1.3. Reorganisatiestrijd van 1927-1939

 

De Nederlandse Hervormde Kerk had een honderdja­rige strijd om de reorganisatie van haar kerk achter de rug, waarin de rich­tingen zich hadden ontwikkeld en tegen elkaar in slagorde leken opgesteld, toen in 1927 een nieuwe poging werd gewaagd. Het kon bijna niet anders of ook nu weer zou het initiatief van één van de richtingen uitgaan en het kon ook bijna niet anders of ook dit initiatief zou door andere richt­ingen en partijen bestreden worden.99 Het opvallende aan de periode, die erop volgde, was echter dat een groot deel van de stromin­gen elkaar in hun visie op de reorganisatie zouden vinden, met uitzonde­ring van de linkervleugel van de vrijzin­nigen en de rechtervleugel van de Gerefor­meerd Bond. In deze paragraaf komt aan de orde op welke theologische en struc­turele kerkrechtelijke kwesties confessionelen, midden-ortho­doxen en ethischen naar elkaar zijn toe gegroeid. Ondanks de voor velen teleurstellende afwijzing van Ontwerp-1938 heeft deze periode van de reorganisatiestrijd vruchtbaar voorwerk verricht voor de uiteindelijke vernieuwing van de structuur van de kerk in de Kerkor­de van 1951.

 

1.3.1. Ontwerp-1929

Het initiatief voor een nieuwe poging voor de reorganisatie ging ditmaal uit van de Confessionele Vereniging, de in 1864 door Groen van Prinsterer opgerichte vereniging binnen de Nederlandse Hervormde kerk. Op 8 juni 1927 richtte de jaarvergadering van deze vereniging zich tot de synode ‘met het dringende verzoek een commissie te willen benoemen, ten einde te overwegen en voor­stellen te ontwerpen, op welke wijze de organisatie onzer kerk dient veranderd, om te komen tot ene kerkregering, waarbij ten volle gerekend wordt met de ambten der kerk, en waardoor de ware eenheid bevorderd wordt, en onze kerk weder ene belijdende kerk zij in het midden van ons volk’.100 In de nadruk op de ambten is Hoedemakers visie op het herstel van de kerk te herkennen. De synode besloot in haar zitting van 11 augustus 1927 met 10-9 stemmen een commissie te benoemen van kandi­daten van wie bekend was, dat zij voorstan­ders


99 H. Bartels, Tien jaren strijd om een belijdende kerk, 208.
100 H. Bartels, a.w., 8.

|42|

van een reorganisa­tie waren ‘naar pres­byteriaal beginsel’ en ‘naar het begin­sel der belijdenis’.101 Hiermee kreeg de te benoemen commis­sie tegelijk een opdracht mee. De rich­ting waarin ge­dacht moest worden ten aanzien van de reorgani­satie zat in de benoe­ming van de leden opgesloten.102

 

Christus-belijdende volkskerk

De commissie ‘ontveinst zich niet, dat tot een welgeor­dend en God welgevallig kerkelijk samenleven allereerst en allermeest nodig is een nieuwe geest; maar zij is overtuigd, dat ook de huidige organisatie van de kerk belemmerend werkt ten opzichte van haar taak als Christusbelijdende volkskerk’.103 Deze commissie constateert dat deze gebrekkige organisatie een niet gering aandeel heeft aan vele misstanden en misverstanden en zij verwacht dan ook van de reorga­nisatie het begin van herstel van de kerk. De commissie signa­leert ook andere vraagstukken, zoals het grotestads­probleem, de zending en de diaconie, maar ook voor de oplossing van deze problemen meent zij dat eerst een nieuwe organisatie nodig zal zijn. De commissie laat in Ontwerp-1929 deze vraagstukken verder rusten.

Van een belijdende kerk verwacht de commissie het meeste heil. ‘De geloofsbelijdenis is het middel waardoor het leven gewekt wordt’, zo zegt zij met Chantepie de la Saussaye Sr.104 ‘Dat deze ‘leer’ alleen vruch­tbaar wordt, in zoverre zij haar centrum heeft in de belijde­nis van onze Heer, en dan ook altoos weer getrans­for­meerd moet worden tot persoonlijk getui­genis, mag wel ene stelling heten, die gemeengoed is geworden van het protestan­tisme onzer dagen’, aldus de commissie in haar inleiding op het ontwerp. Daartoe moet de kerk in staat zijn voor het centrale van haar belijdenis op te komen, dat is: de belijde­nis van Jezus Chris­tus, Gods enigge­boren Zoon, onze Heer, omdat de Kerk, als Kyriakè, bij de Heer behoort, en Zijn Naam belijdt.

De commissie ziet als doel van de organisatie zoals zij deze in het ontwerp voorstelt dit levend getui­ge­nis, niet slechts in de prediking, maar ook in de vergade­rin­gen der kerk mogelijk te maken en te bevorderen. Alleen wanneer de kerk hare roeping verstaat om leiding te geven ten opzichte van de geestelijke stromingen, niet individualis­tisch bij monde van afzonderlijke gemeenteleden, maar gemeen­schappe­lijk en eendrachtig als kerk, kan zij de partijstrijd keren en de broederzin sterken, zo verwacht de commissie. Bovendien kan de kerk zo het grote van het bijkomstige leren onderscheiden, aldus de commissie.

De commissie heeft als doel van haar ontwerp een belijdende kerk, zowel in haar prediking als in haar ambtelijke vergade­ringen. In het nieuwe art. 9 van Ontwerp-1929 verwerkt de commissie haar uitgangspunten in de reeds bestaande uitdruk­king van art. 11 van het Algemeen Reglement: ‘de handhaving harer leer, met name de eerbiediging van Gods Woord als regel van geloof en leven (art. 7 Nederlandse Ge­loofsbelijdenis) en de prediking van het heilig Evan­gelie van Jezus Chris­tus, Gods eniggeboren Zoon,


101 Th.L. Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, 79.
102 De keuze viel op de heren M. van Grieken, Th.L. Haitjema, J.C.S. Locher, J. Riemens en A.B. Te Winkel. Na 17 zittingen kwam de commissie met een Concept-Algemeen Reglement, benevens een ontwerp van enkele wijzigingen en aanvullingen in het synodale Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht (waar een hoofdstuk VI, geti­teld ‘Leergeschillen en Leertucht’ aan werd toegevoegd), voorts enkele wijzigingen in het Reglement op de kosten en overgangsbepalingen.
103 Ontwerp van een nieuw Algemeen Reglement voor de Nederlandse Hervormde Kerk, z.j., verder aan te duiden als: Ontwerp-1929, 8.
104 Ontwerp-1929, a.w., 9 en 10.

|43|

onze Heer (Zondag 6 Heidel­bergse Cate­chismus)’.105

Het opzicht is bij de ontwerpers van Ontwerp-1929 een middel ter berei­king van het doel van de kerkregering: handhaving van de leer en de prediking van het heilig Evangelie. Het gaat de commis­sie erom dat de kerk zuiver belijdt. De kerk moet dus in staat gesteld worden voor het centrale van haar belijdenis op te komen, maar de commissie wil abso­luut geen leertucht invoe­ren om confessionele leer­stellingen op de spits te drij­ven.106 Alleen onder­mij­nende excessen in leer of leven dienen te worden bestreden; terwijl Gods Woord in laat­ste instantie alleen bevoegd is uitspraak te doen. De commissie heeft bezwaar tegen de situatie onder het Algemeen Reglement, waarin de tucht geschiedt door een geheel onbevoegde macht, namelijk door individuen in plaats van door de kerken­raad, de meer­dere verga­de­ringen en de synode.107 Het ontwerp heeft in het Algemeen Reglement een artikel opge­nomen voor opzicht over ambtelijke vergaderin­gen (art. 17).

Verder is het Reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht aange­past door de band tussen de tucht­grond en de belijdenis van de kerk hechter te maken. In het nieuwe art. 6 van dit reglement gaat het om ern­stige strijd met de belijdenis van de Hervormde Kerk in plaats van de vagere en ruimere formule van openbare strijd met de geest en de beginse­len van de belijdenis van de Hervormde Kerk artikel 6 van het Reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht. Om ‘letter­zifterij en klein­zielig ziften’ te voorkomen, wordt toegevoegd dat er van ‘ernstige’ strijd sprake moet zijn, aldus de commissie.108

Bij de behandeling van leergeschillen wordt er nogmaals op gewe­zen dat als hoofdbeginsel geldt: het middelpunt der belij­denis is het heilig Evangelie van Jezus Christus, Gods Enigge­boren Zoon, onze Heer. Leertucht is vooral bedoeld om de verant­woorde­lijk­heid der kerk te doen uitkomen voor hetgeen door hare organen wordt geleerd (art. 94).109

Haitjema, één van de verdedigers van het Ontwerp, legde in verband met het kerkbegrip uit waarom de belijdenis zuiver moet blijven: ‘de kerk is kerk van het Woord. Daarom moet de belij­denis zuiver blijven, anders is de kerk geen kerk meer’. Haitjema schrijft ter verdediging van Ontwerp-1929 over de handhaving der belijdenis: ‘Deze handhaving der belijdenis moet de belijdende kerk niet slechts met dusgenaamde ‘zedelijke’ middelen, doch ook langs kerkrechtelijke weg doorvoeren, omdat de kerk des Woords naast hare institutaire zijde in deze zondige wereld ook naar het dwingende recht is toegekeerd, in zoverre zij het zwijgen mag en moet opleggen aan hen, die de ondubbelzinnigheid van hare Evangelie-verkondiging op beslissende punten afbreuk


105 ‘Het bestuur en opzicht over de gemeenten door de verschillende kerkelijke vergaderingen uitgeoefend, beoogt in het bijzonder de toegewijde zorg voor de bloei der Nederlandse Hervormde Kerk, de handhaving harer leer, met name de eerbiediging van Gods Woord als regel van geloof en leven (art. 7 Nederlandse Geloofsbelijdenis) en de prediking van het heilig Evan­gelie van Jezus Chris­tus, Gods eniggeboren Zoon, onze Heer (Zondag 6 Heidel­bergschse Cate­chismus), de uitbreiding van Gods Koninkrijk, de bevordering van de kennis der heilswaarheid en van de christelijke zeden, en de aankweking van liefde voor vorstenhuis en vaderland’. Artikel 9 van Ontwerp-1929, a.w., 15 en 16.
106 Ontwerp-1929, a.w., 9.
107 De commissie haalt een woord van Gunning sr. aan (Leven en Werken, III, blz. 628): ‘Ik zeg niet dat er in onze kerk geen tucht is. Tucht is er altijd bij al wat leeft. Maar die tucht geschiedt nu door ene geheel onbevoegde macht - door deerniswaardige onkunde, schul­dige partijzucht of bekrompenheid van hen, die als voorgangers beter behoren te handelen. Niet deze kerkverwoestende machten mogen de tucht in handen hebben en van haar karakter beroven, ja haar tot anarchie doen zinken, maar de kerkenraad, de ‘meerdere vergaderingen’of de Synode, die naar Gods Woord oordeelt’. Ontwerp-1929, a.w., 7.
108 Ontwerp-1929, a.w., 63.
109 Reglement voor kerkelijk Opzicht en Tucht, Hoofdstuk VI art. 86, a.w., 65 v.v.

|44|

doet’.110

Opvallend aan Ontwerp-1929 is dat in het vierde artikel gesproken wordt van de regering der kerk op grond van het Koningschap van Christus. In het ontwerp worden de begrippen regering en bestuur naast elkaar gebruikt. Duidelijk is dat Ontwerp-1929 deze kerkregering of dit kerkbestuur niet los ziet van de godsdienst, zoals onder het Algemeen Reglement, maar het er juist nauw op betrekt. Uitdrukkelijk stelt Ontwerp-1929 voor om afstand te nemen van de organisatie der kerk door middel van bestuurlichamen, ‘die zo zijn ingericht als ware de kerk een bureaucratische instelling, welke meer te letten heeft op de handhaving van zekere formele verordeningen dan op de belijdenis van de naam des Heren’.111 Hieronder komt aan de orde dat in Ontwerp-1929 de ambten de grondslag van de kerkregering vormen. Verder is opvallend dat het ontwerp aan de ambtelijke vergaderingen een belangrijke rol toebedeelt in de Christus-belijdenis. Beide accenten zullen hun invloed hebben in de reorganisatie. 

 

Kerkstructuur in Ontwerp-1929

Van een reorganisatie van de kerk naar presbyteriale beginse­len verwacht de commissie de belangrijkste aanzet tot herstel van de kerk.112 Voor de commissie liggen de accenten van zulk een organisatie op een kerkregering, die wordt opgebouwd door de ambten, die georganiseerd is niet door besturen, maar door ambtelijke vergaderingen, die tot taak hebben leiding te geven aan een zuivere prediking door haar ambtsdragers en een zuiver belij­den door haar eigen vergaderingen en organen. Eerst als zulk een organi­satie er is, kunnen de bevoegde ambtelijke verga­derin­gen oordelen over andere problemen zoals hierbo­ven aangestipt.

De commissie wil uitgaan van klassiek-gereformeerde beginselen, maar meent de Dordtse Kerkorde niet als leidraad voor het ontwerp te moeten gebruiken. Zij motiveert dit summier door erop te wijzen dat de staatsrechte­lijke verhou­dingen na 1796 door de scheiding van kerk en staat te zeer veranderd zijn.113

De commissie wijst op de nauwe band tussen de geloofsbelij­denis met zowel de ge­loofsinhoud, als de kerkvorm. Hiertoe haalt zij telkens artikelen uit de Neder­landse Geloofsbelijde­nis en de Heidelbergse Catechis­mus aan. De commissie ziet dus in tegen­stelling tot Roijaards dat de artikelen uit de belij­denis ook betrekking hebben op de inrich­ting van de kerk.

