§ 6.
Reglement op de Kerkvisitatie.

Inleiding. Reeds op de Wezelsche Kerkvergaderingen (1568), was er van het toezigt op de kerken gehandeld, en in het Hoofdstuk van de Discipline bepaald, dat men in de Klassikale bijeenkomsten naarstiglijk onderzoeken zou het leven van de Dienaren en Ouderlingen, elk in het bijzonder, en hoe ieder zich in zijne beroeping gedragen heeft (C. VIII. a. 13). Ook werd nuttig gekeurd, dat zulke vergaderingen niet altijd op dezelfde plaats gehouden werden, maar dikwijls van plaats veranderen, voornamelijk, opdat de vergadering te beter konde onderzoeken de gelegenheid van iedere kerk in het bijzonder, wat orde daar gehouden wordt in de leer, gebruik der ceremoniën en kerkelijke discipline; en of de Predikanten en Ouderlingen vrolijke en naarstiglijk elk hunne beroeping waarnemen (a. pl. a. 20). De Praeses was dan ook gewoon in dusdanige verzamelingen (minstens viermaal in het jaar te houden), na het gebed, een iegelijk bijzonder af te vragen: „Of ook in hare gemeente de gewoonlyke straffe onderhouden wordt? Ofse van eenige Ketteryen aangevochten worden? Ofse twyffelen aan eenig stuk der Leere? Of op den Armen en Scholen goede acht genomen wordt? Ofse tot de regeeringe harer kerke den raadt ofte hulpe der Broederen van doen hebben? en andere diergelyke dingen meer (S. v. Dordt. 1578, a. 29). Op de Middelburgsche Synode (1581), die zich in menig opzigt als bijzonder gestreng doet kennen, werd gevraagd: „Of het niet goed ware, beneffens de Classikale vergaderingen, ook eenige Jaerlyksche besoekingen der kerken aan te stellen, ofte Inspectores — te maken?” hetwelk toen echter onnodig werd gekeurd (Part. vr. 64). Maar de Synode van Dordrecht (1619) schiep Visitatores, die uit de oudste, ervarenste en geschikste Dienaars van de Klassis gekozen en geauthoriseerd werden, „om in alle kerken van de steden, zoowel als van het platte Land, alle jaren visitatie te doen, en toe te zien, of de Leeraars, Kerkenraden en Schoolmeesters haar ampt trouwelyk waarnemen, by de suyverheyd

|88|

der Leere verblyven, d’aangenomen ordre in alles onderhouden, en de stigtinge der gemeente, mitsgaders der jonge jeugt, na behooren, zoowel haar mogelijk is, met woorden en werken bevorderen, ten eynde sy die gene, die nalatig in d’een of d’ander bevonden worden, in tyds mogen broederlyk vermanen, en met raad en daad alles tot vrede, opbouwinge, en ’t meeste profyt der kerken en scholen helpen dirigeren. En sal yder Classis deze Visitatores mogen continueeren in haar bedienige, soo lange het haar sal goed denken, ten ware dat de Visitatores selve om redenen, van dewelke de Classis oordeelen sal, versogten ontslagen te werden” (a. 44 en Sess. 162, VI). Deze instelling der Kerkvisitatie, hoe nuttig zij ook ware, heeft niet overal eenen gereeden ingang gevonden, en in Gelderland was het eerst ten jare 1698, dat de Ordre of het Reglement op die visitatie tot stand kwam, terwijl er nog in het begin der achttiende eeuw eenige kerken waren, die de visitatiën niet wilden toelaten en daarover bij de Heeren Staten van Gelderland moest geklaagd worden (S. Prov. 1701, § 20, 1703, § 19).

