Hoofdstuk VI
1. Met kerken van gereformeerde belijdenis en kerkregering in het
buitenland zal zoveel mogelijk door middel van correspondentie
christelijke gemeenschap geoefend worden.
2. Daarbij zal onderscheid gemaakt worden tussen correspondentie
in engere zin, die zich kenmerkt door uitwisseling van
attestaties en wederkerige toelating van dienaren des Woords tot
de bediening van het Woord en de sacramenten alsmede door het
wederzijds zenden van afgevaardigden naar synoden, en
correspondentie in ruimere zin, die zich beperkt tot het
laatste.
3. Correspondentie in engere zin kan alleen aangegaan worden met
kerken, die de gereformeerde belijdenis ook metterdaad
handhaven.
4. De aanwijzing van de kerken, met welke correspondentie in
engere of ruimere zin wordt aangegaan, geschiedt door de generale
synode.
5. Voor de nadere uitoefening van deze correspondentie wijst de
generale synode deputaten aan.