De nadruk die de commissie op de ambten als basis van de regering der kerk legt, wordt meteen al in het vierde artikel van het Ontwerp-1929 duidelijk. Hierin wordt verband gelegd tussen het Koningschap van Christus en de ambten, waarbij expliciet als achtergrond de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt genoemd.114 Zo komt Ontwerp-1929 ertoe de structuur van de kerk te laten begin­nen bij de genoemde ambten en daarop de organisatie van de kerk te bouwen. Een geheel van vier ambtelijke vergaderingen vormt vervolgens de kern van de organisatie van de kerk, dat in art. 5 van het


110 Th.L. Haitjema, Gebondenheid en vrijheid in een belijdende kerk, 39.
111 Ontwerp-1929, a.w., 5
112 In de term ‘herstel’ klinkt al de stem van Ph.J. Hoedemaker, die in zijn werk spreekt van herstel, van de heelkunst voor een zieke kerk, in De kerk en het moderne staatsrecht, 201
113 Ontwerp-1929, a.w., 6
114 ‘De regering der Kerk op grond van het Ko­ningschap van Christus wordt uitgeoefend in dier voege, dat in de Ned. Hervormde kerk, met het oog op een ordelijke kerkelijke samenleving, krachtens haar belijdenis (art. 30 Nederlandse Geloofsbelijdenis) zijn de volgende ambten: predikanten, ouderlingen en diakenen’, aldus art. 4 van Ontwerp-1929, a.w., 9. Er wordt in het ontwerp niet verwezen naar Christus als Profeet en Priester.

|45|

ontwerp een prominente plaats krijgt. Het betreft het geheel van kerkenraden, classicale vergaderingen, pro­vinciale synoden en de Algemene Synode. Ontwerp-1929 wil niet het Algemeen Reglement volgen, dat na artikel 4 dadelijk over de benoembaarheid van de leden van de verschillende bestuurscolleges handelt, omdat het ontwerp niet de nadruk wil leggen op individuen, die de kerk regeren, maar het ontwerp wil het accent leggen op de vergadering van ambtsdragers.115 Aan deze ambtelijke vergaderingen komt ‘het bestuur en opzicht’ toe. Hoofdbeginsel bij het bestuur is dat ‘een meerdere vergadering niet overgaat tot behandeling van wat in eerste aanleg in een mindere vergade­ring behoort’ (art. 8). Hiermee geeft zij uit­drukking aan een hoofdbeginsel van gereformeerd kerkrecht, zoals in artikel 30 van de Dordtse Kerkorde is bepaald.116

Verder hevelt Ontwerp-1929 de grote bevoegdheden van de bestu­ren over naar de ambtelijke vergaderingen. Zo krijgen de clas­sicale vergaderingen vele taken terug, die in het Algemeen Reglement aan het classicaal bestuur waren gegeven (art. 42 Ontwerp-1929). In de toelichting op het betreffende artikel schrijft de commissie, dat dit echter niet wil zeggen, dat alles door de gehele classica­le vergadering zou moeten worden voorbe­reid, verricht en afgedaan. Verschillende van de opge­somde bevoegdheden kunnen met machtiging van de classicale vergadering worden overgenomen door bijzondere, kleinere commissies, waarin de leden een zittingstijd van drie jaren hebben. Hierbij denkt de commissie aan zaken van recht­spraak, zending, diaconie, examen en kerkvisitatie.117

Opvallend is het zogenaamde ‘grote synode-voorstel’. Om het kleine bestuurslichaam met de naam Algemene Synode te vergro­ten, zijn in het verleden al meerdere pogingen ondernomen. De commissie doet in het ontwerp een nieuwe poging. Het voorstel voor een grote synode betreft een andere wijze van afvaardiging en dus ook een andere samenstelling. In art. 51 wordt geregeld dat de Algemene Synode bestaat uit evenveel leden als er classes zijn. De Algemene Synode wordt rechtstreeks gekozen door de classica­le vergaderingen en dus niet meer via getrapte afvaar­diging via de provincies. Ook bij de samenstelling van de Algemene Synode houdt Ontwerp-1929 vast aan het klassiek-gerefor­meerde beginsel, dat er evenveel ouderlingen als predi­kanten lid moeten zijn in de meerdere vergaderingen

 

Reacties op Ontwerp-1929

In afwachting van de behandeling in de buitengewone vergade­ring van de Algemene Synode begin januari 1930 werd het Ontwerp-1929 in de pers besproken.118 Voorstanders zijn vooral te vinden onder confessionelen. De kritiek spitste zich toe op de zaak van de leertucht in de Hervormde Kerk. Het ontwerp had immers de moge­lijkheid tot leertucht als uiterste redmiddel ten behoeve van de zuivere belijdenis in de belijdende kerk in haar ont­werp opgenomen. De gevoerde discussie bracht verschil in kerkbegrip aan het licht. Vrijzinnigen waren radicale tegenstanders van de reorganisa­tievoorstellen, daar deze een poging vormden de kerk te omlij­nen. Het kerkbegrip van de vrij­zinnigen vormde de achtergrond van deze oppositie. Zij stonden een geloofsgemeenschap voor, waarin elke voorganger en elk gemeentelid de religieuze opvattingen mag belijden en propageren, die hij wenst.119 De gevolgen voor de kerkorde is te lezen in de volgende


115 Ontwerp-1929, toelichting bij de artikelen 5 en 6, a.w., 10.
116 Ontwerp-1929, a.w., 15.
117 Ontwerp-1929, a.w., 43 en 44.
118 H. Bartels, a.w., 14-33.
119 H. Bartels, a.w., 27.

|46|

verklaring: ‘Het karakter onzer Hervormde Kerk als volkskerk vooronderstelt geloofsvrijheid voor verschillende godsdienstige overtuigingen, een vrijheid die in de kerkelijke reglementen volledig behoort te worden uitgedrukt’.120 In verband hiermee is hun oppositie tegen leertucht in de kerk te verklaren.

Ontwerp-1929 werd ook door anderen afgekeurd en bestreden, waarbij verschillende argumenten werden aangevoerd, die in verband stonden met verschil in kerkbegrip met het ontwerp. Onder de ethischen beriep zich een groep op het onderscheid tussen onzichtbare en zichtbare kerk en betoogde, dat de onzichtbare kerk de ware is, terwijl de zichtbare kerk een stuk gebrekkig mensenwerk is, dat wel nuttig kan zijn voor het godsdienstig leven, maar als zodanig niets te maken heeft met het grote lichaam van Jezus Christus op aarde, de onzichtbare kerk, die net zo goed buiten als binnen de zichtbare kerken kan bestaan.121 Creutzberg stelde voor de regering van de kerk aan de Heer van de gemeente over te laten en dat ieder verder rustig zou blijven arbeiden in de kerk naar ieders eerlijk inzicht. Men moest zich dus niet zo druk maken om de zichtbare kerk en zeker niet haar een goddelijk karakter toekennen; dat zou Rooms zijn. Dit ethische argument is door Van der Leeuw en Creutzberg naar voren gebracht.122

Van der Leeuw vond het onjuist van Haitjema om de Hervormde Kerk te vereenzelvigen met de ‘moeder der gelovigen’, dus met de Algemene Christelijke Kerk. Van der Leeuw aanvaardde niet dat de kerk in de zichtbaarheid moet treden.123 Voor hem was alleen de onzichtbare kerk de moeder der gelovigen. Bartels merkt over Van der Leeuw op, dat hij was geschrokken van de gebrekkigheid van de zichtbare kerk en zich daarom retireerde op de onzichtbare, maar dat voor Haitjema de zichtbaarheid tot het wezen van de kerk in deze bedeling behoorde en dat hij dus daarom streed de zichtbaarheid van de kerk, in alle gebrekkigheid, te doen passen bij haar wezen.124

Brouwer was tegenstander van Ontwerp-1929 omdat ‘leertucht onbijbels is’, aldus zijn contra-argument. Brouwer wilde wel bestrijding van onjuiste leer, maar alleen op ‘geestelijke wijze’, door gebed, predi­king, studie en polemiek, maar niet door een ambtelijk handha­ven van de leer door middel van procedures en afzetting.125 Jezus heeft over leertucht nooit iets gezegd, was zijn stelling. Kromsigt bestrijdt Brouwers stellingen: ‘Brouwer gaat van premissen uit afkomstig uit het moderne denken, maar die niet de premissen zijn van de bijbel, hierdoor komt Brouwer tot verkeerde, geheel onhistorische conclusies. Brou­wer wil bijvoorbeeld Matth. 18: 15-18 op het leven laten slaan en niet op de leer. Maar hoe komt Brouwer aan deze onderschei­ding van leven en leer, die de bijbel nergens maakt en die men hierin ook alleen maar zien kan als men vanuit de premisse van het bestaan van deze scheiding of onderscheiding tot de tekst nadert?’, zo luidde Kromsigts weerwoord.126

In zijn artikel Het eschatologisch karakter van de kerkelijke tucht reageerde Noordmans op Haitjema’s verdediging van Ont­werp-1929.127 In dit artikel vergeleek Noordmans de organisatie van de kerk met een harnas dat de kerk verhindert in haar mobiliteit.


120 Aldus luidt no 1 van de voorstellen aangenomen op de Algemene Vergaderingen van de Vereniging voor Vrijzinnige Hervormden te Arnhem op 7 juni 1923.
121 H. Bartels, a.w., 21.
122 H. Bartels, a.w., 31.
123 H. Bartels, a.w., 19.
124 Ibidem.
125 H. Bartels, a.w., 23.
126 H. Bartels, a.w., 24.
127 O. Noordmans, ‘Het eschatologisch karakter van de kerkelijke tucht’, Verzamelde Werken, V, 82-84.

|47|

‘De presbyteriaanse kerkinrichting is zeer ge­schikt als arbeidsorganisatie, maar ze is het veel minder als werkapparaat voor geloof en orde’, aldus Noordmans.128 Terwijl Haitjema juist in een presbyteriaanse kerkinrichting een belangrijk middel tot herstel van de kerk ziet, wijst Noordmans deze kerkinrichting af als een adequate kerkstruc­tuur. Daarentegen wijst Noordmans op de voordelen van een episcopaal systeem, dat voor ‘geloof en orde’ te beschikken heeft over een voorraad van wijsheid, een menging van autoriteit en nederige liefde, die de presby­te­riaanse vergaderingen ontbreekt.129 Daarom pleit Noordmans ook voor het eschatologisch karakter van kerkelijke tucht. Hij vreest het ergste als een organisa­tie, zoals door Ontwerp-1929 wordt voorgesteld, tot de tucht overgaat. Volgens Noordmans weet Haitjema van het gevaar: ‘bij Haitjema blijkt het uit zijn maning tot voorzichtigheid’.

 

1.3.2. Oprichting van Kerkherstel en Kerkopbouw

Oprichting van Kerkherstel (1930)

Het Ontwerp-1929 werd in de synodevergadering van 10 januari 1930 verworpen met 10 tegen 9 stemmen. In reactie hierop werd op 10 juni 1930 te Amersfoort het ‘Nederlandsch Verbond tot Kerkherstel’ opgericht.130

Het eerste optreden naar buiten van het nieuwe verbond bestond in het indienen van een verzoek bij de synode van 1930 om terug te komen op haar besluit van januari om zodoende de kerk in haar vergaderingen en besturen alsnog in de gelegenheid te stellen zich uit te spreken over het reorganisatieplan. Mocht de synode dit niet willen, dan stelde Kerkherstel voor om toch in ieder geval het zogenaamde grote-synode-voorstel opnieuw aan de orde te stellen, omdat dit niet wezenlijk verworpen kan heten met de verwerping van het reorganisatie-plan. Dit verzoek werd vervolgens met 15 - 4 stemmen verworpen. In september 1930 verscheen het eerste nummer van het maandblad Nieuw Kerkelijk Leven en op 15 oktober hield zij haar eerste algemene verga­dering in de jaarbeurs te Utrecht. Daar werden hoofdgedachten van Kerkherstel ontwikkeld, waarbij Haitjema zei, dat Kerkher­stel niet bedoelde een nieuwe partij naast de bestaande te zijn, maar dat het alleen wil heenwijzen naar de noodzaak van de ondubbelzinnige Christus-belijdenis van de Hervormde Kerk.131

De eerste twee artikelen van het reglement van Kerkherstel bevatten het beginsel en het doel van de vereniging.132 Hierin wordt duidelijk dat Kerkherstel zich ten doel stelt


128 O. Noordmans, a.w., 82 en 83.
129 O. Noordmans, a.w., 83.
130 Het hoofdbestuur bestond uit Th. L. Haitjema (voorzitter) , R.B. Evenhuis (secretaris), G.P. van Itterzon (confessioneel), M. Jongebreur (Gereformeerde Bond), G. Oorthuys (Kohlbruggiaan), J. Riemens (ethisch), G. van der Zee (Gereformeerde Bond).
131 H. Bartels, a.w., 36.
132 Artikelen 1 en 2 van het reglement van Kerkherstel: Art. 1 beginsel: ‘Er bestaat een Nederlands Hervormd Verbond tot Kerkherstel, welks leden gemeenschappe­lijk uitgaan van de waarheid van het stuk der heilige, algemene Christelijke Kerk, zoals deze door het Gereformeerd Protestantisme, inzonderheid in antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus, beleden wordt. Zij erkennen, dat deze belijdenis consequenties van kerkrech­telijke aard voor de inrichting van het Hervormd-kerkelijk leven met zich meebrengt’. Art. 2 doel: Het verbond stelt zich ten doel voor te staan, en zo mogelijk te bevorderen een reorganisa­tie der Ned. Herv. Kerk in de geest en volgens de grondlijnen van het reorganisa­tie-rapport 1929.
Vraag en antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus: Wat gelooft gij van de heilige algemene Christelijke Kerk? Antw: Dat de Zoon van God van het begin der wereld tot aan het einde Zich uit de gehele mensheid een gemeente, die tot het eeuwige leven is uitverkoren, door zijn Geest en Woord in de eenheid van het ware geloof vergadert, beschermt en in stand houdt; en dat ik daarvan een levend lid ben en eeuwig zal blijven.

|48|

het bevor­deren van een reorganisatie in de geest en volgens de hoofd­lijnen van Ontwerp-1929. Hierbij ging zij uit van de belijde­nis over de heilige algemene christelijk kerk, zoals dit verwoord is in vraag en antwoord 54 van de Heidelbergse Catechismus en zij erkende dat deze belijdenis consequenties van kerkrechtelijke aard heeft voor de inrichting van het hervormd-kerkelijk leven.

