Hoofdstuk 1
1. Niemand zal in de kerk enig ambt vervullen zonder daartoe op
wettige wijze geroepen en daarin bevestigd te zijn.
2. Voor de roeping tot enig ambt komen slechts in aanmerking
belijdende leden, die voldoen aan de in de Heilige Schrift voor
ambtsdragers gestelde eisen.
3. Indien tot het ambt van dienaar des Woords een vrouwelijk
belijdend lid wordt geroepen, zal haar in de regel een bijzondere
opdracht worden gegeven.
Zie artikel 19