„Dien politieken invloed, door het nieuwe Reglement gewettigd, kan ik niet verdragen. De Christelijke gemeente is een godsdienstig genootschap, welks leden bedoelen onderlinge vorming tot volmaaktheid. Hetzelve heeft met de Politiek niets gemeens, en moet, uit dien hoofde, het regt hebben, om zijne zaken zelf te besturen, zoo als het wil, en tot het bestuur te roepen, die het wil.”
Deze uwe aanmerking, mijn vriend! is niet van schijn ontbloot. Het beginsel, hetwelk er bij ten grondslag ligt, schijnt eenvoudig, duidelijk, en daar door aannemelijk. Doch, in de gegevene
|10|
omstandigheden, kan hetzelve niet zonder beperking aangenomen worden. Het kan u niet verwonderen, deze aanmerking, door mij te zien maken. Hoe vele eenvoudige, op zich zelven ware en ontegenzeggelijke beginselen hebben wij niet gevonden in de voor meer dan twintig jaren afgekondigde Regten van den Mensch en Burger! Nogtans schrikten wij voor de toepassing derzelven op de burgermaatschappij: en de uitkomst heeft doen zien, dat onze vreeze maar al te gegrond was. Al is een beginsel dus op zich zelven waar; de omstandigheden kunnen niet te min vorderen, dat men hetzelve niet onbepaald toepasse: En zoo schijnt mij ook het geval te zijn, met de zaak, van welke wij thans spreken.
Wij moeten niet meer vragen, wat was de Algemeene Christelijke kerk oorspronkelijk? Maar wat is tegenwoordig de Hervormde kerk van Nederland? In welke omstandigheden is zij geplaatst? En dan is het onbetwistbaar, dat zij is in den Staat, en dat zij niet kan bestaan, zonder denzelven. In de eerste tijden van het Christendom bestond de gemeente door zich zelve; hare leeraars leefden van de liefdegaven der gemeente, en de kerk had alzoo voor haar bestaan geene verpligting aan den Staat. Van wien ontvangen thans Leeraars, en, op verschillende plaatsen ook andere kerkelijke beambten, hunne bezoldiging, anders dan van den Staat? En zal men van dezen vorderen, dat hij ons zal bezoldigen, en verder zich niet zal inlaten met of eenige inzage hebben in ons huishouden; zich alzoo te vrede stellende, met het voorregt van — te
|11|
betalen? Mij dunkt, mijn Vriend! bij eenig nadenken, zult gij mij toestemmen, dat deze vordering wat verre gaat.
Maar al ware het zelfs, dat de Staat aan de kerk niet eenen enkelen penning betaalde, zoo zoude ik nogtans aan den zelven het regt tot het uitoefenen van invloed op het kerkbestuur noch kunnen, noch willen betwisten. Het oog van het landsbestuur moet gaan over alles, waardoor de rust zoude kunnen worden verstoord. En is het nu, op zich zelven beschouwd, niet mogelijk, dat er in eene vergadering van kerkelijken, geheel tegen het doel van derzelver instelling aan, iets wierde gesmeed, bij welks kennis en beteugeling de Staat belang heeft? Levert de geschiedenis er geene voorbeelden van op? In der daad! het ware onstaatkundig van elk Gouvernement, het uitoefenen van eenen welbepaalden invloed op het kerkbestuur zich zelven te ontzeggen.