 

Oprichting van Kerkopbouw (1931)

Tegenstanders van Ontwerp-1929 zagen in de invoering van dit ontwerp een ramp voor de kerk. Zij zagen in de innerlijke opbouw een weg om tot nieuwe kerkelijke verhoudingen te komen. Tot deze visie waren zij mede gekomen door het Lambeth-rapport van de Anglicaanse Lambethconferentie van zomer 1930, waar bisschoppen van de Anglicaanse kerken over de hele wereld en van de meest uiteenlopende richtingen tot belangrijke prakti­sche resulta­ten waren gekomen. Zo­doende konden zij zich niet aansluiten bij Kerkher­stel en richtten op 16 februari 1931 te Utrecht de vereniging ‘Kerk­op­bouw’ op.133

In een beginsel-program zette het moderamen enkele uitgangs­punten uiteen. Zij wees op ‘de ontredderde kerkelijke toestan­den, waaraan allen schuld hadden, op de gebrekkige wijze, waarop de kerk haar taak temidden van de wereld vervulde en op de noodzaak, zich meer bewust te worden van de eenheid en oecumeniciteit der kerk als tak van de Apostolische en Katho­lieke Kerk’. Hierbij wilde men zich op de historische basis van de bijzondere en oecumenische belijdenissen plaatsen om van daaruit de weg der levende traditie te gaan.134

Vervolgens kwam het moderamen met 15 punten als voorlopige richtlijnen. In het eerste punt komt aan de orde dat zij geen revolutie wil die de historische lijn verbreekt, maar evenmin repristinatie. Kerkopbouw wil contact zoeken met andere oecu­menische stromin­gen. Zij wil de inhoud ‘onzer schone belijde­nis’ uit haar isolement verlossen en belijden in de vormen van onze eigen tijd, zodat de hedendaagse mens ons kan verstaan. In het vierde punt erkent zij de noodzakelijkheid van een kerkelijke orde, maar verwerpt handhaving daarvan door proces­matige leertucht. Dit houdt in dat volgens het beginsel-program de kerk zich wel mag uitspreken over grote vraagstukken van leer en leven, maar dat aan de enkeling toch het laatste woord wordt gelaten en dus niet aan de kerk in haar organen, hetgeen principieel verschilt met Kerkherstel.135

Zij vindt dat de band tussen de ge­meentele­den nauwer moet worden. Parochie-vorming lijkt haar daarvoor een noodzakelijk middel. Verder zouden kerk en zending in organisch verband moeten worden gebracht. Zij voelt het als belangrij­ke taak voor de leden van de Neder­landse Hervormde Volkskerk om ‘hen die buiten zijn’ te benade­ren met het Evan­gelie in woord en daad in een voor hen ver­staanbare vorm. Verder ging zij in op de kerkdienst, de oplei­ding voor predi­kanten, sociale vraag­stukken, huwelijk en gezin. Kerkopbouw had dus een veelomvattend pakket voor ogen. De kerkorde was maar één onderdeel van de vijftien punten. Bezwa­ren vanuit kerkopbouw hadden hun


133 Het voorlopig moderamen van Kerkopbouw bestond onder anderen uit W. Th. Boissevain, A.M. Brouwer, Ph. Kohnstamm, W.A. Korff, G. van der Leeuw, O. Noord­mans, G.W. Oberman, mej. M.E. Serton en W.A. Zeydner. Enkele maanden later traden tijdens de algemene ledenvergadering van 15 juni 1931 onder anderen tot het hoofdbestuur toe P. Scholten, J. Lindenboom, M.C. Slotemaker de Bruïne, C.G. Wagenaar en Wieringa. Nu maakten ook enige vrijzinnigen (Lindeboom en Wieringa) deel uit van het bestuur. Bartels, a.w., 41 en 46.
134 H. Bartels, a.w., 42.
135 H. Bartels, a.w., 143.

|49|

spits in de tuchtrege­ling. Brouwer schreef hierover dat hij wat de organisatie betreft bezwaar zag in het feit dat een vergadering de tucht uitoefen­de, zodat de meerderheid gaat regeren over de waar­heid.

 

Waarheid en organisatie

Eén belangrijk verschil tussen Kerkherstel en Kerkopbouw is de benadering van de vraag hoe waarheid en organisatie zich tot elkaar verhouden. Bij Kerkherstel was het devies: eerst reor­ganisatie, dan belij­denis; terwijl bij Kerkopbouw gold: eerst waarheid, dan reorganisatie.

Kerkherstel had de overtuiging, dat eerst de besturenorgani­satie van de kerk moest worden weggenomen en de kerk een organisatie moest hebben die het haar mogelijk maakte zich uit te spreken over leer-vraagstukken, te zeggen wat zij wel en wat zij niet de juiste leer naar het evangelie achtte. Pas als zij zo geheel in staat was het evangelie ondubbelzin­nig te belijden, zou ze zich in en door die evangelieprediking kunnen uitspreken over andere vraagstukken; want alleen de kerk in haar wettige organen en niet een willekeurige, zij het nog zo bekwame groep leden der kerk, kan een kerkelijk oordeel en een kerkelijk standpunt innemen.136

Kerkopbouw wilde eerst samensprekingen en op grond van bereik­te overeenstemming pas aan reorganisatie meewerken. Ze wilde de 16e en de 17e eeuwse kerkge­schiedenis in het licht van alle andere vraagstukken en resultaten bestuderen; een terugkeer naar de 16e eeuwse belijdenis-formulering als nieuw uitgangspunt achtte Kerkopbouw een onkritische repristinatie. Noordmans bezwaar tegen Kerkherstel was dat zij de organisa­tie als een evengrote grootheid plaatste naast de waarheid. Bij Kerkopbouw droeg de organisatie een veel meer dienend karak­ter, aldus Noordmans.137

 

Verschil in kerkbegrip

Binnen Kerkherstel kan gesproken worden van een eenduidig kerkbegrip. De kerk is daar ‘waar het evangelie recht wordt gepredikt en de sacramenten recht worden bediend’, dit naar art. 29 Nederlandse Geloofsbelijdenis. Binnen Kerkopbouw is nauwelijks sprake van een eenduidig kerkbegrip, daar er tussen de leden sprake is van verschillende theologische gedachtengangen. Voorzichtig kan gesproken worden van twee groepen in Kerkopbouw, een rechtervleugel en een linker­vleugel. Tot de rechtervleugel behoorden onder andere Noord­mans, Kohnstamm, Schol­ten en Zeydner. Hun kerkbegrip stond het dichtst bij het kerkbegrip van Kerkherstel. Zij zagen dat de kerk omlijnd moet zijn, en dat deze omlijning door de kerk bepaald moet worden en niet door het individuele geweten, immers, anders krijgt men een kerk van ‘elk wat wils’. Kohnstamm getuigde, dat hij - zij het ook schemerachtig - het kerkideaal van Kerkherstel meende te zien. ‘Van dat ideaal getuig ik gaarne, dat ik het zie als een grootse en echt-geestelijke gedachte. Wanneer ik er (nog?) voor terugdeins het in al zijn consequenties te aanvaarden, dan is het, omdat het mij te hoog gegrepen lijkt, een vooruitlopen op deze bedeling, een wegwissen van het verschil tussen Kerk en Koninkrijk Gods’. Bartels oordeelt dat deze mannen op dit kritieke punt het eens zijn met Kerkherstel, doch dat zij meer de levende bewo­genheid en het kerkelijke geduld hadden met ‘anders-denkenden’ dan Kerkherstel, en dat zij daarom de omgrenzing van de kerk iets wijder bepaalden.138


136 H. Bartels, a.w., 47.
137 H. Bartels, a.w., 49.
138 H. Bartels, a.w., 53.

|50|

De linkervleugel binnen Kerkopbouw wordt gekenmerkt door de naam van Brouwer. Hij was tegen de omgrenzing van de kerk door de kerk zelf. De kerk mocht wel uitspreken welke prediking en welke grenzen wettig zijn, maar de kerk mocht dit niet in daden omzetten: niet de kerk als geheel, maar het individu bepaalt de omgrenzing van de kerk. Ook Brouwer getuigde zich tegen een kerk ‘voor elk wat wils’, maar een dergelijk kerkbegrip lag toch in de consequentie van zijn opvattingen.139 Bij de links-vrijzinnige Horreüs de Haas gaat de christelijke kerk geheel op in een instituut ter bevordering van religieus leven.140

In juli 1930 werd een voorstel gedaan tot vredige samen­woning der richtingen, de zogenaamde modus-vivendi. C.J. Niemeyer, H.E.G. van der Meene en A.M. Brouwer vroegen de synode een commissie te benoe­men om te onderzoeken of door wettelij­ke maatregelen kan worden bevorderd, dat de verschillende richtingen in de kerk in vrede samenwonen en de godsdienstige belangen van haar aanhangers kunnen beharti­gen.141

Noordmans reageert hierop met zijn artikel Op een dood spoor.142 Hij ziet binnen de kerk twee trei­nen rijden op één spoor. De ene gaat in de richting van een belijdende kerk; de ander gaat in de richting van een kerk zonder belijdenis. Noordmans vraagt zich af: ‘is er geen moge­lijkheid de laatste op een dood spoor te laten lopen ten einde een botsing te voorkomen?’ Interessant is dit beeld van de trein. Noordmans ziet dat de kerk zich ontwikkelt naar een belijdende kerk, naar een kerk met een begrensd kerkbegrip. Deze ontwikkeling zet zich gedu­rende de jaren dertig voort. In zijn vraag naar het stopzetten van de andere trein, kunnen we concluderen dat binnen de reorganisatie van de Hervormde Kerk gedurende de jaren dertig deze trein vaart heeft moeten minderen. De reorganisatie heeft in de jaren veertig haar uitgangs­punt gekozen in het omgrensde kerkbegrip van de belijdende kerk.

 

Eenheid en verscheidenheid

Bij de bespreking van de verschillen in kerkbegrip bleek het verschil in visie op de verhouding van eenheid en verscheidenheid in de kerk. Het voorstel tot vredige samenwoning der richtingen hield in dat het bestaan van verschillende richtingen binnen een gemeente een wettelijke basis in de reglementen behoorde te hebben. Dit voorstel paste binnen de visie van vrijzinnigen, die in 1923 hun uitgangspunten op schrift stelden, waarin gesteld werd dat de verschillende richtingen binnen de kerk ook in de reglementen tot uitdrukking behoorden te komen. Haitjema merkt hierover op, dat ‘zo de eenheid van de kerk wordt opgelost in een conglomeraat van groepen met eigen belangen’.143 Noordmans schreef over eenheid in de kerk in zijn reeds genoemde artikel Op een dood spoor. ‘We willen er niet voetstoots van uitgaan dat ieder particulier inzicht het recht heeft geacht te worden te behoren tot de ‘veelvuldige rijkdom van Christus’. We wensen althans zulk een toestand der kerk, waarbij een krachtige drang tot éénheid op de leden wordt uitgeoefend. Dit geldt van ‘de ééne heilige katholieke christelijke kerk’, waarvan we uitspreken, dat ‘de gebrokenheid harer verschijning in strijd is met haar wezen en een verhindering voor de vervulling harer roeping’. Maar


139 Ibidem
140 H. Bartels, a.w., 54.
141 H. Bartels, a.w., 56. Een dergelijk modus-vivendi voorstel was in 1915 ingediend bij de synode door de hoogleraren van de Utrechtse theologische faculteit, T. Cannegieter, F.E. Daubanton, J.A.C. van Leeuwen, H.Th. Obbink, S.D. van Veen, H. Visscher.
142 O. Noordmans, ‘Op een dood spoor’ (1932), Verzamelde Werken, deel V, a.w., 114 en 115.
143 H. Bartels, a.w., 61 en 62.

|51|

ook van de bijzondere kerken, waarvan wij erkennen ‘dat een kerk zonder belijdenis geen kerk zou zijn’.144 Hij wees erop, dat ook bij de oprichting van Kerkopbouw de dringende noodzakelijkheid van de eenheid binnen de kerk erkend is. Noordmans vergeleek de gemeente met een soort onsplitsbaar atoom in de kerk met de kerkenraad als kern. De spanning die daarin nu eenmaal opgesloten ligt, zou door het voorstel tot vredige samenwoning der richtingen verloren gaan. Een kerk die tot in haar laatste samenstellende delen door de splijtzwam werd aangetast, zou de weg naar de ware gemeenschap niet meer terug kunnen vinden. Men zou zich gaan gedragen als een administratief genootschap van richtingen, aldus Noordmans. Noordmans gebruikt ter vergelijking het beeld van een gezin. Als man en vrouw de trouwring van de vinger hebben getrokken en dus ‘vreedzaam samenleven’ vanwege financiële of andere redenen, dan is daar geen gezin meer maar een gaarkeuken. Noordmans waarschuwt ervoor dat de Hervormde Kerk het ook zou zijn, als het voorstel tot vredige samenwoning der richtingen wordt aangenomen.

 

1.3.3. Reorganisatie-ontwerp van Kerkopbouw-1933

Onder voorzitterschap van prof. mr. P. Scholten was inmiddels een reorganisatiecommissie vanuit Kerkopbouw aan het werk gegaan om een ontwerp te maken voor een wijziging van het Algemeen Reglement en enkele andere reglementen. In oktober 1933 werd het gepubliceerd. Daarbij werd een toelichting geschreven, waarin onder anderen Noordmans de achtergronden en beginselen van Ontwerp-1933 uiteenzette. Het Kerkopbouwontwerp-1933 wil een apostolaire uitbouw van het presbyteriale systeem zijn. Noordmans schrijft in zijn toelichting dat Kerkopbouwontwerp-1933 ele­menten bevat, die zowel bij vrijzinnigen als bij Kerkherstel weerklank zullen vinden. Kerkopbouw hoopt dan ook dat haar ontwerp voor zowel rechts als links beide een verlossing betekent.145

De opstellers van Kerkopbouwontwerp-1933 hebben gezocht naar een inrichting der kerk, waarbij het karakter der kerk als kerk van Christus geëerbiedigd werd. Dit betekent voor deze aardse werkelijkheid allereerst, dat haar is opgedragen het Woord Gods te verkondi­gen. Een kerkorde heeft in de eerste plaats te zorgen dat aan deze roeping voldaan kan worden, aldus de inleiding op het ontwerp.146

 

Breken met het Reglement van 1816

‘Daarom is in dit Ontwerp gebroken met de bestaande bestuursinrichting, zoals wij die allen kennen uit onze synodale regle­menten. Zonder over het hoofd te willen zien al de zegen, die God ons ook nog in die weg heeft geschonken, menen wij toch dat ze - om met La Saussaye Sr te spreken – ‘een Nederlandse uitvinding van de 19e eeuw’ is en een anomalie onder de chris­telijke kerkvormen. Zij maakt van de verkondiging van Gods Woord een zuiver pastorale aangelegenheid, zonder dat de mogelijkheid geschapen wordt haar tot een kerkelijke belijde­nis te doen aanzwellen’, zo schrijft Noordmans in de inleiding op Ontwerp-1933.147


144 O. Noordmans, ‘Op een dood spoor’ (1932), Verzamelde Werken, V, a.w., 114.
145 Het reorganisatieontwerp van Kerkopbouw toegelicht door O. Noordmans en C.G. Wagenaar, Baarn 1933, 18 en 19.
146 O. Noordmans, toelichting Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 7 en 8.
147 O. Noordmans, toelichting Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 8.

|52|

Onder ‘handhaving der leer’ art. 11 wordt oorspronkelijk niet verstaan een openbare hernieuwde vaststelling daarvan en nog minder een optreden tegenover particuliere afwijkingen. Vol­gens de woorden, waarmee Willem I de synode in 1816 liet openen, moesten de waarborgen voor de zuiverheid der leer gezocht worden in ‘het vaststellen van inrichtingen, geschikt om de ware christelijke geest in leraren te versterken door het vermeerderen van godsdienstige kennis’.148 Het Hoger On­der­wijs moest de kerkelijke tucht overbodig maken, zoals men later van het Lager Onderwijs de afschaffing der gevangenissen verwachtte. ‘Wij wraken deze verheerlijking van de wetenschap en zoeken onze steun meer in het instinctieve leven des ge­loofs, waaraan ook het eenvoudigste gemeentelid deel heeft. Wij zijn over­tuigd dat een kerk, die slechts een aantal per­soonlijke menin­gen heeft te bieden, niet in staat zal zijn, met name in onze apocalyptische tijd, om de schapen te weiden en de schare tot zich te trekken. En dat een bestuurlijke voorzichtig­heid, die elke beslissing schuwt, tot een catastro­fe moet leiden, die reeds bezig is zich aan te kondigen. Wil onze kerk blijven, ook in de 20e eeuw, dan zal dat een andere duur moeten zijn dan de bestuurlijke’.149

 

Presbyteriale kerkorde

‘Daarom grijpt het Ontwerp-Kerkopbouw terug op de presbyteriale kerkorde, omdat die voor ons land het historische type is en omdat wij haar het meest bijbels achten. Met dat laatste bedoelen wij niet, dat zij met zoveel woorden in het Nieuwe Testament zou zijn voorgeschreven’, aldus de inleiding op het ontwerp. Noordmans schrijft: ‘Wij verstaan het in afgeleide zin, zodat wij ons niet aan de bepalingen van een vroeger kerkrecht gebonden voelen. Maar het is een eenvoudige, broederlijke vorm van kerkrege­ring, die in haar soberheid een geestelijk samen­leven van allen in den Geest zoekt te benaderen’.150 Hij verwijst naar Gunning die deze organisatie in enkele mooie zinnen reeds voor 1886 heeft geprezen: ‘In concentrische kringen en gele­dingen ordent zich de vaste bouw der kerk. In elk der ordenin­gen die deze kringen te zamen houden, komen de grondkrachten die dit gemeente­lijke leven beheersen, tot werking. Met diepe blik en praktische schranderheid is het zo geordend, dat telkens de uitnemendste krachten uit de lagere kringen geroepen worden om de hogere te schragen, gelijk wederkerig die hogere in de schone concentratie van het geheel, het lager verband omvatten en steunen’.151 Zulk een kerk zou in moeilijke tijden een ware moeder voor de enkele prediker en de afzonderlijke gelovige kunnen zijn, zoals zij dat ook in het verleden ge­weest is, zo zet Noordmans uiteen.