De kerkinrigting van 1816 heeft deze instelling behouden. Aan de Synode werd opgedragen, om een Reglement op de kerkvisitatie te ontwerpen (Alg. Regl. op het Best. der H. kerk, a. 26), en dat ontworpen Reglement is na delibaratie in de vergadering van 18 Julij 1816 gearresteerd en bij Kon. Besl. van 30 Julij nº. 1, gesanctioneerd. Alras werden er veranderingen noodig geacht, en eerst vruchteloos (S. Hand. 1819, bl. 45. 65-74), maar daarna met meer gevolg voorgesteld, zoodat aan de Prov. Kerkbesturen, des verkiezende, de magt gelaten werd tot eene voegzame moderatie van het Reglement op de Kerkvisitatie, welke hierin zou bestaan: dat de Kerkvisitatie om het derde jaar geschiedde, terwijl men in de twee andere jaren zou kunnen volstaan, met zich uit ingewonnen bescheiden te verzekeren, dat er geene persoonlijke tegenwoordigheid der Kerkvisitatoren werd vereischt, — en dat aan de Visitatoren werd overgelaten, om zich te onthouden en onthouding toe te laten van zoodanige bijzonderheden, welke, of geheel te onpas zouden komen in de bezochte gemeenten of slechts uiterlijkheden betroffen, welke tot het wezen van het Reglement en het doel der Kerkvisitatie in geene regelregte betrekking staan (S. Hand. 1820, bl. 34, 36, 82-84). Deze zoogenaamde moderatie in de uitvoering werd door de Synode geacht alleen het visum van Zijne Excellentie te behoeven en is, bij diens afwezigheid, slechts door den Secretaris en Adviseur geteekend, ofschoon zij aanmerkelijke verandering daarstelde, die naar het slotartikel des Reglements onder goedkeuring des Konings had behooren te geschieden. Doordien de Prov. Kerkbesturen van de hun verleende magt van moderatie een verschillend gebruik maakten, ontstond er eene ongelijkmatigheid, welke de Dir. Gen. verzocht te doen ophouden, en eene Commissie van Revisie des Regl. op de Kerkvisitatie benoemde werd (S. Hand. 1821, bl. 49. 59-62). Het Concept-reglement, door die Commissie voorgedragen, werd door de Synode wel aangenomen (S. Hand. 1822, bl. 31-38 en 64-70), maar door den Koning niet gesanctioneerd. De reden dezer weigering lag in a. 12 van het gerevideerde Reglement, waar onderzoek gedaan werd naar de opvolging van verordeningen, betreffende de Eeredienst, door de Synode van 1817 uitgevaardigd, maar waarop de Koninklijke sanctie niet was gevraagd geworden. De Synode nam dus dat struikelblok der sanctie weg, en verklaarde bovendien hare handelwijs van 1817 in een eerbiedig adres, regtstreeks aan den Koning gerigt (S. Hand. 1823, bl. 59-60). Thans volgde de verlangde sanctie, en ontving de Synode kennisgeving door den Dir. Gen.: dat Z.M. de uitdrukking der gevoelens *) van de Synodale vergadering, in haar adres vervat, met welgevallen had aangenomen. Welke kennisgeving de Synode eene zeer belangrijke Dispositie noemde, en besloot, om dat gewigtig stuk woordelijk in het register van hare Handelingen te insereren (S. Hand. 1824, bl. 16).


*) Dit woord zal hier niet meeningen, maar gezindheden moeten beteekenen; gevoel in het meervoud.

|89|

Reglement
op de Kerkvisitatie.

Art. 1. Om het derde jaar wordt er eene persoonlijke visitatie gehouden, van alle kerken behoorende onder het ressort van de Synode der Hervormde kerk in het Koningrijk der Nederlanden.

Art. 2. Deze visitatie is aanbevolen aan de Klassikale Besturen, welke telkens twee leden uit derzelver midden daartoe verkiezen, en gehouden zullen zijn om te zorgen: vooreerst, dat elke gemeente in drie jaren ééns persoonlijk worde bezocht; ten tweede, dat Predikanten, in dezelve gemeente dienende, niet te gelijk als Visitatoren worden benoemd.

