De censure over de leden der gemeente om gegronde redenen, en volgens de bepalingen van het Reglement op de manier van kerkelijke zaken te behandelen, en over het Kerkelijk opzigt en tucht, noodig zijnde, geschiedt ter eerster instantie door den Kerkenraad, zijnde dezelve censure, voor zoo veel Predikanten, Kerkenraads-leden en Candidaten betreft, onverminderd de bepaling in art. 46 van dit Reglement voorkomende, en achtervolgens de voorschriften van het voorz. Reglement op de manier van Kerkelijke zaken te behandelen, en over het Kerkelijk opzigt en tucht, aan de classikale Moderatoren opgedragen.