 

Oecumene

Ook uit het oogpunt van een nieuwe oecumene zou Noordmans het jammer vinden als de Hervormde Kerk met haar bestuurlijke anomalie apart bleef staan. Hij heeft hier een indeling der volkeren naar typen van kerkelijk samenleven op het oog. Het betreft een groep van 40 miljoen presbyteriaanse christenen, die men gerust een kerkelijke natie kan noemen.152


148 Hiervoor verwijst O. Noordmans naar G.J.Az. Vos, Geschiedenis der Vaderlandse kerk, 406.
149 O. Noordmans, toelichting Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 8.
150 O. Noordmans, toelichting Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 9.
151 O. Noordmans verwijst naar ‘Gunning, Zelfstandigheid der gemeenten, 1884, 29’. Ibidem.
152 Ibidem.

|53|

Geen Dordtse Kerkorde, maar een apostolaire uitbouw

Kerkopbouw Ontwerp-1933 grijpt dus terug op de presbyteriale kerkorde. Dit is een hele ommezwaai vergeleken bij Noordmans reactie op Ontwerp-1929, waarbij hij nog schreef dat een presbyteriale kerkorde niet geschikt was voor een geloofsge­meenschap. Wel benadrukt Noordmans dat Kerkopbouw geen herin­voering van de Dordtse Kerkorde bepleit. Ontwerp-1933 wil apostolisch-presbyteriaal zijn. De presbyteriale kern kan blijven bestaan, maar om die kern heen wordt de kerkorde apostolisch uitgebouwd. Zonder deze nieuwe elementen ziet Noordmans het afbrokkelingproces van de kerk voortgaan, waarin de massa niet meer bestaat uit groepen, maar bestaat uit een onafzienbare massa verstrooide eenlingen, die één voor één elk contact met de kerk verliezen. ‘Wanneer men deze kant niet op wil en integendeel voor de presbyteriale gemeente gaat aansturen op een zuive­ring, die niet tegelijk zending is en in de weg van de verkon­diging voltrokken wordt, dan loopt dat uit op een geestelijk schandaal, dat het einde zal betekenen van onze kerk. Als de leertucht tot exponent der kerk wordt verhe­ven in plaats van de prediking zelf en de kerk haar gemeente­lijke vorm gaat stellen boven haar roeping tegenover de we­reld, dan zal zij zelf daarbij ondergaan’, aldus Noordmans.153

 

Uitwerking in Ontwerp-1933

In het ontwerp worden de achtergrondgedachten uitgewerkt. Opvallend nieuw zijn de eerste twee artikelen, die aan de gebruikelijke artikelen vooraf gaan. Hoewel de commis­sie vindt dat in een reglement slechts verwezen kan worden naar de belijdenis, meent zij op deze regel een uitzondering te moeten maken door in art. 1 van Ontwerp-1933 een beknopte formulering van uitgangspunt en taak der kerk op te nemen.154 Art. 11 van het Algemeen Reglement bevat ook wel iets van dergelijke strekking, doch de commissie meende, dat dit principiële artikel diende vooraf te gaan. In de tekst van art. 1 klinkt oecumenisch besef en het protes­tants karak­ter door, verder haar fundament Jezus Christus en haar doel: de verkondiging van het Woord Gods.

Hoe breed dit laatste moet worden verstaan, blijkt uit de tekst van art. 2. De verkondiging van het Woord Gods sluit voor al haar lidmaten, ambtsdragers en al haar uitvoerende organen in: zorg voor prediking en sacramenten, de herderlijke zorg voor haar leden tot opbouw in kennis van God en christelijke le­venswandel, zorg voor de opleiding, zorg voor de belijdenis, de zending, onder­houden van betrekkingen met andere delen van de Ene Algemene Christelijke Kerk en tenslotte de sociale taak: het getuigen van de eis die Gods gebod stelt ten aan­zien van het leven van enkeling en maatschappij. 155

 

Kerkelijke ambten

Het ontwerp kent drie ambten: predikant, ouderling en diaken. In art. 7a krijgen zij hun kerkordelijke plaats. Opvallend echter is dat daarnaast uit de predikanten provinciale kerk­visitatoren en een algemene kerkvisitator met de titel modera­tor worden benoemd. Het ontwerp licht toe ‘dat het geenszins de bedoeling is een ambt te scheppen


153 O. Noordmans, toelichting Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 11.
154 Kerkopbouwontwerp-1933, artikel 1: De Nederlandse Hervormde Kerk, als deel van de Eene Algemeene Christelijke Kerk, gebouwd op Jezus Christus als eenig fundament, heeft tot doel, in aansluiting aan hare historische belijdenis het Woord Gods te verkondigen.
155 C.G. Wagenaar, toelichting Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 23.

|54|

boven de drie genoemde, noch boven de plaatselijke gemeente, maar aan bepaalde perso­nen bijzondere werkzaamheden op te dragen’. Visitatoren en modera­tor staan naast de vergaderingen in breder ressort en werken daarmee samen. Zij blijven verder hun eigen predikants­werk­zaamheden uitvoeren.

In de toelichting schrijft C.G. Wagenaar dat ‘onze kerkorde tot dusverre het persoonlijke element, dat de kracht van het episcopale stelsel uitmaakte, miste’.156 Men heeft de behoef­te gevoeld aan pastores pastorum, die de aangewezen raadslie­den zijn voor allen die een kerkelijk ambt bekleden en van wie leiding voor de gehele kerk kan uitgaan. In de kerkvisita­tie heeft men tegenwoordig nog een zwakke herinnering daaraan bewaard, maar niemand zal durven beweren, dat zij thans, nu de geestelijke bemoeiingen geheel en al overwoekerd worden door allerlei administratieve belangen, nog veel in dit opzicht betekent.157 Door invoering van de kerkvisitator en de modera­tor in de structuur van de kerk ‘beschikt de kerk weer over een persoonlijke instantie, die doen kan, wat men van vergade­ringen niet kan verwachten’.

 

Kerkelijke vergaderingen

Het bestuur van de kerk wordt in dit ontwerp opgedragen aan vertegen­woordigende vergaderingen in plaats van de kerkelijke bestu­ren, te weten: kerkenraden, classicale vergaderingen, provinci­ale synoden en de algemene synode. Ook hierin blijkt een breken met de besturenkerk. Activering van gemeenteleden krijgt zijn wettelijke grond in de bepaling dat kerkenraden bevoegd zijn commissies te benoemen uit de lidmaten der gemeente, zowel mannen als vrouwen (art. 27).

De classicale vergaderingen (art. 47-56) krijgen meer taken, dan onder het Algemeen Reglement, maar minder taken dan in Ontwerp-1929. Kerkopbouw acht de classicale vergaderin­gen krachtens haar samenstelling tot sommige taken niet compe­tent.158 Het be­treft dan bij­voorbeeld de schor­sing van predi­kan­ten en kandi­daten tot de Heilige Dienst, die aan de provin­cia­le synoden is opgedragen. De taken van het oude classicale bestuur worden niet alle onder­gebracht bij de classicale vergadering, maar voor sommige taken wordt een nieuwe commissie in het leven geroe­pen, de algemene classicale commissie (art. 50). Deze com­missie, die belast is met de dagelijkse leiding, corres­pondentie voert en de spoedeisende zaken afdoet, doet dat alles in naam van en onder verantwoordelijkheid aan de classi­cale vergade­ring.159 Naast de algemene classicale commissie benoemt de classicale vergadering ook nog ander commissies (art. 51). Het betreft onder andere commissies voor uit- en inwendi­ge zending, diaconale belangen, het examen, de huisgemeen­ten en de beheerszaken. De leden voor deze commissie mogen ook uit leden buiten de classicale vergadering gezocht worden, zodat lidmaten met een zekere deskundigheid aangetrok­ken kunnen worden. Door commissies te hebben voor de genoemde terreinen wordt de werkwijze van de classicale vergaderingen zeer vereenvou­digd.

Opvallend nieuw is het voorstel tot twee soorten classicale vergaderingen: de gewone die in maart samenkomen en de brede classicale vergaderingen die in oktober samenkomen (art. 52). In de brede classicale vergaderingen hebben naast de gewone leden


156 C.G. Wagenaar, a.w., 33.
157 Ibidem.
158 Kerkopbouwontwerp-1933, a.w., 32.
159 C.G. Wagenaar, a.w., 33.

|55|

ook buitengewone leden met adviserende stem zitting. Het betreft afgevaardigden van erkende huisgemeenten en vertegen­woordigers van de genoemde commissies. Hiermee wordt de brede classicale vergaderingen als een ruimer werkverband beschouwd, waarin allerlei christelijke arbeid wordt betrok­ken.

Aan de classicale vergaderingen wordt niet de keuze van de afgevaardigden ter Algemene Synode opgedragen. Ook is de tuchtoefening haar niet opgedragen, maar wordt slechts advies gevraagd.

De provinciale synoden (art. 57-62) worden door de classes gekozen. Toch brengt het ontwerp niet alle taken van het provinciaal kerkbestuur over op de provinciale synode. Zonder de benoeming van een algemene provinciale commissie, uit de leden van deze synode gevormd, acht het ontwerp de geregelde gang van zaken niet gewaarborgd. Op provinciaal niveau is er geen breed werkverband. Het Kerkopbouwontwerp-1933 zegt dus moeilijk zonder de bestuurstaken van het Algemeen Reglement te kunnen. 

 

De provinciale synoden benoemen de leden van de Algemene Synode uit haar ressort (art. 62 sub 6). Hiermee wijkt het ontwerp af van Ontwerp-1929, dat de benoeming door classicale vergaderingen laat geschieden. Kerkopbouwontwerp-1933 licht deze keuze toe door op te merken dat zij met deze getrapte verkiezing blijft in de lijn der historie en niet tegen de beginselen van het gereformeerde kerkrecht ingaat. Als voordelen noemt het dat de Algemene Synode niet zo groot wordt, dat er ruimere keus is aan geschikte synodeleden en dat er bij de toekenning van de zetels rekening kan worden gehouden met de grootte van de verschillende classes naar het aantal predikantsplaatsen.160 Tenslotte valt op dat het ont­werp ook voorstelt het vetorecht van de leden der provincia­le kerkbe­sturen niet aan de leden der provinciale synoden toe te ken­nen.

Alle Hervormde gemeenten samen staan onder bestuur en opzicht van de Algemene Synode (art. 63-74). De synode zal bestaan uit 36 gewone leden met een nader te noemen moderator. Deze 37 leden vormen dus een kleinere synode dan de 45 leden uit Ontwerp-1929. Door een speciale verdeelsleutel wordt er één zetel per 50 predikantsplaat­sen toegekend. Wanneer de Algemene Synode niet vergaderd is, berust de leiding bij de Algemene Synodale Commissie (art. 65). Ook de Algemene Synode moet een deel van haar taak commissoriaal maken, ten einde de duur van haar vergaderingen te bekorten. Naast de Algemene Synodale Commissie benoemt de Algemene Synode daarom commis­sies voor belijdenis en liturgie, voor uit- en inwendige zending, voor diaconale belangen, onderwijs, huisgemeenten, beheerszaken, betrekkingen met andere kerken met het oog op het oecumenisch leven der kerk, en ook voor het kerkrecht. Deze commissies werken onder verantwoording aan de Synode die ze samen­stelt.

Ook op synodaal niveau kent het ontwerp het voorstel voor een brede kerkelijke vergade­ring; naast de gewone synodevergade­ring eenmaal per jaar kent het ontwerp ook een Brede Algemene Synode, waarbij met adviserende stem als buitengewone leden bovendien vertegenwoordigers van de commissies zitting hebben om haar zoveel mogelijk in contact te brengen met hetgeen er leeft in de kerk.


160 Kerkopbouwontwerp-1933, artikel 62.

|56|

Huisgemeenten

Enkele opvallende zaken in het ontwerp verdienen nadere be­spreking. Het betreft de huisgemeenten, de figuren van de kerk­visitatoren en de moderator, het kerkelijk opzicht en de kerke­lijke tucht.

In art. 22 geeft het Ontwerp-1933 de rechtsgrond voor het instituut van de huisgemeenten. Lidmaten van een gemeente kunnen voor wat betreft de evangelieprediking, het gods­dienst­onderwijs en de herderlijke zorg zich nader organiseren tot een huisgemeente (art. 39). Huisgemeenten komen voor binnen de grenzen van de plaatselijke gemeente, doch vallen niet onder het opzicht van de kerkenraad, maar zijn gesteld in classicaal verband. De huisgemeenten moeten een oplossing bieden voor ontredderde kerkelijke toestanden en moeten dus be­schouwd worden als een ‘noodmaatregel in permanentie’, zo schrijft de toelichting.161 De huisgemeenten bieden een bemid­delende sfeer voor die lidmaten, die het contact met de plaat­selijke gemeente dreigen te verliezen. Het doel is echter wel dat de overgang tot de kerk in de toekomst weer mogelijk wordt gemaakt, of in ieder geval het verder vervreemden en zelfs afvallen van de kerk wordt voorkomen.

Het instituut van de huisgemeenten verschilt volgens de toe­lichting van die modus-vivendi-voorstellen, die de eenheid van de gemeenten deed oplossen, terwijl volgens de toelichting in Ontwerp-1933 in de rich­ting van die eenheid gestreefd wordt.162 De ideële eenheid blijft gehandhaafd, aldus de toelichting, daar de bediening der sacra­menten alleen aan de eigenlijke gemeente blijft voorbehouden. De erkenning van huisge­meenten (door de provinciale synode) is gebonden aan voorwaarden: de kring moet op de grondslag van art. 1 en 2. Ontwerp-1933 staan. Bovendien moet er sprake zijn van ernstige gronden, die tot de vorming van de kring hebben geleid; alle persoonlijke willekeur moet uitgesloten zijn, slechts ernstig geestelijk bezwaar tegen de plaatselijke leiding mag daartoe aanleiding geven. De huisgemeenten staan onder toezicht van de classicale, provinciale en synodale commissies. De leden van de huisge­meente staan onder de tucht van de plaatselijke kerkenraad; slechts waar het om gevallen gaat, waarbij de huisgemeente als zodanig betrokken is, treedt de classicale commissie in zijn plaats.