Art. 3. Deze Gecommitteerden worden benoemd in de vergadering van Januarij, en zijn verpligt hun werk af te doen vóór de vergadering van Mei, waarin zij zullen moeten verslag doen van hun verrigte en wedervaren. Ieder Klassikaal Bestuur zendt terstond deszelfs rapport, aangaande de gedane kerkvisitatie, aan den Secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur; die gehouden zal zijn, uit de ingekomen rapporten een algemeen rapport te vervaardigen, hetwelk, onder zijne handteekening, veertien dagen vóór het houden der Algemeene Synode, aan den Secretaris der Synode, zal moeten toegezonden worden, ten einde door hem ter tafel der laatstgemelde vergadering te worden gebragt.

Art. 4. De Visitatoren geven tijdig genoeg, ten minste vóór den Zondag der week, waarin de kerkvisitatie zal geschieden, kennis aan de Kerkenraden, van den dag en het uur hunner komst.

Art. 5. De Kerkenraden zorgen, dat des Zondags vóór dat de kerkvisitatie zal geschieden, daarvan aan de gemeente kennis worde gegeven.


a. 1. Waar Groote Kerkenraden bestaan, zal de kerkvisitatie alleen geschieden voor de speciale gecommitteerden tot de Zaken der Nederduitsche kerken (S. res. 7 Julij 1818).
a. 3. Indien er omstandigheden bestaan, waardoor het Klassikaal Bestuur, gebruik makende van het regt bij a. 59 v.h. Alg. Regl. aan de Klass. Best. toegekend, de vergadering van Januarij uitstellen moet, dan kan in de vergadering van Maart de benoeming der Visitatoren worden gedaan; alles in dien verstande en met het effect, dat aan de bedoeling van a. 3 dezes Regl. naar behooren worde voldaan (S. Hand. 1824, bl. 48). — Voor het rapport aangaande de gedane Kerkvisitatie heeft het Klass. Best. eene Tabel, welke, behoorlijk ingevuld uit het verslag der Visitatoren, in de maand Mei aan den Secretaris van het Prov. Kerkbestuur gezonden wordt. Deze Secretaris van het Prov. Kerkbestuur heeft weder eene andere Tabel, uit die der Klass. Best. in te vullen, en veertien dagen vóór het houden der Synode aan den Secretaris der Synode op te zenden (Circulaire der Alg. Syn. Comm. aan de Klass. Best., betrekkelijk de kerkvisitatie, 25 Oct. 1830 en Syn. Disp. over de wijze, op welke het jaarlijksch algemeen verslag van de Kerkvisitatie aan de Synode zal worden gedaan, 22 Oct. 1832. Beide Tabellen zullen wij achter dit Regl. plaatsen.

|90|

Art. 6. Geen Predikant, Ouderling of Diaken, en in vacante gemeente, ook geen Consulent, mag afwezend zijn van de kerkvisitatie, zonder genoegzame redenen, die ter beoordeeling des Kerkenraads staan.

Art. 7. De reiskosten der Gecommitteerden zullen worden goedgemaakt uit de Klassikale kas, overeenkomstig het Reglement op de Klassikale kosten.

Art. 8. Op de standplaats van eenen der Visitatoren, laat deze het werk der visitatie geheel aan zijnen Mede-gecommitteerden over, terwijl hij zelf zich rangschikt onder den Kerkenraad.

Art. 9. De Kerkenraad, van het uur der visitatie volgens art. 4 verwittigd, zal zorgen, dat zij dadelijk na de aankomst der Visitatoren vergaderen kan.

Art. 10. Nadat de Kerkenraad geopend is, wordt hiervan berigt gegeven aan de Visitatoren, die daarop in de vergadering binnen komen en hunnen last openen.

Art. 11. De Praeses van den Kerkenraad geeft daarop het presidium over aan den Voorzitter der Visitatoren.
De andere Visitator neemt den post van Scriba waar.

