Art. 418. Namens commissie II rapporteert dr K. Dijk over het vraagstuk van de plaats en taak van de diakenen in de meerdere vergaderingen, dat in enkele ingekomen stukken aan de synode is voorgelegd, t.w. in een schrijven van de kerk van Assen (O 21) en een schrijven van de classis Maastricht (O 40) alsmede in enkele andere stukken, afkomstig van de kerk van Heerlen en van de particuliere synoden van Noord-Brabant en Limburg, Gelderland en Zuid-Holland-Noord (bijlage XCI).
In de discussie wordt aanstonds de vraag aan de orde gesteld of deze zaak thans wel door de synode in behandeling kan worden genomen. Er wordt op gewezen, dat pas enkele jaren geleden de synode van Rotterdam, na kennisneming van een deputaten-rapport en tal van missiven uit de kerken hieromtrent uitvoerige uitspraken heeft gedaan, en dat de herziening van de kerkorde niet anders bedoelt dan een regeling van de bestaande toestand en daarom niet kan worden aangegrepen om vraagstukken, waarover in onze kerken nog steeds verschil van mening is, weer eens op het tapijt te brengen. De commissie had daarom een zo breed rapport niet behoeven op te stellen, en de synode zal wijs doen, althans op dit ogenblik, van de behandeling van dit vraagstuk af te zien.
De rapporteur der commissie merkt daartegenover op, dat de besluiten van de synode van Rotterdam in onze kerken geen bevrediging hebben gegeven, dat ook de synode zelf bij de verkiezing van leden van het moderamen zich aan deze besluiten niet gehouden heeft, en dat er in de laatste jaren in de taak van de diakenen zich zoveel gewijzigd heeft, dat het heus geen wonder is, dat een vraagstuk als dit zo spoedig op de synodetafel terugkeert. De synode mag een kwestie, die in onze kerken blijkt te leven niet onopgelost laten, ook al lopen de meningen daarover onder ons nog uiteen.
Ds H.W.H. van Andel dient het volgende voorstel in:
„De synode, kennis genomen hebbende van enkele ingekomen stukken,
waarin wijzigingen in de kerkorde worden voorgesteld, die
betrekking hebben op de plaats van de diakenen in de meerdere
vergaderingen;
van oordeel, dat bij de herziening van de kerkorde deze zaak niet
aan de orde kan komen, aangezien voorstellen tot het aanbrengen
van ingrijpende wijzigingen in de gang van het kerkelijk leven
een afzonderlijke behandeling vereisen;
overwegende, dat de regeling, die voor enkele jaren door de
synode van Rotterdam voor deze zaak werd getroffen, hoewel na
breedvoerige overweging tot stand gekomen, toch niet geheel
blijkt te bevredigen;
besluit:
1. thans op deze zaak niet in te gaan;
2. enkele deputaten te benoemen, aan wie de op deze zaak
betrekking hebbende stukken met inbegrip van het ingediende
commissierapport in handen worden gegeven, met de opdracht het
vraagstuk van de plaats en taak der diakenen op de meerdere
vergaderingen zowel van de principiële als van de praktische kant
opnieuw te bezien en daarover op de volgende synode rapport uit
te brengen.”
Over dit voorstel, dat als een voorstel van orde kan worden aangemerkt, wordt nu eerst gesproken. Verscheidene leden verklaren zich tegen dit voorstel en dringen er op aan de zaak niet uit te stellen en thans tot een bepaalde uitspraak te komen. Anderen wijzen erop, dat in de ingekomen stukken geen nieuwe argumenten zijn genoemd die op de synode van Rotterdam niet in behandeling zijn geweest en dat men de „onvolkomenheid” van de regeling van de synode van Rotterdam niet kan bewijzen met te herinneren aan het afwijken daarvan bij de verkiezing van het moderamen, aangezien uitdrukkelijk daarbij werd bepaald, dat daarmee niets geprejudieeerd werd.
Dr G.M. den Hartogh geeft het volgende advies, dat door ds D. Scheele wordt overgenomen en als voorstel wordt ingediend:
„De synode, overwegende, dat mee door de veranderde taak van het
diakonaat en door de praktijk van het afgevaardigd-zijn van
diakenen naar de meerdere vergaderingen, het gewenst is de ter
zake binnengekomen stukken niet terzijde te leggen;
besluit:
a. aan de ingekomen verzoeken in dezen zin te voldoen,
dat zij deze aangelegenheid, die eventueel een belangrijke
wijziging inhoudt van enkele artikelen van de kerkorde, eerst
voorlegt aan de kerken, zoals ook geschied is met de gehele
herziene kerkorde, en derhalve de beslissing overlaat aan de
eerstvolgende generale synode, nadat de kerken (en inzonderheid
de particuliere synoden) gehoord zullen zijn;
b. hiervan kennis te geven aan de adressanten.”
Allereerst komt nu in stemming het voorstel-Van Andel; dit wordt verworpen.
Daarna wordt over het voorstel-Den Hartogh opgemerkt, dat dit geen voorstel van orde is, maar een tegen-voorstel, reden waarom het niet in behandeling kan komen, zonder dat ook de voorstellen der commissie besproken zijn. De voorzitter acht het gewenst in dit stadium de discussie af te breken en op een later tijdstip van de dag voort te zetten (zie verder art. 421 en 422).