 

Kerkvisitatie en de moderator

Het Ontwerp-1933 onderwerpt de kerkvisitatie aan een grondige herziening. Gepleit wordt voor een scheiding tussen administratieve controle en geestelijke leiding (Ontwerp-reglement op de kerkvisitatie).163 Een administratieve controle wordt elk jaar schriftelijk gehouden en eens in de zes jaren persoonlijk door de algemene classicale commissie, een kerkvisitatie om geestelijke leiding te geven, wordt minstens een keer in de zes jaren gehouden door de provinciale kerkvisitator en tenslotte door de moderator. Ouderlingen kunnen voor deze functie niet aangewezen worden, omdat zij de moeilijkheden van hen die in het ambt van predikant staan minder goed kunnen begrijpen dan predikanten zelf.

Mocht het werk van de kerkvisitatie niet leiden tot het uit de weg ruimen van ongewenste toestanden, dan verwijst de moderator de zaak naar de betrokken provinciale


161 C.G. Wagenaar, a.w., 29.
162 C.G. Wagenaar, a.w., 30.
163 C.G. Wagenaar, a.w., 34.

|57|

synode ter berechting overeenkomstig het Reglement voor kerkelijk opzicht en tucht (art. 14). Zo wordt de kerkvisitatie een belangrijk middel voor het kerkelijk opzicht.

 

Kerkelijk opzicht en tucht

Het ontwerp maakt ook een duidelijk onderscheid tussen opzicht en tucht. Onder kerkelijk opzicht wordt verstaan geestelijke leiding en broederlijk vermaan van de gemeenten en van allen, die tot haar behoren. Het opzicht is opgedragen aan alle vier kerkelijke vergaderingen, inzonderheid de provinciale kerkvisitatoren en de moderator. Kerkelijke tucht wordt toegepast, waar het kerkelijk opzicht niet in staat is gebleken aan ergernis gevende misstanden een einde te maken. Geen tuchtmaatregelen worden genomen, dan nadat alle middelen van kerkelijk opzicht, waar mogelijk, zijn beproefd en hebben gefaald. Het uitoefenen van kerkelijke tucht is opgedragen aan kerkenraden, provinciale synoden en de Algemene Synode. Dus niet aan de classicale vergaderingen, die hiervoor te groot van omvang geacht werden.

Tucht wordt toegepast in zake onchristelijke wandel, van zodanige afwijking van de belijdenis der Nederlandse Hervormde Kerk, dat ‘haar karakter als kerk van Christus daardoor in gevaar gebracht wordt’ (art.7). Kerkvisitatie, opzicht en tucht grijpen in elkaar over. Opzicht en tucht onderstellen elkaar: ‘opzicht zonder tucht is een schede zonder zwaard, een dwaas ding, waarmee niets te beginnen is. Maar tucht zonder opzicht, is een zwaard zonder schede, een gevaarlijk ding, waarmee men licht ongelukken begaat, vooral bij al te grote ijver’.164

Een principieel verschil tussen het beginselprogram van Kerkopbouw in 1931 en het Kerkopbouwontwerp-1933 is met name dat tucht, leertucht, als uiterste middel, door de kerk gehanteerd mag worden, zij het met een grote mogelijkheid voor verscheidenheid, en dat punt 4 van het beginselprogram (wij verwerpen de handhaving van een kerkelijke orde door procesmatige leertucht) als beginsel verlaten is. Dat uiteindelijk niet het individu zelf, maar de kerk in haar organen bepaalt of een leer binnen de grenzen van het kerkelijke belijden valt, behoorde nu ook tot het gedachtegoed van Kerkopbouw.165

Het is voor een groot deel te danken geweest aan ‘de magistrale en superieure leiding van Noordmans’, dat de vereniging als zo’n eenheid achter het Kerkopbouwontwerp heeft gestaan, een eenheid die in ethische kring nog nooit te zien was geweest. ‘Hij wist door zijn machtig woord en zijn brede en diepe theologische en kerkelijke kijk bijeen te houden, wat geestelijk niet geheel bij elkaar paste, en de vereniging te leiden tot een dieper verstaan van de vraagstukken van kerkorde en belijdenis’, zo concludeert Bartels.166

 

1.3.4. Reacties, het Akkoord en Ontwerp-1938

Reactie van Kerkherstel

In een brochure reageert Kerkherstel op het reorganisatieontwerp van Kerkopbouw. De beoordeling begint met het uitspreken van een hartelijke waardering.167 Kerkherstel


164 C.G. Wagenaar, a.w., 36.
165 H. Bartels, a.w., 143.
166 H. Bartels, a.w., 107.
167 Het reorganisatie-ontwerp van Kerkopbouw beoordeeld, uitgegeven vanwege het hoofdbestuur van het Nederlandsch Verbond tot Kerkherstel, verder aan te duiden als: brochure Kerkherstel.

|58|

herkent in het ontwerp twee hoofdgedachten uit het Ontwerp-1929. Het eerste is de presbyteriale vorm van kerkinrichting, een zaak die hoog op de prioriteitenlijst van Kerkherstel staat. Bovendien noemt Kerkherstel het een verdienste van het Kerkopbouwontwerp-1933, dat zij allerlei niet direct kerkelijke arbeid inschakelt in het verband van bredere kerkelijke vergaderingen.168 Hiermee wijst Kerkherstel op de brede classicale vergadering en de brede Algemene Synode, waarin naast de gewone afgevaardigde leden uit de ambtelijke vergaderingen ook vertegenwoordigers zitting zullen hebben van de uitwendige- en inwendige zending, de diaconieën en de beheersorganen van de kerk. Kerkherstel erkent, dat in vroegere ontwerpen aan zulke uitbreiding van de leden en de taak van de kerkelijke vergaderingen nog niet gedacht was.

In de tweede plaats herkent zij, dat ook Kerkopbouw de noodzakelijkheid van leertucht in een belijdende kerk erkent. ‘De erkenning van Kerkopbouw dat de kerk in haar karakter van ‘kerk van Christus’ zo ernstig geschaad kan worden, dat in laatste instantie procesmatige leertucht nodig blijkt’, verheugt Kerkherstel. Kerkopbouw heeft gepoogd de leertucht te trekken uit de sfeer van het inquisitoriale en te brengen in de sfeer van de christelijke liefde. Speciaal op dit punt betuigt Kerkherstel haar instemming. Ook ziet Kerkherstel dat Kerkopbouw heeft gezocht naar een nieuwe vorm van geestelijke leiding, waarbij de persoonlijke vertrouwenshouding veel meer op de voorgrond treedt. Dit is de zin van het instituut van de kerkvisitator en de moderator, zodat niet dadelijk een behandeling in een grote vergadering plaats vindt. Fijntjes wordt opgemerkt, dat de ogen in kringen van Kerkopbouw voor bovengenoemde noodzakelijkheden mede zijn geopend door het getuigenis van Kerkherstel.

Over de aanhef van het Kerkopbouwontwerp-1933 met twee nieuwe artikelen is Kerkherstel niet zo te spreken. Deze klaroenstoot omtrent het wezen en doel der kerk hoort oorspronkelijk niet in een kerkorde thuis. ‘De Kerk behoort een belijdenis en een kerkorde te bezitten, maar het één mag niet overgrijpen in het ander. Daarom mag een kerkorde de belijdenis niet formuleren’.169 Bovendien heeft Kerkherstel bezwaar tegen het feit dat de schijn wordt gewekt alsof de belijdenis van de kerk nieuw wordt geformuleerd nog voordat daartoe, door een voorafgaande reorganisatie van de kerk, voldoende openheid is verkregen. Dit is altijd het punt van Kerkherstel geweest: eerst reorganisatie, dan herziening van de belijdenis. Verder vindt Kerkherstel de formulering ‘in aansluiting aan de historische belijdenis’ verkeerd. Waarom in aansluiting en niet ‘in overeenstem­ming’? Waarom ‘historische’ belijdenis? Is de belijdenis soms een eerbiedwaardige antiquiteit geworden, die heden niet meer geldt? Waarom wordt niet gesproken van ‘handhaving van de leer’? Allemaal vragen, waardoor het voor Kerkherstel te vaag blijft. Daarom pleit Kerkherstel voor afschaffing van art. 1 en 2 uit het Kerkopbouwontwerp.

Het instituut van de huisgemeenten is voor Kerkherstel onaanvaardbaar.170 Het wil niet voorbijgaan aan de bewogenheid over het lot van de schare, welke uit het ontwerp spreekt, maar de poging in de vorm van het instituut huisgemeenten zou het karakter van de kerk als Kerk van Christus ernstig aantasten. De eenheid van de plaatselijke gemeente wordt door het instituut gebroken. Vanuit dogmatisch perspectief, omdat Woord en Sacrament uit elkaar gehaald worden. Maar ook omdat de huisgemeente


168 Brochure Kerkherstel a.w., 12.
169 Brochure Kerkherstel, a.w., 14.
170 Brochure Kerkherstel, a.w., 19-24.

|59|

onttrokken is aan het toezicht van de kerkenraad. Veel verschil met de vroegere pogingen tot pacificatie ziet Kerkherstel niet. Het is slechts een verschuiving van de kwestie. In vroegere voorstellen viel de huisgemeente onder de kerkenraad, die de situatie niet kon verantwoorden, nu vallen huisgemeenten onder de provinciale synode en de classicale commissie, zodat de kerkenraad een zuiver geweten kan houden. Tevens ziet Kerkherstel door het voorstel de partijstrijd aanwakkeren, aangezien het voorstel een aanmoediging betekent om het ook eens met een huisgemeente te proberen. Verder wordt juist datgene, wat Kerkherstel zo toejuichte in het ontwerp, de mogelijkheid van leertucht, door de instelling van huisgemeenten weer grotendeels illusoir. De huisgemeenten zijn immers aan het toezicht van de kerkenraad onttrokken en de voorwaarden tot het vormen van huisgemeenten biedt geen garantie. Tenslotte vindt Kerkherstel het een ernstigste bezwaar, dat een zonde van de kerk reglementair wordt vastgelegd, namelijk de verdeeldheid onder de Christusbelijders, waar er eenheid moest zijn en dat de prediking van de kerk niet meer kan worden getoetst aan de enige norm der waarheid. Kerkherstel meent dat met het instituut van de huisgemeente niet de schare tot het Evangelie wordt teruggebracht.

Tenslotte gaat Kerkherstel in op de procedure voor de leertucht. Het stemt met Kerkopbouw in dat het beter is een tusseninstantie te hebben, in plaats van de kwesties meteen in grote vergaderingen te behandelen. Toch heeft Kerkherstel bezwaren: de procedure is veel te vaag en veel te lang en technisch te ingewikkeld, zo wordt het juist een hindernis voor de leertucht zelf. De visitator-moderator krijgt een veel te zware taak op de schouders. Bovendien lijkt deze functie een nieuw ambt, naast de andere ambten. De kerkvisitator is nauwelijks aan anderen verantwoording schuldig en dat maakt hem tot ‘een bisschop’ in de kerk.

In verband hiermee protesteert Kerkherstel scherp tegen het feit dat de classicale vergaderingen vrijwel geheel worden uitgeschakeld in de leertuchtprocedure. Tevens wijst ze de versterking van de provinciale synode ten koste van de classicale vergadering af. Hierbij wordt opgemerkt dat geen gehoor is gegeven aan de wens van Kerkherstel om de synode te doen bestaan uit afgevaardigden van de classes.171 Deze uitschakeling is voor Kerkherstel ontoelaatbaar. Tenslotte merkt het nog op dat de ouderling niet benoemd kan worden tot visitator en dat uit zijn taakomschrijving blijkt dat juist het toezicht op de leer wordt geëlimineerd. Deze figuur van visitator-moderator ondermijnt de ambtsgedachte in gereformeerde geest, aldus de reactie van Kerkherstel.

 

Reactie van vrijzinnigen

Binnen vrijzinnige kringen werd verschillend gereageerd op het ontwerp. Horreüs de Haas, predikant te Zwolle, vertegenwoordigde een uiterst links-vrijzinnige visie en toonde zich dan ook een voorstander van de organisatie der kerk onder het Algemeen Reglement. Immers naar zijn mening moest de kerk zo georganiseerd zijn, dat zij aan alle godsdienstige overtuigingen de vrijheid liet zich op eigen wijze te ontwikkelen.172 Hij was een besliste tegenstander van het Kerkopbouwontwerp-1933. Via afdeling Zwolle van de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden kwam met het oog op haar algemene vergadering van juni 1934 een voorstel om de strekking van het Kerkopbouwontwerp onaannemelijk te verklaren voor het beginselstreven der Vrijzinnig Hervormden.


171 Brochure, a.w., 30.
172 H. Bartels, a.w.,96.

|60|

Voorstel-Zwolle werd met 19-106 stemmen verworpen. Deze gebeurtenis toont een zekere ontwikkeling aan binnen de vrijzinnigen, waarin de visie van Horreüs de Haas, die in 1923 nog uitgangspunt van de vereniging was, niet absoluut was.

Aris, voorganger van de Vrijzinnige Hervormden te Amsterdam, stelde dat de grondslag der kerk objectief is. ‘Wij, leden der kerk, hebben het Evangelie niet gemaakt: het is ons gegeven. De kerk verkondigt en haar verkondiging berust op haar belijdenis’. Aris vond het Kerkopbouwontwerp-1933 ‘een grootse poging om eenheid en vrijheid bijeen te houden, vandaar dat het beide kent: leertucht en huisgemeenten’.173 Hiermee ontwikkelde Aris zich naar de rechterzijde van de vrijzinnigen. De meerderheid van de vrijzinnigen, onder wie De Vos die later zitting zou hebben in de Commissies voor de Kerkorde, kon Aris met zijn principiële visie op leertucht in geval van excessen echter niet volgen.

