|5|

Inleiding

*

 

In latere reisgidsen werd zij wel de ‘siamese tweeling’ genoemd; die wonderlijke dubbelkerk in Hanau1, met haar 40 meter hoge kerkschip voor de frans-talige gemeente en stijf daar tegenaan gebouwd de wat lagere kerk van de Nederlands-talige gemeente.
Deze helaas in de oorlog ernstig verwoeste tweeling-kerk zou ik model willen laten staan voor een vraag, die m.n. door het Samen op Weg van Hervormden en Gereformeerden zeer actueel kan gaan worden: Is het aanvaardbaar, dat reformatorische Christenen van één kerkverband op één plaats in apart georganiseerde en niet geografisch begrensde gemeenten naast en door elkaar heen leven?
Mag men op deze wijze een uitweg zoeken voor veelvormigheid in de kerk?
En dan niet alleen bij taal- en cultuur-verschil, zoals in Hanau, maar ook bij pluraliteit in geloofsbeleving en liturgie: wel of geen kinderen aan het Avondmaal, bevindelijke dan wel politiek gekleurde prediking, etc.
Kan daar plaatselijk ruimte aan worden gegeven of hebben wij dan gecapituleerd en niet ‘ten einde toe gestreden’2 voor een communio, die Christus van onze kerken verwacht?

Deze vragen zijn indertijd zowel op de gereformeerde als op de hervormde synode indringend aan de orde geweest met het oog op ieders eigen intern verdeelde situatie.
In november 1976 kwam op de gereformeerde synode


* Tekst van de inaugurele rede, gehouden op 21 oktober 1983.
1. Zie over ‘Die berühmte Doppelkirche’ K.E. Haas, Der Bund Evangelisch-Reformierter Kirchen Deutschlands, Erlangen 1982, p. 87 vv.
2. Uit de discussie op de gen. syn. van Maastricht, 1975/76, acta art. 351, p. 232.

|6|

van Maastricht het verzoek van enkele kerkeraden in behandeling om de grote tegenstellingen in veel gemeenten over de koers van de kerk door herverkaveling kerkordelijk te regelen. Daarbij werd ook de positie van de toen optredende ‘noodgemeenten’ uitvoerig ter sprake gebracht.3
In maart 1983 kwam in de hervormde synode een voorstel van visitatoren generaal aan de orde om de ‘deelgemeente’ uit de Overgangsbepalingen in de Ordinanties onder te brengen en dus nader te legitimeren.4
Op beide synoden gebeurde toen, wat wel vaker gebeurt als een voorstel ter tafel komt, waarvan iedereen overtuigd is dat het zó eigenlijk niet mag en — tegelijk — iedereen weet, dat het tòch eigenlijk niet anders kan: Er komt een oneigenlijke discussie met een halfslachtig resultaat.
In de discussies kwamen niet — zoals gebruikelijk — de behoudende tegenover de vooruitstrevende visies te staan, maar verenigden zich, dwars door de vleugels heen, idealisten tegenover realisten.
De idealisten, pleitend voor een blijvende eenheid van de plaatselijke kerk, wilden het ‘abnormale niet genormaliseerd’5 zien worden. De gemeenten mogen niet ‘degraderen tot clubs van gelijkgezinden’. Deze voorstellen leiden tot een ‘verhokte’ kerk . . .  Dit is erger dan een ‘hotelkerk’ . . . Het wezen van de kerk zelf staat op het spel.


3. De brieven kwamen van de kerkeraden van Baambrugge, Heinenoord, Nieuwdorp en Urk. Nadat een schriftelijk antwoord van het moderamen door de synode was verworpen, kwam de zaak op 8 okt. en 2 nov. ’76 opnieuw aan de orde.
Voor een samenvatting van het uitvoerige commissierapport, zie P. Schravendeel: Pleidooi voor belijdende kerk die blijft worstelen om de christelijke waarheid (Kerkinformatie nr. 64, dec. ’76, p. 20). Hoewel over de ‘noodgemeenten’ een tweetal vuistregels werden geformuleerd (a. Erkenning van een noodgemeente is onmogelijk. b. Men behandele de noodgemeenten met tolerantie) werd dit punt in de besluitvorming niet opgenomen (G.S.M., acta art. 381).
4. Voor de behandeling ter synode zie de notulen van deze zitting (p. 23 vv). Aan het rapport van Visitatoren Generaal d.d. 18 jan. ’83 werd een bijlage toegevoegd: ‘Historisch overzicht van de ontwikkelingen die hebben geleid tot het bestaan van de deelgemeenten’.
5. Voor de citaten uit deze discussies zie de bronvermelding onder 2 en 4.

|7|

De realisten, pleitend voor een regeling van de tegenstellingen door aparte organisatie, vroegen: Is het wel billijk, om door de dwang van de éne ongedeelde gemeente dàt deel van die gemeente, waarvan het geestelijk leven onder zware druk staat, onevenredig zwaar te laten lijden aan een algemene kerkelijke verdeeldheid? Moeten zij de rekening betalen, òf moeten wij de schaduwkant van de gescheidenheid door een eerlijke regeling accepteren?
Opvallend was ook de parallellie in de besluitvorming van beide synoden.
Men koos — met grote meerderheid — voor het principe van één geografische gemeente, dan wel één centrale kerkeraad.6
Wel kwam er een ‘gereformeerde’ achterdeur voor noodoplossingen en een ‘hervormde’ achterdeur voor dispensaties . . .7

Wij willen in dit onderzoek de vraag onder ogen zien, of beide kerken terecht zo hecht aan het principe van de ongedeelde geografische gemeente hebben vastgehouden. Is het werkelijk wezenlijk voor een Schriftuurlijke wijze van kerk-zijn, òf mag er ruimte gemaakt worden voor wat de Hervormden nu ‘deelgemeenten’ noemen en voor wat door de Gereformeerden na de Vereniging van Afscheiding en Doleantie in 1892 met ‘A en B’-kerken werd aangeduid?8
Voor ons onderzoek naar de geografische gemeente zullen wij een lange weg door de geschiedenis moeten


6. De stemverhouding in de hervormde synode was 34-17 (notulen p. 33). Het gereformeerde besluit werd met algemene stemmen aanvaard (G.S.M., acta art. 381).
7. Zie voor het gereformeerde besluit Overweging 8 (acta art. 381) en voor het hervormde besluit de motie-van den Heuvel (notulen p. 27).
8. De oorspronkelijke aanduiding was C (voor Chr. geref.) en N. voor Nederduits geref.), zie het besluit over de ‘Samenvoeging der kerken in classen en provinciën’ (Handelingen van de synode der C.G.K. in Ned. te Amsterdam, 1892 art. 105 èn de Acta der vierde voorlopige synode van de N.G.K. te Amsterdam 1892, art. 59 p. 116). Over plaatsen waar A, B en C kerken waren, zie p. 32.

|8|

gaan, waarbij — uiteraard — slechts de belangrijkste momenten kunnen worden aangestipt.
Wij zien dan:
— Hoe de geografische gemeente in de vroege Middeleeuwen ontstond.
— Hoe zij in de reformatie werd gehandhaafd.
— Hoe zij in de strijd om ‘A en B’ principieel werd bevestigd.
Na een samenvattend intermezzo willen wij dan nagaan:
— Op welke wijze ‘A en B’ als hulplijn naar oecumene zou kunnen dienen.9


9. Wij gebruiken in deze studie de uitdrukking ‘A en B’ niet alleen in historische, maar ook in ruimere zin om het verschijnsel van twee gemeenten uit één kerkformatie naast elkaar kortheidshalve aan te duiden.