Hoe veel ligt, daarenboven, den Staat, als zoodanig, niet gelegen aan een en ander, hetwelk op zich zelven beschouwd, geheel kerkelijk is; maar tegelijk als een staatsbelang moet behartigd worden: ten zij men alle zedelijkheid, en met deze het ware geluk des volks in de waagschaal stellen wil! Of men al of niet wake, dat geene andere personen, dan die van beproefde kunde en deugd zijn, tot den predikdienst worden toegelaten: of men al of niet werkzaam is, ter weering van domme en dweepzieke katechiseermeesters en oefeninghouders: of men al of niet toezie op de zuiverheid der Christelijke leer en de reinheid der zeden: dit alles, en
|12|
meer van dezen aard, is op zich zelven beschouwd, zuiver kerkelijk; want wien, (zoude men kunnen zeggen) gaat het eigenlijk aan, of ik mij in den godsdienst door eenen halven Professor laat onderwijzen, of door eenen halven weetniet? Of ik mij wil laten stichten, door iemand, die de deugd zelve is; of door eenen anderen, die dag aan dag, met zijn gedrag omverre stoot, wat hij met zijnen mond predikt? Of mijne begrippen en zeden Evangelisch rein zijn? Is het voor den staat niet genoeg, wanneer ik maar zorge, dat ik de burgerlijke wetten niet schende? Voorlang heeft men het schadelijke van zoodanige meening in de toepassing reeds erkend: ook heeft het de ondervinding te duidelijk geleerd, dan dat men hieromtrent nog in twijfel zoude kunnen staan. De kennis en de deugd van den Leeraar des Evangeliums is van te erkender invloed op de denk- en handelwijze der gemeenten; de weering van dweeperij; de voortplanting van zuivere Christelijke begrippen; de bevordering van Evangelisch reine zeden, is van te grooten invloed op het burgerlijk bestaan en gedrag der leden van de maatschappij, om te kunnen in twijfel trekken, of de zorg voor de weering van het ééne en de bevordering van het andere wel belang van den staat zoude wezen, en dus door denzelven behartigd zoude mogen en moeten worden. Maar hoe zal dit belang ter harte genomen kunnen worden, ten zij, door de uitoefening van eenen, naar billijke beginselen en regelen gewijzigden invloed op het kerkbestuur?
Het zij mij vergund, u te vragen, of gij u wel
|13|
een kerkbestuur denken kunt, hetwelk eenige kracht en klem heeft, en dus, inderdaad een bestuur is, zonder verband van hetzelve met het Politiek Bestuur? Verbeeld u het Kerk- en het Politiek Bestuur, zonder verband, en het laatste zonder invloed op het eerste: en wat zal uw kerkbestuur zijn? Hetzelve censureert of ontzet eenen predikant, om bewezene onchristelijke gevoelens of ergerlijken wandel: deze stoort zich aan dit besluit niet; gaat voort te prediken, en zijne gemeente is daarmede wél te vreden. Hij bespot de kerkvergadering, die hem veroordeelde: en van waar haalt deze het vermogen, om haar besluit ten uitvoer te leggen? Zij kan zulks niet, ten zij het Burgerlijk bestuur haar met zijn gezag ondersteune. Dat is, met andere woorden gezegd, een kerkbestuur zonder verband met, en ondersteuning van het burgerlijk bestuur, is een klank zonder beteekenis; een — niet.
Maar, opdat ik nader kome! Wat wil men toch, met nu te schermen tegen politieken invloed, nadat dezelve reeds zoo lange jaren bestaan heeft? Men zal mij toch niet willen tegenspreken, dat de tegenwoordigheid van eenen Commissaris Politiek op elk Synode iets politieks; dat het politieke invloed was: ja, in sommige gevallen ruim zoo sterk werkende, als die bij dit Reglement vastgesteld is. Men denke slechts aan zoodanige gevallen als ik in mijnen voorgaanden brief heb bijgebragt, en aan honderd anderen van soortgelijken aard! En wat zijn toch politieke ordonnantien op het houden van oefeningen, het doen van kerkenrekeningen en dergelijken, anders dan bewijzen van zeer beduidenden
|14|
invloed van het burgerlijk bestuur op kerkelijke zaken? Ja, wilt gij meer? Wat is de bepaling bij Art. 37 der kerkenorde van 1619? „En zal ook de Magistraat van de plaats respectivelijk, indien het haar gelieft, een ofte twee van den Haren; wesende Litmaten der Gemeente, bij den kerkeraad mogen hebben om te aanhoren, ende N.B. mede van de voorvallende zaken te delibereren.” Wat is Art. 10 derzelfde kerkenorde? houdende, dat geen Predikant een beroep naar eene andere gemeente mag aannemen, zonder bewilliging van den Magistraat? Is het u onbekend, dat men in Gelderland geene kerkenraden durfde aanstellen in plaatsen, waar die niet waren, zonder toestemming van de Heeren Staten, die „zulks toestonden, zoo verre zulks niet strijdig was met het Reglement van Aº. 1683” (*); Ja, dat bij het kwartier van Veluwen ten dien opzigte, nog in 1681 (dus 60 jaren na de invoering der kerkenorde) Resolutien bestonden, ten dezen opzigte strijdig met de kerkenorde ()? Is het u vergeten, dat de Raad van Staten, in Staats Braband Kerkeraden aanstelde; en dat dezelve Raad van Staten bepaalde, „dat geene kerkeraden in het ressort van de Generaliteit onder het Synode van Gelderland gehoorende, zullen zijn, waar geene tien mansledematen zullen gevonden worden” (§)? Ja! dat
(*) Smetius, Syn. ordonn. p. 64. § 33.