De Algemene Synode behandelde het Kerkopbouwontwerp-1933 in haar buitengewone synodevergadering van januari 1935. Zij verwierp het reorganisatievoorstel. Zowel het voorstel om het ontwerp ongewijzigd als geamendeerd aan de kerk voor te leggen, haalde het niet.174 De strijd om het Kerkopbouwontwerp heeft in de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden duidelijk het verschil tussen rechts- en linksvrijzinnigen aan het licht gebracht. Noordmans merkt twee jaar later op, dat er in het vrijzinnige kamp in de laatste 15 jaren (namelijk sinds de in de motie-De Haas genoemde Arnhemse beginselverklaring van 1923) een geweldige opschuiving had plaatsgehad. ‘Ik zal niet zeggen naar rechts, want daar gaat het niet om. Maar van het genootschap, de vereniging, naar de kerk. Wel werd ook daar nog de opvatting vernomen, dat de kerk-als-instituut een vereniging is, maar dit geluid ging bijna verloren. (…) De ontwikkeling der ideeën in het vrijzinnige kamp wijst van het genootschapidee af naar een teruggrijpen op Christus als het enige fundament. De motie-De Haas is hierin een anachronisme. De genootschapgedachte wordt nog eenmaal wakker om dan, naar wij hopen, tot haar 19e-eeuwse vaderen vergaderd te worden’, aldus Noordmans.175

 

Het Akkoord tussen Kerkopbouw en Kerkherstel (1936)

Het afstemmen van het Ontwerp-Kerkopbouw door de synode heeft in de geledingen van Kerkopbouw uiteindelijk niet geleid tot een definitieve terugtrekking van de zaak van de reorganisatie. Kerkherstel zocht door middel van een brief toenadering tot gezamenlijk overleg. De beide hoofdbesturen benoemden ter voortzetting van de besprekingen een commissie onder voorzitterschap van Scholten. In de winter van 1935/1936 vergaderde de commissie zeven maal en het resultaat was dat een akkoord werd bereikt op alle punten van verschil. Het Akkoord werd vervolgens door de beide hoofdbesturen aanvaard. De Algemene Synode aanvaardde vervolgens op 6 augustus 1936 het voorstel om een reorganisatiecommissie te benoemen, die met het bereikte Akkoord ernstig rekening zou hebben te houden.

 

Inhoud van het Akkoord

Kerkherstel had bezwaar tegen de artt. 1 en 2 uit het Ontwerp-Kerkopbouw, waarin


173 H. Bartels, a.w., 98.
174 H. Bartels, a.w., 103.
175 Dit merkt O. Noordmans op in december 1936, wanneer de reacties van de vrijzinnigen op het Akkoord bekend zijn. H. Bartels, a.w., 128.

|61|

wezen en doel van de kerk werden omschreven in de kerkorde. In het Akkoord kwam men overeen om het wezen van de kerk niet te omschrijven, maar hiervoor in de plaats te verwijzen naar de belijdenisgeschriften en de liturgische formulieren, terwijl het doel van de kerk werd omschreven in een aantal subartikelen.176

Eén van die punten betrof ‘de zorg voor en de handhaving van hare belijdenis’, waarin in de formulering een combinatie is te herkennen van de formulering in het ontwerp-Kerkherstel: ‘de handhaving der leer’ en in dat van Kerkopbouw ‘de zorg voor de belijdenis’. Met betrekking tot de huisgemeenten uit het Kerkopbouwontwerp kwam men overeen, deze uit het ontwerp terug te nemen. Hiervoor in de plaats werd een nieuwe mogelijkheid gecreëerd. De bijzondere kerkenraad die belast is met de zorg voor het toezicht op de belijdenis en de wandel van de gemeenteleden (art. 25 lid 4) en bovendien tot taak heeft te bevorderen al hetgeen het godsdienstig leven van de gemeenteleden kan verhogen, in het bijzonder hetgeen kan strekken om in de verscheidenheid de eenheid te bewaren (art. 25 lid 5), kan ter vervulling van deze taak twee commissies benoemen. Een is een commissie voor inwendige zending, speciaal bedoeld om acht te geven op die leden der kerk, die door nalatigheid of onverschilligheid van de kerk dreigen te vervreemden, teneinde hen zo mogelijk weer tot godsdienstig en kerkelijk leven te brengen (art. 25 bis. a) en daarnaast een commissie tot herstel van de eenheid der gemeente. Deze laatste met het oog op die leden der kerk, die zich doelbewust aan het kerkelijk leven ter plaatse onttrekken en op andere wijze geestelijke verzorging en gemeenschappelijke Godsverering zoeken, teneinde hen zo mogelijk weer tot de eenheid der gemeente terug te brengen (art. 25 bis. b). Met name deze laatstgenoemde commissie tot herstel van de eenheid der gemeente is bedoeld om contact te houden met die groepen gemeenteleden, waarvoor het Kerkopbouwontwerp de huisgemeenten had voorgesteld. De belangrijke wijziging in het akkoord houdt in dat de kerkenraad de verantwoordelijkheid over deze taak houdt en niet een classicaal orgaan, hetgeen de eenheid in de plaatselijke gemeente niet bij voorbaat verhindert. Bovendien krijgt de kerkenraad de mogelijkheid de desbetreffende organisatie van gemeenteleden te toetsen aan de vraag of zij het wezen en doel der kerk omschreven in art. 9 Algemeen Reglement eerbiedigt. De provinciale kerkvisitator is de aangewezen instantie om te bemiddelen in het herstel met de plaatselijke gemeente. Mocht de organisatie in strijd bevonden worden met het wezen en doel der kerk, dan staan kerkelijke tuchtmiddelen open.177 In deze oplossing is dus gezocht naar een model dat de eenheid van de gemeente zoekt.

Het Akkoord neemt verder ten aanzien van de bestuursorganisatie van de kerk uit het


176 Het Akkoord bevatte de volgende opening: ‘Het wezen en doel der Nederlandsche Hervormde Kerk, door haar zelve tot uiting gebracht in hare historische belijdenisgeschriften en liturgische formulieren, sluit in voor al haar lidmaten bij de vervulling van hun roeping, voor alle ambtsdragers bij hun ambtsbediening, voor de kerkvisitator en de moderator bij de vervulling van hun taak en voor alle kerkelijke vergaderingen bij bestuur en opzicht over de gemeenten volgens art. 5 van dit Algemeen Reglement, voor allen binnen de grenzen van elks bevoegdheid’: en dan volgen zeven punten van kerkelijke zorg,1. prediking; 2. herderlijke zorg; 3. Opleiding; 4. de zorg voor en handhaving van hare belijdenis opdat het geloof der Kerk steeds zuiverder tot uitdrukking kome, en opdat de openbaring van God, Vader, Zoon en Heilige Geest naar de heilige Schrift, als regel van geloof en leven worde geëerbiedigd en het karakter der Kerk als Kerk van Christus worde bewaard; 5. de zending; 6. het onderhouden van betrekkingen met andere delen van de ene Algemene Christelijke Kerk; 7. het getuigen van de eis, die Gods gebod stelt ten aanzien van het leven van enkeling, maatschappij en staat, ook door te arbeiden aan de ordening van het leven. H. Bartels, a.w., 114-115.
177 H. Bartels, a.w., 116-118.

|62|

Kerkopbouwontwerp de getrapte benoeming van de synodeleden over. De provinciale synoden benoemen dus de synodeleden en niet de classicale vergaderingen. Daarnaast wordt de tuchtprocedure van het Kerkopbouwontwerp vereenvoudigd. De classicale vergaderingen krijgen in deze tuchtprocedure een plaats, zoals door Kerkherstel bepleit werd.

De functies van kerkvisitator en moderator werden in het akkoord opgenomen, zij het dat hen in de provinciale en algemene synode een preadviserende stem werd toegekend en dat bovendien ouderlingen voor deze functie benoembaar konden zijn.178 Dit  laatste was voor Kerkherstel van belang om iedere schijn te vermijden, dat men hier te maken zou krijgen met een aspirant-bisschop.179

Het bereiken van het Akkoord was een zeer opmerkelijke gebeurtenis. Het betekende een grote stap op de weg naar de structuurwijziging van de kerk. Het vond aanhangers onder alle richtingen en was een bewijs van de groeiende overtuiging, dat de kerk geroepen was haar belijdend karakter terug te verkrijgen. Ook het isolement van ethischen en confessionelen was nu doorbroken. Bartels noemt hier met ere de naam van Noordmans, ‘die door zijn zuivere theologische intuïtie en zijn overtuigend woord de door de dialectische theologie toebereide bodem tot het samengroeien van ethischen en confessionelen heeft bewerkt en aan deze samengroeiing ook op kerkrechtelijk gebied gestalte heeft weten te geven’.180

 

Tweeërlei volkskerkbegrip

In de jaren van de reorganisatie kwam aan het licht dat er tweeërlei volkskerkbegrip werd gehanteerd, het vrijzinnige en het confessionele. In de beginselverklaring van de Algemene Vergadering der Vrijzinnige Hervormden te Arnhem in 1923 werd uitgesproken dat zij ‘de Nederlandse Hervormde Kerk willen bijeenhouden in haar Protestantse eenheid, waardoor het karakter als volkskerk behouden blijft: welk karakter vooronderstelt geloofsvrijheid voor verschillende godsdienstige overtuigingen, ene vrijheid, die in de kerkelijke reglementen volledig behoort te worden uitgedrukt’.181 Haitjema ging in de besprekingen van het Akkoord in de pers hierop in: ‘de vrijzinnigen drukten op de lettergreep ‘volk’, de confessionelen op ‘kerk’. ‘Nu is het ontstaan van de volkskerk in ons land in de 16e eeuw niet aan nationale tendenzen toe te schrijven, doch aan de typische inhouden van het Gereformeerd belijden. De verkondiging van het Woord zag men in de reformatische eeuw stellig als natie-vormend. Ook genadeverbond en kinderdoop wijzen en vormen in de richting van een volkskerk, waarbij ‘kerk’ het constituerende element in deze twee-eenheid is. De Doop gaat over de gelovigen en hun zaad en zo beleeft men “in de kinderdoop het beslag, dat Gods beloften leggen willen op een geheel gezin, een ganse familie, een gehele stam, een geheel volk. Dat is de echt-reformatorische volkskerk-idee, waarbij niet de geschiedenis, maar de heilsgeschiedenis het woord ‘volkskerk’ zinvol maakt”. Het vrijzinnige volkskerk-idee wil doorzichtig gemaakt worden van de gewone geschiedenis uit, dus van het woord vòlk uit. Dan is volkskerk “de kerk, waartoe alle volksgenoten van protestants verleden behoren”. Zo zullen hier alle richtingen vreedzaam samenwonen, ‘opdat zich in die volkskerk kunne weerspiegelen al wat er in godsdienstig opzicht woelt en werkt


178 H. Bartels, a.w., 118-119.
179 H. Bartels, a.w., 121.
180 H. Bartels, a.w., 144.
181 H. Bartels, a.w., 105.

|63|

in het volksleven’. Deze beide volkskerkbegrippen sluiten elkaar uit en zijn op de lange duur niet naast elkaar in dezelfde kerk bestaanbaar’, aldus Haitjema.182

 

Ontwerp-1938

De in 1936 door de Algemene Synode ingestelde reorganisatie-commissie, onder voorzitterschap van Scholten, heeft met het bereikte akkoord rekening gehouden. Het door haar ontworpen reglement was een reglementaire uitwerking van het akkoord en leverde vrijwel geen nieuwe principiële gezichtspunten op. Op 28 juni 1937 biedt zij het ontwerp aan de Algemene Synode aan. Deze besluit het te behandelen in een buitengewone vergadering op 12 januari 1938. Daarom wordt het ontwerp ook wel Ontwerp-1938 genoemd. In een voorwoord gaat de commissie kort in op de belangrijkste onderwerpen.183

In artikel 8 is een principiële omschrijving beproefd van het wezen en doel der kerk. De commissie heeft niet beoogd een formule te geven, die als verkorte belijdenis zou mogen worden opgevat, maar in een kerkorde kan een dergelijke verwijzing naar de belijdenis, naar het oordeel  van de commissie, eenvoudig niet ontbreken. De drie formulieren van enigheid vormen daarbij historisch uitgangspunt en grondslag, wat ook naar de bedoeling van de oorspronkelijke opstellers tegelijk betekent dat wie de belijdenis wil handhaven tevens op haar hervorming bij voortduring bedacht moet zijn.184 Over de formulering van art. 8 lid 5 is lang nagedacht en uiteindelijk werd het voorstel van Scholten aanvaard, dat luidt: ‘de zorg voor hare belijdenis door hervorming en handhaving’, waarbij bewust hervorming vooraan werd gesteld, opdat de handhaving niet een te grote nadruk zou krijgen.185 De commissie acht noch handhaving zonder hervorming, noch hervorming die niet het wezen van de belijdenis handhaaft, verantwoord. Aan het slot van het reglement wordt een procedure gegeven, die regelt hoe de hervorming van de belijdenis tot stand wordt gebracht.

De oplossing van de kwestie van de eenheid en de verscheidenheid had haar uitgangspunt genomen in het normaal stellen dat de kerk in alle verscheidenheid de eenheid heeft te bewaren, waarin ook werd uitgedrukt, dat voor een bepaalde verscheidenheid ruimte moet worden gelaten, wil de eenheid niet in eenvormigheid en eenzijdigheid ontaarden. Deze verscheidenheid kan zowel met de onuitsprekelijke rijkdom van Gods Openbaring, als met de gebrekkigheid en zondigheid van deze aardse bedeling samenhangen.186

De overgangsbepalingen geven aan hoe te handelen met buitenkerkelijk verband op haar gebied arbeidende organisaties. Het betreft hier voornamelijk de kwestie van de georganiseerde minderheden. Het instituut van de huisgemeenten uit het Kerkopbouwontwerp was in overeenstemming met het akkoord niet overgenomen. De nieuwe regeling verdeelt de kerk niet in tweeërlei soort gemeenten, maar wijst een weg om het werk van zulke organisaties in kerkelijke banen te leiden, mits deze in overeenstemming zijn met het in artikel 8 omschreven wezen en doel van de kerk. De overgangsbepalingen


182 H. Bartels, a.w., 135.
183 Ontwerp-1938, a.w., 6.
184 Ibidem.
185 H. Bartels, a.w., 146.
186 Ontwerp-1938, a.w., 7. Daarom is zij zowel in artikel 25 van het Algemeen Reglement genoemd als behorende bij een normaal functionerend kerkelijk leven, als ook in de Overgangsbepalingen behandeld, die uit de huidige situatie zijn ontworpen.

|64|

bepalen tevens dat voor het toepassen van tuchtmiddelen in verband met het grondleggende artikel 8 een meerderheid van twee derde van de stemmen wordt vereist. Daar de commissie dit niet juist vindt voor een normaal kerkelijk leven, heeft zij dit in de overgangsbepalingen geplaatst, terwijl zij deze oplossing voor de desbetreffende situatie wel aanvaardbaar vindt. De commissie merkt op dat reorganisatie werk is van lange duur, dat nooit door invoering van een reglement plotseling of op korte termijn tot stand komt en ook zonder de vernieuwing die de Geest Gods alleen kan teweegbrengen, geen betekenis heeft.187

Ten opzichte van het bestuur der kerk heeft de commissie zich bij het akkoord aangesloten en ook de classicale vergaderingen met de tuchtoefening belast. De regeling van de tucht is aan het Kerkopbouwontwerp ontleend, zij het dat de procedure is vereenvoudigd. De verkiezing van de synodeleden bleef bij de provinciale synoden berusten. Over de formulering van de taak van de ouderling  heeft de commissie lang gediscussieerd. Door Haitjema werd de gedachte verdedigd, dat ouderlingen uit hoofde van hun medeverantwoordelijkheid acht geven op de ambtsbediening van de predikanten, dus ‘zitten op de leer’. Noordmans achtte dit principieel onjuist: het ambt van ouderling is een ander dan dat van predikant. Aan de ouderling is volgens gereformeerd kerkrecht de discipline opgedragen en alleen daarin is hij ambtgenoot van de predikant; zijn oorspronkelijke roeping was om de gemeente op te bouwen en Noordmans zou die typische functie versterkt willen zien.188 Het ontwerp heeft willen doen uitkomen dat de ouderling een eigen ambtelijke verantwoordelijkheid heeft en met de predikant behoort mee te werken in de gemeente.

