|iii|

Inhoudsopgave

 

 

I Verantwoording van onderwerp en benadering

1 Algemene inleiding — 1
1.1 Het onderwerp van de studie — 1
1.2 Rechtsfilosofie en rechtstheorie — 3

2 De hermeneutische filosofie — 5

3 Martin Heidegger — 7
3.1 Het “Dasein” in Heideggers ontologie — 7
 3.1.1 Strukturen van het “Dasein” — 8
  3.1.1.1 “Befindlichkeit” — 8
  3.1.1.2 “Verstenen” — 9
  3.1.1.3 “Rede” — 10
3.2 Heideggers latere taalfilosofie — 10
3.3 Heideggers invloed op Gadamer — 11
3.4 Het belang van Heidegger voor de hermeneutiek — 12

4 Hans Georg Gadamer — 14
4.1 Het verschil tussen Gadamers en Heideggers hermeneutiek — 14
4.2 De hermeneutische cirkel — 15
4.3 Het probleem van de vooroordelen — 16
4.4 Het interpreteren — 17
 4.4.1 De traditie — 17
 4.4.2 De produktieve tijdsafstand — 19
 4.4.3 De applicatio — 20
 4.4.4 De horizonversmelting — 21
4.5 Vooronderstellingen in Gadamers hermeneutiek — 22
 4.5.1 De kenkritiek — 22
 4.5.2 De taal — 24

5 Kritiek op de hermeneutiek — 27
5.1 Het waarheidsbegrip — 28
 5.1.1 Plato’s inspiratie — 29
 5.1.2 De kritiek van Kwaad — 30
 5.1.3 De kritiek van Haba — 31

|iv|

5.2 De methode — 32
 5.2.1 De kritiek van Apel en Kwaad — 32
 5.2.2 De verdediging van Vandenbulcke — 33
 5.2.3 Mijn opvatting — 34
5.3 De universaliteit van de taal — 36
 5.3.1 De kritiek van Habermas — 36
 5.3.2 Het antwoord van Gadamer — 37
 5.3.3 De mening van Berger — 38

6 De opbouw van de studie

 

II De rechtsontologie van Scholten

1 Zijn en behoren — 43
1.1 De ethische basis van het recht — 43
1.2 De onmogelijkheid van een strikt empirische benadering — 44
1.3 De verhouding tussen zijn en behoren in het recht — 46
1.4 De invloed van Kant op Scholten — 47

2 De zedelijkheid — 50
2.1 De religieuse achtergrond — 50
 2.1.1 De invloed van Kant en Kohnstamm — 51
2.2 Drie kenmerken van de zedelijkheid — 53
 2.2.1 Het theonome — 53
 2.2.2 Het irrationele — 55
  2.2.2.1 Het geweten — 55
 2.2.3 Het absolute — 57
2.3 Kritische opmerkingen — 58
 2.3.1 Voluntarisme tegenover rationalisme — 59
2.4 Konklusie — 60

3 De verhouding tussen recht en zedelijkheid — 61
3.1 De andere bestanddelen van het recht — 61
 3.1.1 Theonomie tegenover heteronomie — 62
  3.1.1.1 De rol van de gemeenschap — 63
  3.1.1.2 Macht en gezag — 64
  3.1.1.3 Het probleem van de gezagsaanvaarding: de eerste dialektische spanning — 67
  3.1.1.4 Het recht van verzet — 69
 3.1.2 Irrationaliteit tegenover rationaliteit — 70
 3.1.2.1 Het tekortschieten van de rationele regel: de tweede dialektische spanning — 71

|v|

 3.1.3 Absoluutheid tegenover relativiteit — 72
  3.1.3.1 De rol van de feiten in het recht: de derde dialektische spanning — 74
3.2 Konklusie — 75

4 Het rechtsbegrip — 76
4.1 Scholtens omschrijving — 76
 4.1.1 De term “gelden” — 77
  4.1.1.1 De theorie van Krabbe — 78
  4.1.1.2 De kritiek van Scholten op Krabbe — 79
  4.1.1.3 Scholtens diskussie met Kranenburg — 81
  4.1.1.4 De betekenis van de term “gelden” — 82
4.2 De plaats van Scholtens positivistische rechtsbegrip — 83
4.3 De ontwikkeling van rechtsgevoel naar individueel rechtsbewustzijn — 83
4.4 Het grote belang van het gezag van wetgever en rechter — 84
 4.4.1 De wetgever — 86
  4.4.1.1. De wet — 87

5 De dialektiek — 88
5.1 Interpretaties van Scholtens dialektiek — 89
5.2 Mijn opvatting — 90

6 De rechtsbeginselen en rechtskategorieën — 92
6.1 Het verschil tussen rechtsbeginselen en rechtskategorieën — 93
6.2 De soorten rechtsbeginselen — 96
6.3 Rechtsbeginselen en natuurrecht — 97
6.4 Rechtsbeginselen en de bestanddelen van het recht — 99

