Men houdt op lid van de kerkeraad te zijn:
a. door overlijden;
b. door aftreden ingevolge het bepaalde in artikel 68 lid 1;
c. door op schriftelijk verzoek verleend ontslag;
d. door het niet meer voldoen aan de vereisten, vermeld in
artikel 67 lid 1;
e. door ontslag bij besluit van de Synodale Commissie, ingeval de
kerkeraad daartoe om een oordeel heeft verzocht, wegens:
- gebleken ongeschiktheid als lid van de kerkeraad;
- het zich gedragen in strijd met de waardigheid van het zijn van
lid van de kerkeraad;
- een tot zijn last komend, onterend, in kracht van gewijsde
gegaan vonnis of arrest;
f. door zonder schriftelijke kennisgeving gedurende een jaar de
vergaderingen niet bij te wonen.