Met betrekking tot de visitator en de moderator heeft het ontwerp willen accentueren, dat het geen ambt maar een functie betreft: in een apart artikel wordt hun taak omschreven. Bovendien wordt uitdrukkelijk vermeld dat dienstdoende ouderlingen met deze functie kunnen worden belast. Tenslotte is de commissie in één opzicht afgeweken van het akkoord. Zij meende geen nieuwe proponentsformule te moeten voorstellen, maar dat herziening van deze tot de taak van de gereorganiseerde kerk behoort.189

 

Bespreking en behandeling van Ontwerp-1938

Na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie verklaarden drie vrijzinnige leden, dat zij het ontwerp niet konden steunen. Hun belangrijkste bezwaar was de onderwaardering van de verscheidenheid in de kerk. Tevens zagen zij de historisch gegroeide leervrijheid in gevaar gebracht.

Waardering kreeg het ontwerp van Kerkherstel. Haitjema schreef een verdedigende brochure over het reorganisatievoorstel. Het Ontwerp-1938 bleek echter de gelederen in Kerkopbouw te verdelen. Veel meer dan bij het akkoord kwamen de verschillende vleugels van Kerkopbouw aan het licht. Scholten en Noordmans verdedigden het Ontwerp-1938, terwijl Brouwer zich als tegenstander opwierp. Het Ontwerp-1938 werd in januari 1938 in een buitengewone vergadering van de Algemene Synode in eerste aanleg met 10-9 stemmen aangenomen. Dit betekende dat het daarna de officiële weg


187 Ontwerp-1938, a.w., 8.
188 H. Bartels, a.w., 147. Ontwerp-1938 a.w., 24 en 25. De taak van de ouderling is als volgt omschreven: aan ouderlingen is toevertrouwd en aanbevolen met predikanten, krachtens ieders ambtelijke verantwoordelijkheid, mede te arbeiden aan de christelijke opbouw der gemeente, meer in het bijzonder de handhaving van goede orde en tucht in de gemeente en de bevordering van het toezicht op het godsdienstonderwijs (art. 30 sub 4).
189 Ontwerp-1938, a.w., 10.

|65|

door de kerk moest gaan om de adviezen van de provinciale kerkbesturen en de classicale vergaderingen in te winnen. Het eerste half jaar 1938 kenmerkte zich door veel actie in de kerk. Alle krachten van voor- en tegenstanders kwamen in beweging. Nu het erom leek te spannen, was er een belangstelling voor kerkrechtelijke kwesties, zoals nog niet eerder gegeven was. Het bleek dat de Gereformeerde Bond tegen was, maar ook enige confessionelen. Hun bezwaar betrof de vrees voor het gevaar dat de historische belijdenis zou worden aangetast door allerlei hervormingspogingen. Verder waren de meeste vrijzinnigen tegen. De Vereniging van Vrijzinnig Hervormde publiceerde een geschrift, waarin zij allerlei citaten gaf uit de historische belijdenisgeschriften, die men in de toekomst zou moeten geloven als het Ontwerp-1938 werd aangenomen. De vrijzinnigen hadden dus tegen het handhaven van de belijdenisgeschriften een groot bezwaar.

In juni 1938 werd de spanning wel zeer groot, toen aan de vooravond van de classicale vergaderingen professor Brouwer zich tegen het ontwerp verklaarde, waarna hij spoedig de gelederen van Kerkopbouw verliet. Kerkopbouw is door deze scheur nooit meer geweest wat zij was. De Algemene Synode besloot om Ontwerp-1938 niet vast te stellen. Ook nu weer leken de woorden van Noordmans bewaarheid: ‘het synodale stelsel had haar vermogen om te duren gedemonstreerd’.190

 

Reactie van de Gereformeerde Bond

Op verzoek van de Gereformeerde Bond heeft Woelderink namens hem zitting gehad in de reorganisatiecommissie. De Bond reageerde afwijzend op het ontwerp. De belangrijkste publicatie van deze zijde was een brochure van Severijn, getiteld Het reorganisatieontwerp 1937. Een kerk op artikel 8. Hij ging hier in op artikel 8 van het Ontwerp-1938, dat ‘het Hervormde Genootschap tot belijdende kerk promoveerde’ en vergeleek dit artikel met artikel 8 van de Dordtse Kerkorde, dat ‘een zekere vermaardheid heeft verkregen wegens het promoveren van ongeschoolde dominees, waarvoor mannen met singuliere gaven in aanmerking mochten komen’. Met het ontwerp ‘krijgen wij een ganse kerk op artikel 8. Dat is inderdaad wat nieuws’, aldus Severijn.191

Severijns bezwaar betrof de ‘hervorming der belijdenis’, zoals dit in art. 8 was opgenomen. ‘Laten de gereformeerde belijders op hun hoede zijn, want Ontwerp-1938 betekent niet dat de gereformeerde belijdenis in ere wordt hersteld’, zo waarschuwt hij. Severijn kijkt naar de groep voorstanders van het ontwerp: ‘zij worden gekenmerkt door de namen Barth en Schleiermacher. Zo wordt het geen hervorming en handhaving in de aloude zin der aloude belijdenis maar naar de zin der kerkelijke machthebbers. Wat men zo zal  krijgen is geen gereformeerde belijdenis, maar een reformerende, vlottende belijdenis, een die steeds verandert, (…) waaraan niets te handhaven valt’, aldus Severijn. Daarom heeft Severijn nog liever de organisatie onder het Algemeen Reglement van 1816, want ondanks de vrijheid van leer en leven, bleef de belijdenis tenminste ongeschonden bewaard, veilig in de safe.192

 

De reorganisatie in een impasse

De besprekingen van het Ontwerp-1938 hebben in Kerkopbouw tot een breuk geleid.


190 Zoals O. Noordmans al schreef in de toelichting van het Ontwerp-Kerkopbouw in 1933.
191 J. Severijn, Het reorganisatie-ontwerp 1937. Een kerk op artikel 8.
192 H. Bartels, a.w., 150 en J. Severijn, a.w., 20.

|66|

De zogenaamde ‘rechtervleugel’ van Kerkop­bouw, met de namen van Noordmans, Scholten, Kraemer, Koopmans en Zeydner, die het Ontwerp-1938 steunden, voelden zich met hun visie op reorganisatie naar de rand van Kerkopbouw gedreven, terwijl Noordmans meende dat zij met de reorganisatie in het midden diende te zitten.193 De leiding daarentegen was in handen van Obbink, Van Rhijn en Brou­wer. Voor een opnieuw in zee gaan onder de leiding van deze ‘Utrechtse  kring’ voelde deze rechtervleugel niets. Noordmans meende dat Brouwer stellingen heeft verdedigd, die een Nederlands theoloog als zodanig onmogelijk maken. Scholten wil tegenover Brouwer vasthouden ‘om geen voet te geven aan zijn bedenkelijke belijdenisleer. Deze mensen spreken over ons als voorstanders van juridische leertucht, terwijl juist zij de belijdenis als niet anders dan juridisch kunnen zien’.194 In een brief aan Scholten schrijft Noordmans dat een hergroepering moet plaats hebben in verband met de reorganisatiebeweging.195

Daarnaast pleitte Noordmans voor het bijeenroepen van een soort kerkelijk congres, een brede Algemene Synode, waarin het Ontwerp-1938 besproken zou kunnen worden. In dit kerkelijke congres zou de kerk niet bestuurlijk, maar wel functioneel vertegenwoordigd zijn. Hiermee verwijst Noordmans naar artikel 63 van het Ontwerp-1938, waarin wordt voorgesteld om eens in de drie jaar in plaats van een gewone vergadering van de Algemene Synode een brede Algemene Synode te houden. Deze brede synode bestaat naast de gewone synodeleden uit buitenge­wone leden met adviserende stem. Tot deze laatste groep beho­ren lidmaten van de kerk die als leden van ver­schillende commissies in de kerk werkzaam zijn, zoals één voor de vraag­stukken van belijdenis en liturgie, één voor de belangen van de uitwendige en één voor de belangen van de inwendige zen­ding, één voor diaconale belangen, één voor het godsdienston­derwijs, één voor het jeugdwerk, twee voor zaken die de een­heid en de verschei­den­heid der kerk raken, één voor de belan­gen van het beheer en één die de oecumenische bewe­ging verte­genwoordigt.

Haitjema probeerde na de verwerping van Ontwerp-1938 nog de mogelijkheid van het bijeenroepen van een constituante.196 Hij stelde voor om art. 61 Algemeen Reglement zodanig te wijzigen, dat de wetgevende macht van de synode beperkt zou worden en dat voor de vaststellingen van grondlijnen van de kerkorde een brede synode zou moeten samenkomen, die samengesteld zou moeten zijn uit leden met een beslissende en andere met een adviserende stem. De eersten zouden voor iedere classis één predikant en één ouderling moeten zijn, terwijl de laatsten vooraanstaande vertegenwoordigers van verschillende niet-ambtelijke diensten en bewegingen moeten wezen. Noordmans wijst bij dit voorstel van een constituante op de gelijkenis, die het vertoont met de brede algemene synode uit Ontwerp-1938, wat weer een erfenis uit het Ontwerp-Kerkopbouw was, afgezien van de rol van de classicale vergaderingen.197 Noordmans merkt op, dat noch Haitjema noch hijzelf zijn zin heeft gekregen. ‘Haitjema kreeg zijn


193 Brief van O. Noordmans aan P. Scholten, 16 september 1938, O. Noordmans, Verzamelde Werken, IX Brieven, Kampen 1999, 594.
194 Brief van P. Scholten aan O. Noordmans, 21 juni 1938, O. Noordmans, Verzamelde Werken, IX, a.w., 588. Zie ook W. Balke, Heel het Woord en heel de Kerk, 174.
195 Brief van O. Noordmans aan P. Scholten, 16 september 1938, O. Noordmans, Verzamelde Werken, IX, a.w., 594.
196 Met het begrip ‘constituante’ wordt een wetgevend lichaam bedoeld, dat louter de bevoegdheid krijgt om een nieuwe kerkorde voor te bereiden.
197 O. Noordmans, ‘Een constituante’ in Verzamelde Werken, V, 506.

|67|

richtlijnen niet uit de synodale molen. Ik kreeg natuurlijk de brede synode niet buiten de synodale organisatie’,  zo concludeert  Noordmans. Wat Noordmans Haitjema en Kerkherstel kwalijk neemt, is dat zij van de invoering van een constituante in de reglementen een eenzijdige kerkelijke actie maken zonder te wachten op het brede front in de kerk.198

 

Het lijntje breekt uiteindelijk niet

Hoewel de jaren 1938 en 1939 het einde van de reorganisatie­strijd lijken in te luiden, waarin verbittering het resultaat is, is het lijntje van de reorgani­satie nog niet helemaal gebroken. In Kerkopbouw wordt het dunne lijntje van de reorganisatie vastgehouden door Scholten, Noordmans, Zeydner en Koopmans. Kraemer werd na zijn terugkomst uit Nederlands-Indië gevraagd de gelederen van Kerkopbouw te versterken.199

De realisering van de bovengenoemde twee wensen van Noordmans, zowel het bijeen roepen van een brede kerkelijke vergadering, als een hergroepering in verband met de reorganisatie zullen de weg uit de impasse uitstippelen. Deze hergroepering vindt plaats in de oprichting van het nieuwe tijdschrift Woord en Wereld op initiatief van Scholten, die zijn eerste jaargang beleeft in 1939. ‘De bedoeling van het tijdschrift is een centrum te scheppen voor diegenen, die op een of andere wijze de invloed van de dialectische theologie hebben ondergaan (de naam Barthianen verfoeien wij) en die op grondslag van een hun aldus gefundeerde christelijke overtuiging de actuele vragen van staat en samenleving willen begrijpen..…Het zal verder gewijd zijn aan vragen van staatsleer en politiek, maatschappijbeschouwingen en ethiek’, zo schrijft Scholten.200 Scholten ziet graag mensen als Kraemer, Noordmans, Koopmans, maar ook Landsman, Eijkman, Miskotte, Touw, Van Ruler en Berkelbach van der Sprenkel deel uitmaken van dit nieuwe platform.

Voor het bijeenroepen van een brede kerkelijke vergadering moet gewacht worden tot juli 1940. Het artikel kerkreorgani­satie van Kraemer, in het nieuwe tijdschrift Woord en Wereld, is daarvoor een krachtige impuls geweest.

 

De schuldvraag

Velen zullen de vraag stellen, wie als schuldige moet worden aangewezen voor het al maar mislukken van de reorganisatie. Op deze vraag gaat de president van de buitengewone vergadering van de Algemene Synode van 12 januari 1938 in.201 Hij verwacht dat het antwoord menigmaal zal luiden: ‘de synode van die dagen, die geen oog bleek te hebben voor de tekenen der tijden en geen begrip van de nood der kerk’. President Smit vindt echter dat dan te veel buiten beschouwing blijft de moeilijkheden van het reorganisatievraagstuk en het bestaan van zoveel verschillende richtingen en visies die reorganisatie bijna onmogelijk lijken te maken.


