|47|
Inleiding — 1
1. Wat onder het woord „ambt” te verstaan zij — 3
2. Het ambt in de Kerk — 7
3. Over het onderscheid tusschen het ambt in de Kerk en in den Staat — 10
4. Dat de kerkelijke ambtsdragers geen heerschende macht bezitten — 20
5. Dat Jezus zijne Kerk op onderscheidene wijze regeert — 22
6. In welken zin, Jezus ambten op aarde onder menschen voor zijne Kerk heeft ingesteld — 25
7. Dat er in de Kerk drieërlei ambt is — 29
8. Onderscheid tusschen het ambt en het bestuur in Jezus’ Kerk op aarde — 32
9. Dat eerst na het zichtbaar worden der Kerk het ambt optreedt — 34
10. Dat eene plaatselijke openbaring van de Kerk van Christus niet op zichzelve mag blijven staan — 36
11. Over de ambtelijke positie van ambtsdragers die in onregelmatigen toestand verkeeren — 41