Art. 12. De Praeses der Visitatoren zal:
a. Eerst onderzoek doen, of aan de gemeente kennis is gegeven van de kerkvisitatie.
b. Daarna overgaande tot het doel der kerkvisitatie, zal hij vragen:
1º. Ten opzigte der Predikanten:
A. Of zij onberispelijk zijn in leer en wandel?
B. Of zij op zon- en feestdagen al de gewone predikbeurten, ook die over den catechismus, waarnemen, en van tijd tot tijd belijdenis-predikatiën houden?
C. Of zij geregeld het H. Avondmaal bedienen, en die bediening laten voorafgaan door eene leerrede ter voorbereiding en opvolgen door eene nabetrachting?
D. Of zij geregelde catechisatiën houden, ter onderwijzing van ouden en jongen in de bijbelsche geschiedenis en in de geloofs- en zedeleer?
E. Of zij hun werk maken van het herderlijk bezoeken der gemeente, en bijzonder der kranken?
2º. Ten opzigte van de Ouderlingen:
A. Of zij zijn onberispelijk in belijdenis en wandel?
B. Of zij den Predikant of de Predikanten behulpzaam zijn in het houden van opzigt over de gemeente?
C. Of bij dezelve eene regelmatige aftreding plaats heeft?
3º. Ten opzigte van de Diakenen:
A. Of dezelve onberispelijk zijn in belijdenis en wandel?
B. Of zij oplettend zorgen voor de inzameling der liefdegaven en het beheer der fondsen?

|91|

C. Of zij jaarlijks behoorlijk rekening doen?
D. Of er geregelde aftreding bij dezelve plaats heeft?
4º. Ten aanzien van den staat van het Godsdienstig onderwijs in de gemeente:
A. Welke het getal is dergenen, die sedert de laatste kerkvisitatie tot lidmaten aangenomen zijn?
B. Welke het getal is dergenen (ouden en jongen, de schoolkinderen echter daaronder niet begrepen), die gedurende datzelfde tijdsbestek van het Godsdienstig onderwijs hebben gebruik gemaakt?
C. Wat, ingevolge de additionele artikelen van het Reglement op het Godsdienstig onderwijs, tot de Godsdienstige opleiding der Hervormde schooljeugd in de gemeente verrigt wordt?
(De vragen van 4º. zijn ampliatiën. Zie S. Hand. 1843. bl. 47, 48, en 127. Gesanct. bij Kon. Besl. v. 28 Nov. 1843, nº. 56).

Art. 13. Bij de visitatie zullen op de tafel moeten liggen de doop-, lidmaat-, en trouwboeken, alsmede het boek, waarin de handelingen des Kerkenraads worden aangeteekend, benevens de portefeuille ter bewaring van kerkelijke Reglementen en ingekomen stukken, het kerkelijke betreffende.


