gedaan.
Ik deel de stof in als volgt:
§ 1. Het verband tussen burgerlijk en kerkelijk recht.
§ 2. De plaatselijke kerk.
§ 3. De organen van de plaatselijke kerk.
§ 4. Het kerkenverband.
§ 5. Kerkelijke onderdelen.
§ 6. Kerkelijke stichtingen.
De volgende afkortingen worden gebruikt:
B. |
Beslissingen in Belastingzaken. |