() Ibid. § 34.
(§) Id. p. 65. § 35.
|15|
dezelve uitspraak deed, in geschillen, gerezen over de verkiezing van leden van den kerkeraad (*)? Dat de Staten van Holland en Westvriesland gelastten, in wat maniere voor de Overheid te bidden, en het Synode aanschreven, om geene Correspondenten te admitteren, dan die vooraf zouden verklaren, geenerlei voorstel tegen deze ordonnantie te zullen doen ()? Dat de Staten, den Commissarissen Politiek in last gaven, om geene deliberatie op het Synode te dulden over de geschillen, betreffende het vieren van den Sabbath (§)? Waar vond ik een einde, zoo ik alle de voorbeelden wilde bijbrengen, welke bewijzen, dat de Politieke invloed op het kerkbestuur steeds zeer beduidend was; ja in vele opzigten sterker dan die, welke door het nieuw reglement vastgesteld is.
Hoedanig toch is volgens het nieuw Reglement, de Politieke invloed? De Koning begeeft de hoogste kerkelijke posten, voor de eerste maal, onmiddelijk, en in het vervolg, uit eene aan hem aantebieden nominatie: met uitzondering nogtans van de leden van het tweede en de volgende Synodes, als welke bestaan uit afgevaardigden der Provinciale kerkbesturen. Voorts: het Synode wordt door den Commissaris Generaal en deszelfs Secretaris, of, zoo deze niet van den Hervormden Godsdienst is, door
(*) Zie kerkelijk Plakaatboek van
Wiltens I.D. bl. 203 v.v.
() Ibid. bl. 39-47.
(§) Wiltens en Scheltus, kerkel. Plakaatb. 2.D.
bl. 377.
|16|
Commissarissen Politiek, en dóór den Koning te benoemen bijgewoond. Eindelijk: geene Synodale verordeningen hebben kracht van wet, zonder de sanctie van den Koning. Laat ons elk stuk gezet nagaan!
Dat de Koning, voor de eerde maal, alle de hoogde kerkelijke ambten, en wel onmiddelijk begeeft, zonder correspondentie met, of voorkennis van eenig kerkelijk bestuur, schijnt, ik erken het, wat sterk: maar toch in alle gevallen ook niet sterker, dan het aanstellen van kerkeraden door den Raad van Staten, straks door mij vermeld. Daar komt bij, dat ik niet doorzie, hoe de eerde keuze anders zoude kunnen geschieden: want wie zal hem aanstellen, zoo het de Souverein niet doet? Zult ge daartoe Synodale vergaderingen op den ouden voet te zamen roepen? Dan krijgt gij een Chaos van verwarring; zet eene wijde deur open voor allerlei intrigues en kuiperijen, en gij hebt geen waarborg, dat het nieuwe kerkbestuur zal bezeten worden door zoodanige personen, welke tot het waardiglijk bekleeden van hetzelve de noodige geschiktheid hebben. Het is even goed, of gij de gansche keuze aan het lot overliet, en misschien nog erger. Het zelfde geldt van het kiezen der klassikale Moderatoren door de tegenwoordige klassen. Hoe oneindig veel beter is het dan niet, dat de Commissaris Generaal voor de zaken der Hervormde kerk, die in dezen volstrekt onzijdig is, en geen ander belang: kan hebben, dan dit, dat hij geene andere leden in het kerkbestuur brenge, dan die volgens het algemeen gevoelen waardig zijn, in hetzelve te zitten,
|17|
dezelve aan den Koning voordrage! Zoo iets, dan is voorzeker deze maatregel geschikt, om op eens een kerkbestuur daartestellen, hetwelk is, zoo als het behoort te zijn.
Voor het vervolg kieze de Koning uit eene nominatie. Het formeren dezer nominatiën blijft geheel kerkelijk. Wat kan men meer verlangen? Alle personen, op dezelve gebragt, worden even daardoor, van wegen het kerkelijk kollegie, hetwelk dezelve formeert, tot het kerkelijk bestuur geschikt en verkieslijk verklaard. Wat zwarigheid, dat de keuze daaruit geschiede door den Koning? Ik zie er steeds dit voordeel in, dat deze aanstelling aan het bestuur meerder aanzien zal geven, en meerderen klem. Of zou ooit het Gouvernement zijn gezag kunnen weigeren, ter handhaving van het gezag van hen, die het zelf aangesteld heeft? En moet niet hij, die anders wel lust zoude hebben, om zich aan de verordeningen en uitspraken eener kerkelijke vergadering te onttrekken, zulks nu vreezen, daar hij in derzelver leden niet slechts ziet gekwalificeerden van eenige magtelooze predikanten; maar, door of van wegen den Koning zelven, tot het kerkbestuur geroepene mannen?