7 De staat — 100
7.1 Afwijzing van de leer der staatssoevereiniteit en rechtssoevereiniteit — 101
7.2 De opvatting van Scholten — 102
 7.2.1 Publiek- en privaatrecht — 103

8 Scholtens plaats in de rechtsfilosofie — 104
8.1 De afwijzing van de natuurrechtsfilosofie in het algemeen — 104
8.2 De afwijzing van het rechtspositivisme van Kelsen en Hamaker — 106
8.3 De afwijzing van de natuurrechtsfilosofie van Stammler — 107
8.4 Scholtens eigen positie — 108

|vi|

8.5 Het fundamentele probleem van Scholtens rechtsontologie — 108
 8.5.1 Mijn oplossing — 110

 

III Het probleem van de rechtsvinding

1 De opvatting van Scholten — 112
1.1 Analyse van de rechtsbeslissing — 113
 1.1.1 De inwendige fase van de rechtsbeslissing — 113
  1.1.1.1 Vergelijking met de opvatting van Van Gerven — 116
 1.1.2 De uitwendige fase van de rechtsbeslissing — 111
1.2 De dialektische spanningen in de rechtsbeslissing — 120

2 De verhouding tussen het irrationele en het rationele — 121
2.1 De kritiek van Zonderland op Scholten — 121
2.2 Mijn opvatting — 122
2.3 Onjuiste scheidingen in de rechtsvindingstheorie — 123
 2.3.1 De visie van Van den Bergh — 123
 2.3.2 De visie van Crombag c.s. — 124
 2.3.3 De visie van Nieuwenhuis — 126
 2.3.4 De visie van De Wild — 126
 2.3.5 Konklusie — 128

3 Rechtsvinding of rechtsvorming — 130
3.1 De term “rechtsvinding” bij Scholten — 130
3.2 Verklaringen voor het gebruik van de term — 130
3.2.1 Het belang van de wet — 132

 

IV De rechtsmethodologie van Scholten

1 Uitgangspunten — 134
1.1 De centrale rol van de rechter — 134
1.2 Scholtens kritiek op een legistische rechtsontologie — 135

2 De legistische visie op de methode — 137
2.1 De mechanische rechtsopvatting — 137

|vii|

2.2 Politieke achtergronden van het legisme — 138
2.3 Scholtens kritiek op de legistische visie op de wet — 140
 2.3.1 De wet is niet duidelijk — 140
 2.3.2 De wet is niet volledig — 143
 2.3.3 De wet is niet afdoende — 144

3 Het interpreteren door de rechter — 145
3.1 De vrijheid van de rechter en de wet — 145
3.2 De wisselwerking tussen feiten en normen — 146
 3.2.1 De hermeneutische basis van de wisselwerking — 148
 3.2.2 Vergelijking met opvattingen van andere auteurs — 149
3.3 Het methodische in het interpreteren — 150
3.4 Het tekortschieten van een tekst-analytisch onderzoek — 151
3.5 De vijf interpretaties — 152
 3.5.1 Taalkundige of grammatische interpretatie — 154
  3.5.1.1 Scholtens taalopvatting — 154
  3.5.1.2 Het methodische in de taalkundige interpretatie — 154
  3.5.1.3 De samenhang met de andere interpretaties — 157
 3.5.2 Wetshistorische interpretatie — 158
 3.5.3 Systematische interpretatie — 160
 3.5.4 Rechtshistorische interpretatie — 161
  3.5.4.1 Bezwaren tegen de rechtshistorische interpretatie — 161
   3.5.4.1.1 Geen prioriteit van de wetshistorische interpretatie — 162
   3.5.4.1.2 Het belang van feiten in het recht — 164
  3.5.4.2 Het verschil tussen rechtshistorisch onderzoek van de jurist en van de historicus — 164
 3.5.5 Sociologisch-teleologische interpretatie — 165
 3.5.6 Konklusie — 167

4 Het redeneren door de rechter — 168
4.1 Redeneren en interpreteren — 168
4.2 De konstruktie — 169
 4.2.1 De invloed van Von Jhering — 169
 4.2.2 Het gevaar van de konstruktie — 170
  4.2.2.1 Kritiek op de “Begriffsjurisprudenz” — 170
  4.2.2.2 De fiktie — 171
4.3 Redeneerwijzen in de rechtsvinding — 172
 4.3.1 De analogie-redenering — 173
  4.3.1.1 Analogie en extensieve interpretatie — 173
 4.3.2 De rechtsverfijning — 175

|viii|

 4.3.3 De a contrario-redenering — 175
4.4 Konklusie — 176

 