a. 12. De Kerkvisitatoren zullen in alle gemeenten afzonderlijk en opzettelijk onderzoek doen naar het houden van Catechisatiën, gedurende den zomer, en naar den uitslag, welke de pogingen der Predikanten ten deze hebben gehad. Ook zullen zij, bij afzonderlijk rapport, van een en ander doen blijken aan hun Klass. Best., hetwelk dit rapport zal doen toekomen aan het Prov. Kerkbest., voorzien van zoodanige aanmerkingen, als hetzelve ter zake dienstig zal keuren. Daarna zenden de Prov. Kerkbesturen deze rapporten, voorzien van hunne consideratiën, ten spoedigste bij de Synode in (Syn. Besl. v. 20 Julij 1830).
Insgelijks zullen de Klass. Best. zorgen, jaarlijks, bij gelegenheid der schriftelijke, zoowel als persoonlijke kerkvisitatie, in elke gemeente, behalve de gewone vragen, een afzonderlijk en opzettelijk onderzoek te doen aangaande de overgangen van de Herv. kerk tot de Roomsche of omgekeerd: hun getal met de oorzaken, middelen en wijze van overgang, en zullen de Klass. Best. hiervan, gelijktijdig met het berigt der kerkvisitatie, doch bij afzonderlijk rapport, verslag doen aan de Prov. Kerkbest., om door deze op dezelfde wijs, als de rapporten op de zomercatechisatiën, des noodig met hunne consideratiën, aan de Synode te worden opgezonden (S. Hand. 1841. bl. 53, 54, 92). De Synode heeft noodig geacht de Kerkelijke Besturen aan te schrijven, „dat zoodanige voorschriften, als en voor de Kerkenraden in het gemeen, en voor de Predikanten, Ouderlingen en Diakenen in het bijzonder, uit kracht van vroegere algemeene kerkelijke wetten zijn aangenomen en vastgesteld als regelen van werk en dienst, ofschoon dezelve in het Reglement op de Kerkvisitatie niet bepaaldelijk worden uitgedrukt, gerekend moeten worden derzelver verbindende kracht te behouden; en zulks overeenkomstig met, en op grond van a. 10 van het Alg. Regl. op het Best. d. Herv. kerk in het Kon. d. Ned., hetwelk als eene Grondwet der Ned. Herv. kerk moet worden beschouwd” (15 Julij 1824).
a. 13. „De Alg. Syn. d. Ned. Herv. kerk, in ervaring gekomen zijnde, dat niet alle Kerkenraden met dezelfde zorg en naauwkeurigheid bedacht zijn op het wel bewaren hunner Archieven, inzonderheid op de Acte-boeken en andere stukken van vroegeren tijd, welker aanwezen dikwijls voor de geschiedenis van het uiterste ➝

|92|

Art. 14. Visitatoren zijn gehouden dezelve in te zien en zich te overtuigen van derzelver goede orde en naauwkeurigheid.

Art. 15. De praeses zal vervolgens laten onderzoeken of er ook leden der gemeente opgekomen zijn, die iets aan de Visitatoren hebben voor te dragen, en dezelve hooren.

Art. 16. Bij het hooren van ingekomen klagten, en in allen gevalle, zullen Visitatoren steeds zorgvuldig onder het oog houden, dat zij alleen door broederlijke toespraak en raadgeving, de ontstane zwarigheden of geschillen moeten trachten te vereffenen, en alles wat hiertoe niet vatbaar is, overlaten aan de beoordeeling van het Klassikaal Bestuur.

Art. 17. Na de verrigting van hun werk, nemen Visitatoren hun afscheid van de vergadering, waarna het presidie door den gewonen voorzitter weder opgevat, en van de visitatie behoorlijke aanteekening gedaan wordt in het actenboek.

Art. 18. De visitatoren maken uit hunne aanteekeningen hun rapport op, om te dienen gelijk bij art. 3 bepaald is. Zij vervaardigen een afzonderlijk verslag wegens hetgeen in art. 12, sub. nº. 4, nopens den staat van het Godsdienstig onderwijs in de gemeente is voorgeschreven, om door middel van de Klassikale en Provinciale Kerkbesturen aan de Synode te worden toegezonden, op dezelfde wijs als zulks in art. 3 en 4 van het Syn. Besl. van den 20 Julij 1830 ten aanzien van het rapport wegens de zomercatechisatiën bepaald is. (Zie de S. Hand. aangehaald bij art. 12, nº. 4).

Art. 19. Kopij van het rapport van wege de Provinciale Kerkbesturen, voor de Synode vervaardigd, wordt gezonden door den Secretaris van ieder Kerkbestuur aan het Ministeriëel Departement voor de zaken der Hervormde kerk.

Art. 20. Bij de Waalsche kerken zal het kerkelijk onderzoek steeds schriftelijk geschieden, en het rapport des aangaande van wege de Commissie tot derzelver huishoudelijke zaken, op gelijke wijze als bij art. 3 en 19 voor de Nederduitsche gemeenten bepaald is, aan de Synode en het Departement voor de Zaken der Hervormde kerk worden toegezonden.