Het Synode zal door het hoofd van het Departement, aan hetwelk de zaken van de Hervormde kerken zijn aanvertrouwd, benevens deszelfs Secretaris, worden bijgewoond. Ik verzoeke uwe bijzondere attentie op de uitdrukkingen, in dit Artikel vervat. Gij vergist u, mijn Vriend! Zoo gij hier de voormalige Commissarissen Politiek geheel meent terug te vinden. Ten zij ik, tegen alle
|18|
waarschijnelijkheid aan, wilde onderstellen, dat de woorden van dit Reglement, ter dezer plaats, juist het tegendeel beduiden van het gene er staat; moet ik, in dit Artikel iets anders lezen, en vinde ik in hetzelve alleenlijk, dat gemelde Magistraats persoon des verkiezende, met zijnen Secretaris, het Synode zal bijwonen. Dat is gezegd: Hij neemt daar zijne plaats, en hoort, wat er verhandeld wordt: en zoo gaat het ook met de Commissarissen Politiek, welke de Koning benoemt in het hoogst onwaarschijnelijk geval, dat het hoofd van het Departement voor de zaken der Hervormden niet van den Hervormden Godsdienst is. Welk een verschil bij de diepe ondergeschiktheid van onze voormalige Synodale vergaderingen aan de Commissarissen Politiek!
De bepaling, dat het Synode zal worden bijgewoond, door den Commissaris Generaal voor de zaken der Hervormde kerken, geeft, mijnes inziens, wederom een niet onbelangrijk voordeel. Dit, namelijk, dat men zeker is, dat de deliberatiën worden aangehoord door iemand, die met den loop der kerkelijke, zaken bekend is. Hoe geheel anders was dit weder met de. Commissarissen Politiek, die veelal zich met kerkelijke zaken nooit bemoeiden; er niets van wisten, en juist daardoor zoo dikwerf verkeerdheden, hebben in de wereld gebragt! Ik moet u daarenboven doen opmerken, dat daar men voorheen bij elk Provinciaal Synode eenen Commissaris Politiek had, nu integendeel, bij de Provinciale kerkbesturen, (welke de Synodes in de Provinciën vervangen) geen Magistraats persoon, tegenwoordig
|19|
is, en dus ten dezen eene vrijheid bestaat, welke, tot hier toe, onder ons onbekend was.
Geene Synodale verordeningen hebben kracht van wet zonder de sanctie van den Koning. Zulks staat wel niet in het Reglement met ronde woorden; doch ik stem u toe, dat het nogtans de geest van het Reglement is. Het 23 Art. bewijst dit duidelijk genoeg, daar het bepaalt, dat „Het Synode algemeene kerkelijke reglementen en verordeningen ontwerpt (niet vaststelt) en dezelve voordraagt aan het Departement, belast met de zaken der Hervormde kerken, ten einde daarop de goedkeuring des Konings te erlangen.”
Welke zijn die hier bedoelde „algemeene kerkelijke reglementen en verordeningen?” Het vervolg wijst dit duidelijk uit: een Reglement op de Examina; op het godsdienstig onderwijs; eene algemeene manier van Procederen in kerkelijke zaken; een reglement op de predikantsberoepingen; op de kerkeraden; de kerkvisitatien, en de klassikale onkosten.