V Vergelijkingen met andere auteurs

1 Chaïm Perelman — 177
1.1 Inleiding — 177
1.2 Perelmans eerste fase — 177
1.3 Perelmans tweede fase — 180
1.4 De rationaliteit van de beslissing — 181
 1.4.1 Het probleem van de gekwalificeerde consensus — 182
1.5 Resultaat van de vergelijking — 184

2 Josef Esser — 186
2.1 Inleiding — 186
2.2 Essers rechtsontologie — 188
 2.2.1 De verhouding tussen zedelijkheid en recht — 188
 2.2.2 De drie “dialektische” spanningen — 189
 2.2.3 De rechtsidee — 191
  2.2.3.1 De gebrekkige verwezenlijking van de rechtsidee — 192
2.3 De ontwikkeling naar “Wertungsjurisprudenz” — 193
 2.3.1 De centrale plaats van de rechter — 193
 2.3.2 Rechter en wet — 194
 2.3.3 Het afwijzen van legistisch denken — 195
 2.3.4 De funktie van de wet — 198
 2.3.5 “Wertungsjurisprudenz” — 199
2.4 De rol van de rechtsbeginselen — 201
 2.4.1 Afwijzing van de legistische visie op rechtsbeginselen — 201
 2.4.2 De doktrine als middelaar tussen probleemdenken en systeemdenken — 202
 2.4.3 Essers stellingname ten opzichte van natuurrechtsfilosofie en rechtspositivisme — 203
 2.4.4 Essers weg uit het dilemma tussen natuurrechtsleer en rechtspositivisme — 205
 2.4.5 De dubbele rol van de rechtsbeginselen — 207
 2.4.6 Onderscheidingen met betrekking tot de rechtsbeginselen — 208
  2.4.6.1 Drie soorten rechtsbeginselen — 208
  2.4.6.2 Het verschil met de rechtsnorm — 209
  2.4.6.3 Het verschil met een “standard” — 210
  2.4.6.4 Materiële en formele rechtsbeginselen — 210

|ix|

  2.4.6.5 Rechtsbeginselen als uitgangspunten voor positief recht — 211
  2.4.6.6 “Rechtsprinzipien” en “juristische Prinzipien” — 211
 2.4.7 Konklusie — 212
2.5 Van natuurrechtsfilosofie naar hermeneutiek en consensustheorie — 214
 2.5.1 De breuk met de natuurrechtsfilosofie — 214
 2.5.2 Hermeneutiek en consensustheorie — 215
  2.5.2.1 De onverenigbaarheid van hermeneutiek en consensustheorie — 217
 2.5.3 Het voorinzicht — 218
  2.5.3.1 Het voorinzicht en Gadamers hermeneutiek — 219
  2.5.3.2 De ontwikkeling in Essers bepaling van het voorinzicht — 220
  2.5.3.3 De inhoud van het voorinzicht — 223
  2.5.3.4 Het voorinzicht is geen hermeneutisch instrument — 225
  2.5.3.5 De rol van de consensus in het voorinzicht — 226
2.6 Konklusie: vergelijking met Scholten — 227

3 Joachim Hruschka — 229
3.1 Inleiding — 229
3.2. De wisselwerking tussen norm en feit — 230
 3.2.1 De kwalifikatie van de feiten — 230
  3.2.1.1 De horizon van de grondvraag en de rechtsidee — 231
 3.2.2 De interpretatie van de norm — 233
3.3 De “Sache Recht” — 235
 3.3.1 Twee kenmerken van recht — 236
 3.3.2 Verwantschap met het natuurrecht — 236
3.4 Kritische opmerkingen — 237
 3.4.1 De verwerping van het rechtspositivisme door Hruschka — 238
3.5 Vergelijking met Scholten — 239

4 Jack ter Heide — 240
4.1 Inleiding — 240
4.2 Wat wordt afgewezen — 241
4.3 Wat wordt betoogd — 243
 4.3.1 De formule B = fPE — 243
 4.3.2 Twee konklusies — 246
 4.3.3 Sociologisering van het juridische — 247
4.4 Vergelijking met Scholten — 248

 

|x|

VI Slotbeschouwingen

1 Inleiding — 252

2 Het belang van de hermeneutische filosofie — 252

3 Het voor en tegen van Scholtens rechtsvindingstheorie — 256
3.1 De beslissing — 256
3.2 De feiten — 258
3.3 De normen — 259
3.4 Konklusie — 261

 

Zusammenfassung — 263

Zakenregister — 271

Personenregister — 277

Litteratuuropgave — 283
1 Gebruikte litteratuur van Paul Scholten — 283
2 Overige gebruikte litteratuur — 288