Hoofdstuk 4
1. Een terecht opgelegde maatregel van schorsing kan niet worden
opgeheven dan nadat genoegzame blijken van boetvaardigheid zijn
gegeven en de verzoening tot stand gekomen is.
2. Tot opheffing is bevoegd de vergadering, die de maatregel
heeft genomen, of die in appèl uitspraak doet.