Deze alle zijn, zoo ik niet geheel mis zie, wezenlijke bestanddeelen onzer kerkelijke organisatie. Deze reglementen zullen met het algemeen reglement één geheel uitmaken. En als alle deze eens in de wereld zijn, denk ik, dat er eeuwen verloopen kunnen, eer er weder eenig reglement noodig is: Ik kan ten minste niet bedenken, waar op men dan nog een reglement verlangen zoude. Dat deze nu, door den Koning goedgekeurd moeten worden, is niet vreemd; maar conform met het gene plaats heeft gehad met de kerkenorde, die op het Synode
|20|
van Dordt werd geärresteerd. Gij zoudt u toch grootelijks bedriegen, wanneer gij meendet, dat deze ingevoerd wierd en kracht van wet had zonder politieke goedkeuring. Neen! mijn Vriend! de Staten der Provincien, destijds Souvereinen in den haren, hebben wel degelijk deze kerkorde onderzocht, somtijds ten aanzien van een en ander artikel veranderd; en daarna goedgekeurd. Ik geve u alleenlijk ten bewijze het besluit der Landschaps vergadering in Gelderland van den 21 Julij 1620, bij welke dezelve kerkenorde voor de Provincie Gelderland aangenomen wordt. Dezelve luidt woordelijk als volgt:
„Wy met rype overlesinghe ende examinatie derzelver kerken ordeninghe, gedaen door Cantzler ende Raden met toedoen van onze speciale daer toe Ghecommitteerden uytte respective quartieren, ende op alles ghelet hebbende, ende vindende dat deselve kercken-ordeninghe niet langher uytstel en can verdraegen, hebben goetgevonden tot ruste ende eenigeheyt der kercken in desen Furstendomb ende Graefschap deselve kercken ordeninghe te approbieren, ratificieren, ghelyck wy deselve approbieren ende ratificieren by desen, uitghenomen de cleyne veranderinghe ende duydelycke interpretatie: So wy na de constitutien van partiuliere kercken, Classen, Synoden, mede ooge genomen hebbende op de constitutie ende regeringe van desen Furstendomb ende Graefschap bevonden hebben het sticht ende oirbaerste te zyn. Ordonneren daerom ende bevelen hiermede de Dienaren des Godtlycken Woorts, kerckenraeden, Classen ende Synodale vergaderingen, ende voorts
|21|
allen anderen van wat qualiteyt ende conditie die syn, ende dese eenicksins aangaen magh, hem in desen na de voors. kerckenordeninghe haer in haere respective kerckenbedieninghe te regulieren, alles by provisie ter tydt ende tot dat anders over deselve kerckenordeninghe by de samentlicke unieerde Provincien of by ons nader ende speciaalder geordonneert sal syn, ooc mede ongekrencket deser Lantschaps resolutie voor desen op ’t stuck ende beleyt der kercken genomen.”
Wat wilt gij meer? De Staten ordonneren hier de observantie van de kerkenorde; niet alleen aan Predikanten, kerkeraden, klassen; maar ook aan het Synode, nadat zij die eerst hebben onderzocht, en, waar dezelve hun niet geviel, veranderd, en dan nog maar provisioneel, en tot dat zij zouden goedvinden nader en speciaalder te ordonneren.
Vroeger was ook reeds alzoo gehandeld met de kerkenorde van 1586, van welke gij de approbatie van den Grave van Leycester, na ingenomen goedvinden van de Staten der Provinciën, vinden kunt in het bekende kerkelijk handboekje bl. 229, 30.
Daarenboven zijn de kerkelijke Reglementen op de stricta Examina enz. alle politiek gesanctioneerd. Zie hetzelfde kerkelijk handboekje, bl. 232-36. Trouwens, het Nationaal Synode van Dordrecht was, volgens deszelfs uitdrukkelijke verklaring, van meeninge, dat dese Ordinantien des Synodi, sonder goetvinden, approbatie ende toestemminge van H.H. Mog. onse Hooge Overigheyd in de kerken deser Provinciën, niet en konnen, gelykse niet en behooren ter executie gestelt ende onderhouden
|22|
werden.” Zie hetzelfde handboekje bl. 326, 27. Geen wonder, daar men reeds op den 24 Febr. 1582, op zeker verzoek van Pred. had geapostilleerd., „De Staten van Holland — — verklaaren, dat in het Synode geene nieuwe saecken sullen werden te werck gestelt, nog geëffectueert, sonder voorgaande consent van de Staaten.” (*)
Nu zal de Koning de kerkelijke Reglementen en verordeningen moeten goedkeuren, zullen zij kracht van wet hebben: vrage: wat doet dan nu de Koning in dezen, het gene de Souverein van het land niet, reeds voor twee eeuwen, ook deed?
Ik zie, dat ik te uitvoerig geworden ben. Ik besluit des, na u verzekerd te hebben enz.
(*) Zie Wiltens en Scheltus, kerkel. Pl. Boek, II D. bl. 38. Men zie de Resolutie van den 11den Junij 1583 ald. bl. 43.