Art. 21. Wanneer en waar de kerkvisitatie niet geschiedt door


➝ belang is, heeft besloten de Klass. Besturen aan te schrijven, gelijk geschiedt bij deze, om te zorgen, dat bij elken Kerkenraad zal behooren te worden geformeerd, een index van al de stukken, in het Archief voorhanden, en dat de Kerkvisitatoren zich van het aanwezen van dezen index, mitsgaders van de ongeschondenheid van het Archief, telkens bij gelegenheid der persoonlijke kerkvisitatie zullen behooren te verzekeren om deswegens rapport te doen” (15 Julij 1842).
a. 16. Indien in eene gemeente iets zeer berispelijks gevonden wordt, vooral wanneer zulks bij herhaling het geval is, zullen de namen dier berispelijke personen en gemeenten aan de Synode bekend worden gemaakt; evenwel niet in het rapport zelve, maar in eene confidentiële bijlage (Syn. Disp. 10 Julij 1829).

|93|

afgevaardigden, geschiedt dezelve jaarlijks schriftelijk, en zal de schriftelijke beantwoording der vragen, moeten geteekend zijn door al de leden des Kerkenraads, in gemeenten van éénen Predikant; en in andere, behalve door de Praeses en Scriba, door eene commissie van acht leden.

Art. 22. Van den uitslag van dit schriftelijk onderzoek, wordt, op gelijke wijze als in art. 3 en 19 bepaald is, door de Kerkelijke Besturen rapport aan de Synode, en kopij van hetzelve aan het Ministeriëel Departement voor de Zaken der Hervormde kerk gezonden.

Art. 23. Bijaldien aan het Klassikaal Bestuur, in het jaar, waarin bij eene of andere gemeente geene visitatie bij personele commissie zoude geschieden, redenen voorkomen, om welke hetzelve noodig oordeelt, door eene commissie te doen onderzoeken naar den toestand van zoodanig eene gemeente onder deszelfs ressort, of naar het gedrag der leeraren of Kerkenraads-leden, zal hetzelve bevoegd zijn twee leden uit deszelfs midden tot zoodanig onderzoek te committeren.

Art. 24 . Deze commissie zal worden gedefroijeerd, gelijk de leden der Klassikale Besturen, ingeval van losmaking van de Klassis, gedefroijeerd worden.

Art. 25. Dit defroijement zal betaald worden door de algemeene Klassikale kas, nadat de noodzakelijkheid der benoeming van de voorgemelde commissie door het Provinciaal Kerkbestuur zal zijn geattesteerd.

Art. 26. Van zoodanige bijzondere visitatie moet schriftelijk rapport worden gedaan, op de eerstkomende vergadering aan het Klassikaal Bestuur, en kopij van hetzelve worden ingezonden bij het Provinciaal Kerkbestuur.

Art. 27. De Engelsche kerken zullen gevisiteerd worden als de Nederduitsche.

Art. 28. De Algemeene Synode reserveert aan zich het regt, om dit Reglement in het vervolg, onder goedkeuring van Zijne Majesteit den Koning, zoodanig te veranderen of te vermeerderen, als bevonden zal worden te behooren.

Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 8 October 1823, nº. 17.


a. 21. Aanschr. d. Syn. Comm. 22 Oct. 1832. „Zullen de Prov. Kerkbest. de Klass. Best., onder hun ressort behoorende, aanschrijven, dat de thans gebruikt wordende tabellen voor de kerkvisitatie, of zoodanige als dezelve zullen komen te vervangen, ook zullen dienen voor — en van wege elk Klass. Best., toegezonden worden aan — Kerkenraden, bij welke de kerkvisitatie schriftelijk geschiedt; met last van de Klass. Best., om, bij de toezending tot laatstvermeld gebruik, de vragen van den 2den en 16den kolom door te halen.”

———

|94|

Tabellen.

|95|