198 O. Noordmans, ‘Een constituante’ in Verzamelde Werken, V, 509.
199 H. Kraemer was als buitenstaander door de Uitvoerende Commissie van Kerkopbouw aangezocht om voorlopig de voorzittershamer te hanteren, zodat het gesprek een zo vrij mogelijk verloop kon hebben in verband met de spanningen in Kerkopbouw. Zo presideerde hij de moderamenvergadering van Kerkopbouw van 1 november 1938. O. Noordmans schrijft aan P. Scholten: Volgens belofte wil ik u een en ander meedelen uit de vergadering van ’t moderamen van Kerkopbouw op 1 november jl. Zoals u zult weten presideerde prof. Kraemer. Hij deed dat uitstekend, zoals ieder dat van hem verwacht.’ Zie brief van O. Noordmans aan P. Scholten, Laren 2 november 1938, O. Noordmans, Verzamelde Werken, IX, 604.
200 Brief van P. Scholten aan O. Noordmans, Amsterdam 19 oktober 1938, Verzamelde Werken, IX, 599.
201 P. Smit, Handelingen der buitengewone vergadering van de Algemene Synode der Nederlandse Hervormde Kerk, januari 1938, ‘s-Gravenhage 1938, 4 en 5.

|68|

Smit heeft hiermee natuurlijk geen ongelijk. De kwesties waren ingewikkeld en de meningen verdeeld. Het kerkbegrip van vooral vrijzinnige en sommige ethische synodeleden paste bij de onder het Algemeen Reglement gegroeide leervrijheid, zodat tegenstemmers van reorganisatievoorstellen in de synode vooral in die hoek gezocht moeten worden. Daarnaast ontmoette de reorganisatievoorstellen ook nog andere tegenstanders. Dat reorganisatie niet eenvoudig te realiseren is, illustreert de houding van Gravemeyer. Hij was iemand die wel reorganisatie wilde, maar op een andere wijze. Gravemeyer, zijn thuis gevonden hebbend in het confessioneel gedachtegoed, was tegenstander van het Ontwerp-1938. Gravemeyer verfoeide de ‘Reglementenkerk van 1816’ uit de grond van zijn hart, maar nog meer een ‘reorganisatie zonder reformatie’. De plannen van deze jaren waren hem te veel plannen van een groep, teveel mensenwerk.202 Hij hield voor de classis ‘s-Gravenhage een referaat tegen het voorstel en als toegevoegd lid van de Algemene Synodale Commissie stemde hij uiteindelijk tegen het voorstel.203 Hij wilde eventueel alleen het grote-synode-voorstel weer aan de orde stellen.204 Hier zien we dus een man die wel reorganisatie wilde en die ook instemde met het belijdende en begrensde kerkbegrip, maar die geen reorganisatie wilde op de manier van 1938. Toen de Algemene Synode hem in het volgende jaar met 10-9 stemmen tot haar secretaris benoemde205, meenden velen de reorganisatie nu wel voorgoed te kunnen afschrijven.206

Verder dan de historische verklaring over het mislukken van de reorganisatie door Smit gaan Scholten en Koopmans als zij achteraf in 1944 schrijven, dat zij in het mislukken van 1938 providentiële leiding zien. ‘Blijkbaar was het nog niet de tijd. God komt op Zijn ogenblik’, zo schrijft Scholten in de toelichting op de Werkorde in 1944.207

 

1.3.5. Enkele concluderende notities in internationaal perspectief

Hetgeen in de reorganisatiestrijd vanaf 1927 tot en met de impasse van 1938 en 1939 opvalt naast de uiterlijke onaantastbaarheid van het synodale apparaat en het mislukken van de pogingen is wel het naar elkaar toe groeien van theologische stromingen en bewegingen door de oprichting en het werk van de twee reorganisatieverenigingen Kerkherstel en Kerkopbouw en het bereikte akkoord. Hoewel de breuk in Kerkopbouw in 1938 liet zien, dat de vereniging te ver uit elkaar liggende visies in zich probeerde te verenigen, hebben Kerkopbouw en Kerkherstel samen bruggen weten de slaan naar elkaar voorheen vijandig gezinde groeperingen. Hoewel deze toenaderende beweging in de jaren dertig niet verzilverd werd, is deze periode van groot belang geweest voor het uiteindelijke slagen van het reorganisatiewerk gedurende de Tweede Wereldoorlog. De grond werd als het ware voorbewerkt.

Zo kwamen de voorheen ver van elkaar verwijderde ethischen en confessionelen juist wat het kerkbegrip betreft nader tot elkaar. Een breder draagvlak in de Nederlandse


202 A.J. Bronkhorst, Syllabus voor colleges kerkrecht, Utrecht 1970, 31 en in Kerk en Theologie, jaargang 21 (1970), no. 2, 122.
203 S. Kooistra, “Van 1816 tot 1951” in: Veertig jaar orde in de Hervormde Kerk?, 18.
204 Th.L. Haitjema, Nederlands Hervormd Kerkrecht, a.w., 91.
205 S. Kooistra merkt op: mogelijk heeft hij zijn benoeming te danken gehad aan die leden, die ook tegen het voorstel 1938 waren, a.w., 20.
206 A.J. Bronkhorst, Syllabus, a.w., 31.
207 J. Koopmans schrijft in een brief van 15 april 1944 aan P. Scholten over de Werkorde: ‘Ik vind het een prachtig stuk werk van de commissie voor de kerkorde, een zeer levensvatbaar voorstel, waarbij ik mij van harte kan aansluiten. Met dit voorstel op tafel ben ik toch wel geneigd een providentiële leiding te zien bij de gang van zaken in 1938’. Cie. Werkorde, 150 en in de toelichting bij de Werkorde, Cie. Werkorde, 177.

|69|

Hervormde Kerk werd gevonden voor de opvatting, dat de empirische kerk zeer nauw betrokken is op de Heilige Algemene Christelijke Kerk, ja dat die twee bij elkaar horen als twee zijden van hetzelfde wezen, niet te scheiden, wel te onderscheiden. Breder draagvlak voor deze kerkvisie impliceert een grotere aandacht voor de empirische Nederlandse Hervormde Kerk: zij moet aan haar wezen gaan voldoen. Dit bracht de reorganisatiekwestie onder de aandacht bij de voorheen hierin minder geïnteresseerde ethischen. Op de achtergrond hiervan speelt een overgang van de ethische richting naar de dialectische theologie.208

Het zoeken naar een organisatie voor de kerk die bij haar wezen en roeping past, bereikte in het principieel aanvaarden van de kerkelijke tucht in Kerkopbouw een volgende mijlpaal. Ook Kerkopbouw stemde ermee in dat de kerk zich in al haar vergaderingen behoort uit te spreken over de leer en hier hoort noodzakelijkerwijze kerkelijke tucht bij. Met name het principiële verschil in opvatting tussen het beginselprogram van Kerkopbouw in 1931, dat tegen kerkelijke tucht is, en het Ontwerp-Kerkopbouw in 1933, dat de kerkelijke tucht kent in een speciaal toegevoegd Òntwerp reglement voor Kerkelijk Opzicht en Kerkelijke Tucht, moet genoemd worden als een baanbrekende verandering, die openingen bood op de weg voor verdere samenwerking met Kerkherstel. Een zekere koersverandering vond ook binnen vrijzinnige kringen plaats. Er is een verandering te constateren tussen het kerkbegrip van de vereniging in 1923, dat de kerk beschouwde als religieus genootschap met vele visies, naar een meer belijdende kerk. De verdediger van de visie van 1923, Horreüs de Haas, kwam in zijn verdediging van deze beginselverklaring in de loop van de dertiger jaren steeds meer alleen te staan.

Verder beïnvloedde Kerkopbouw de visie van Kerkherstel zodanig, dat zij de taak van de kerk op een breder terrein zag, zoals in zending en oecumene, en dat de structuur van de kerk ook op deze apostolaire taak aangepast of uitgebouwd kon worden. De genoemde theologische verschuivingen onder verschillende groepen in de kerk vormt een belangrijke factor in het slagen van de uiteindelijke reorganisatie. 

 

Karl Barth en de Duitse kerkstrijd

Deze ontwikkelingen in Nederland, waarin het wezen en de roeping van de kerk steeds meer aandacht krijgen, staan niet los van internationale ontwikkelingen.209 Zo hebben de dialectische theologie210 en de Duitse Kerkstrijd tussen de Deutsche Christen en de Bekennende Kirche, onder leiding van onder meer Karl Barth, grote invloed gehad op de kerkvisie van theologen in Nederland.211 De Barmer Thesen, die opgesteld werden in 1934, hebben in Nederland meningen beïnvloed. In reactie op voorstellen van het


208 H.W. de Knijff, “O. Noordmans als ‘ethisch theoloog’ ”, in: Heel de kerk. Enkele visies op de kerk binnen de ‘Ethische Richting’, 203.
209 A.J. Bronk­horst noemt in dit verband de vernieuwing der theologie, de liturgi­sche beweging, de oecumenische beweging en de zendings­bewe­ging. “Kroniek” in: Kerk en Theologie, jaargang 27, 130.
210 A.J. Bronkhorst wijst op de invloed van de zogenaamde dialectische theologie, die allereerst een theolo­gie van de verkondiging was. Hierdoor bracht zij de beteke­nis der kerk op nieuwe wijze naar voren, aldus Bronkhorst. Dit bracht vervolgens de partijen in de reorganisatiestrijd dichter bij elkaar; de confessionelen voelden zich gelukkig bij de nadruk op de ‘betekenis der kerk’, de ethischen werden vooral aange­trokken door het ‘op nieuwe wijze’. Zo ontstond er lang­zaam een nieuw kerkelijk front, dat het ont­staan van organisaties als Kerkherstel en Kerkopbouw mogelijk maakte. A.J. Bronkhorst, a.w., 130.
211 A. Hitler was begin 1933 aan de macht gekomen en velen geloofden dat hij positief stond tegenover het christendom. In die maanden van verwarring schreef K. Barth zijn brochure Theologische Existenz heute, waarin hij midden in de waan van de dag erop wijst, dat alleen het Woord van onze God blijft tot in eeuwigheid! A.J. Bronkhorst, Karl Barth. Een levensbeeld, 60.

|70|

nationaal-socialisme tot de invoering van een ‘Herr Reichsbischof’, die in een totale onderwerping aan de Führer een regeerambt in de kerk moet gaan vervullen, verwierpen Barth en de Bekennende Kirche ‘de valse leer, als zou de kerk de vorm van haar boodschap en van haar kerkorde mogen overlaten aan willekeur’, Barmer These III. De derde en de vierde Barmer Thesen hebben speciaal betrekking op kerkrecht en kerkorde.212 Door deze ontwikkeling in Duitsland groeide ook in Nederland het inzicht, dat de vorm van de zichtbare kerk in nauwe relatie behoorde te staan met het wezen van de heilige onzichtbare kerk. Mede hierdoor kwam de vraag naar reorganisatie van de institutaire zijde van de kerk in het centrum van de belangstelling. Hiermee samenhangend werden opvattingen over een zogenaamd functioneel kerkrecht in Nederland minder populair. Mede hierdoor kwam Brouwer, als verdediger van dit functionele kerkrecht, in 1938 alleen te staan. De relatie tussen kerkorde en belijdenis werd door de Duitse Kerkstrijd voor velen actueel en werd ook veel strakker aangetrokken, dan in de jaren daarvoor.213 Bovendien kwam door deze kerkstrijd de noodzaak van leer- en levenstucht in een ander daglicht te staan. Hierbij speelde de vraag welke reactie van de kerk behoorde bij de leer en het leven van NSB-ers.

  

Invloed van wereldzendingsconferenties

Verder hebben de zendingsconferenties214, de oecumenische beweging215 en ook de hernieuwde aandacht voor liturgie zich in die jaren geconcentreerd op de vraag naar het wezen en de taak van de kerk. Deze internationale ontwikkelingen hebben ook in Nederland het denken over de eigen identiteit van de kerk in deze periode beïnvloed. Deze invloeden gingen vaak via persoonlijke wegen. Zo is Barth een aantal malen in Nederland geweest voor lezingen. Verder was Kraemer nauw betrokken bij Tambaran en heeft onder anderen Scholten deel genomen aan de conferentie ‘Life and Work’ in Oxford in 1937 ‘On Church, Community and State’ waar hij deelnam aan de sectie


212 In de Barmer Thesen wordt ingegaan op de band tussen de boodschap en de orde van de kerk en ook op de ambten van de kerk. Barmer These III bevat de uitspraak: ‘Wij verwerpen de valse leer, als zou de Kerk de vorm van haar boodschap en van haar ordening mogen overlaten aan haar eigen willekeur of aan de wisseling der overtuigingen die in een bepaalde tijd inzake wereldbeschouwing en politiek heersen’.
Barmer These IV: ‘Gij weet, dat de oversten der volken heerschappij voeren over hen, en de groten gebruiken macht over hen. Doch alzo zal het onder u niet zijn; maar zo wie onder u zal willen groot worden, die zij uw dienaar (Mattheüs 20: 25, 26). De verschillende ambten in de Kerk dienen niet tot heerschappij van sommigen over anderen, maar tot uitoefening van de dienst, die aan de gehele gemeente is toevertrouwd en verordineerd. Wij verwerpen de valse leer, als zou de Kerk zich naast deze dienst bijzondere leiders, met machtsbevoegdheid bekleed, kunnen en mogen geven of laten geven.’ Barmer Thesen zijn opgenomen in A.C. Tukker, deel II: Kerkgeschiedenis, in de serie: Het blijvende Woord, 186-187.
213 H. Dombois, Das Recht der Gnade, 39 en 40: Wird hier auch Kirchenrecht als bekenntnisgebundenes Recht vertreten, zo wird doch gleichsam der Quantensprung zu einem neuen Ansatz der Kirchenrechts als ‘liturgischem und bekennendem Recht’ erst durch Karl Barth in dem Abschnitt ‘Ordnung der Gemeinde’der Kirchlichen Dogmatik vollzogen. Dieser Gedanke ist freilich keineswegs neu. Barth erst führte ihn in voller Breite in die systematische Theologie ein.
214 Van groot belang zijn geweest de wereldzen­dingsconfe­renties, die door zen­dingsorganisaties werden geor­ganiseerd. De wereld­zendings­con­ferentie te Edin­burgh in 1910 onder lei­ding van John Mott diende vooral om de samenwerking tussen de zendende instanties te bevorderen, zo het tempo te versnellen en de taken en terreinen te verdelen. Als gevolg hiervan begon in 1921 de internationale zendingsraad zijn werk. De tweede conferentie werd door Mott belegd in Jeruzalem in 1928 op de Olijfberg. De derde conferentie te Tambaram in 1938.
215 De oecumenische beweging met haar grote conferenties in Stockholm, Lausanne, Oxford en Edinburgh heeft de visie op het wezen van de kerk in Nederland beïnvloed. A.J. Bronkhorst, a.w., 130. Opgemerkt wordt dat er sprake is geweest van een zeer directe invloed via persoonlijke kanalen. Zo heeft Paul Scholten deelgenomen aan de Oxford-conferentie ‘Life and Work’. Deze beweging en de ‘Faith and Order’ beweging van de conferentie te Edinburgh zijn samengevloeid tot één Wereldraad van Kerken.

|71|

Church en State. Over zijn deelname schrijft hij Noordmans: ‘Over de wereldconferentie te Oxford hoop ik nog wel eens met u te praten. Ik ben teruggekomen met de diepe indruk iets groots te hebben meegemaakt. Er was een oecumenisch besef, misschien zeggen we niet te veel als ik het uitdruk: wij speurden de werking van de Heilige Geest. Als dit nu van Edinburgh ook maar geldt, want het een is niet zonder het ander. En dat kwam niet van den beginne aan maar na een dikwijls moeilijke strijd in secties en committees.… Doch ik heb het gevoel, dat de kerk hier inderdaad tot de wereld gesproken heeft’.216


216 Brief van P. Scholten aan O. Noordmans, Hulshorst, 9 augustus 1937 in O. Noordmans, Verzamelde Werken, IX, 574. G.J. Scholten schrijft over P. Scholtens oecumenische werk: ‘Alleen in oecumenische zaken heeft hij internationale contacten gekend vanaf zijn deelname aan de conferentie te Oxford in 1937 On Church, Community and State, waar hij in de sectie Church and State samenwerkte met mensen als Max Huber, de Zwitserse oud-president van het Permanente Hof voor Internationale Justitie en de Zwitserse theoloog Emil Brunner, en onder meer een houding gevonden moest worden ten opzichte van de Duitse Evangelische Kerk, die – bedenkelijk genoeg – weggebleven was’. G.J. Scholten, “Vader en leermeester” in: Herdenkingsnummer WPNR, a.w., 479.