Ploeg, T.J. van der, Meijers, A.P.H., Drimmelen, L.C. van

12 De bevoegdheden van kerkelijke organen

2004

|231|

12 De bevoegdheden van kerkelijke organen

T.J. van der Ploeg, A.P.H. Meijers & L.C. van Drimmelen1

 

 

12.1 Inleiding

Kerkgenootschappen zijn niet alleen rechtspersonen, zij zijn ook organisaties. Welke organen er zijn en welke bevoegdheden zij hebben, is afhankelijk van het desbetreffende kerkelijke statuut. Anders dan bij de in Boek 2 BW geregelde privaatrechtelijke rechtspersonen schrijft de wet niet voor welke organen er in een kerk in elk geval dienen te zijn. Iedere kerk kan vanuit haar eigen theologische grondslag en haar traditie de organisatorische inrichting van de kerk bepalen.

Zoals door Van Drimmelen in hoofdstuk 10 is beschreven, zijn er drie basistypen, die juridisch als volgt zijn te vertalen:
- Een episcopaal-hiërarchische structuur, bijvoorbeeld in de Rooms-Katholieke Kerk, waarbij het volledige gezag berust bij de hoogste kerkelijke autoriteit — de paus. De macht van de bisschop ontleent deze aan zijn ambt. Overigens is de bisschop wel ondergeschikt aan de paus. De ambten — en organen — binnen het ambtsterrein van een bisschop, staan onder bisschoppelijk gezag.
- Een presbyteriaal-synodale structuur, bijvoorbeeld in de Nederlandse Hervormde Kerk, waarbij op plaatselijk niveau de noodzakelijke bevoegdheden zijn toebedeeld aan ambtsdragers die gezamenlijk organen vormen. Op bovenplaatselijk vlak zijn er zogenaamde ‘meerdere vergaderingen’, die echter niet hiërarchisch boven de plaatselijke organen staan. Landelijk is er een synode, die onder andere bevoegd is wijzigingen in de organisatie aan te brengen. Daarmee is zij nog niet het hoogste orgaan in de zin dat zij zich met de uitoefening van de bevoegdheden door andere organen kan bemoeien.


1 T.J. van der Ploeg is verantwoordelijk voor de paragrafen 12.1 en 12.4, A.P.H. Meijers voor paragraaf 12.2 over de organisatie van de RKK en L.C. van Drimmelen voor paragraaf 12.3 over de organisatie van de PKN.

|232|

- Een congregationeel-independente structuur, zoals bijvoorbeeld in de pinksterkerken, waarbij op plaatselijk vlak de gemeentevergadering de hoogste macht heeft. Bevoegdheden van bovenplaatselijke organen berusten op delegatie van onderaf.

 

Iedere kerk heeft zijn eigen terminologie om de verhoudingen tussen de organen aan te duiden. Toch lijkt het, ook voor het begrip van buitenstaanders (bijvoorbeeld rechters), zinvol om met enige in het Nederlandse recht gangbare onderscheidingen in dit verband rekening te houden. Het is niet alleen zinvol, het is ook noodzakelijk om verwarring te voorkomen en daarmee onjuiste uitspraken. De kerken dienen ook te beseffen dat ze weliswaar hun geheel eigen rechtssfeer hebben, maar dat dit niet wegneemt dat zo nodig de burgerlijke rechter er bij geroepen kan worden, die vertrouwd is met burgerlijkrechtelijke categorieën, maar van wie niet verwacht kan worden dat hij zich in de diepten van kerkrechtelijke finesses geheel thuis voelt.

 

Zie in dit verband de formulering van de Rb. Maastricht2 ten aanzien van een geschil tussen een bisdom en een zelfstandig onderdeel (= rechtspersoon), te weten een Armbestuur:

Mede op grond van deze kwalificatie (namelijk het zijn van zelfstandig onderdeel en derhalve rechtspersoon sui generis) wordt de interne verhouding van het Armbestuur beheerst door de statuten en overigens door het Nederlandse verenigingsrecht (TJ.vdPl.) en het kerkelijk recht, dat in deze de status heeft van een privaatrechtelijke regeling.

Nadat in paragraaf 12.1.2 de begrippen die ten aanzien van bevoegdheidstoedeling gebruikelijk zijn, in hun juridische context zijn geplaatst, wordt in paragraaf 12.2 de verdeling van bevoegdheden, zoals die in de hiërarchische Rooms-Katholieke Kerk geldt, door A.P.H. Meijers uiteengezet. In paragraaf 12.3 wordt door L.C. van Drimmelen de verdeling van bevoegdheden in de presbyteriaal-synodale Protestantse Kerk in Nederland beschreven. Ten slotte maakt T.J. van der Ploeg in paragraaf 12.4. nog enkele kanttekeningen vanuit burgerlijkrechtelijk perspectief. Het wordt uit de paragrafen 12.2 en 12.3 duidelijk dat in kerkelijke organisaties vaak geheel eigen structuren en begrippen worden gebruikt. Zolang de besluiten van de kerkelijke organisaties worden beoordeeld door een rechtsprekende instantie die door de kerk zelf is opgezet, is er geen probleem met het verstaan en toepassen van de eigen kerkelijke


2 Rb. Maastricht 19 september 1991, NJ 1992, 490.

|233|

regeling. Dit kan anders worden wanneer kerkelijke besluiten aan de burgerlijke rechter worden voorgelegd.3 Op een of andere wijze zullen dan de kerkelijke besluiten moeten kunnen worden ondergebracht in de privaatrechtelijke categorieën die de burgerlijke rechter hanteert.

 

Bestuurlijke verhoudingen algemeen: attributie, mandaat en delegatie

De standaardisatie van benamingen van de verhoudingen in het organisatierecht is afkomstig uit de Rooms-Katholieke Kerk en uit het staats- en bestuursrecht. Ik bepaal mij hier vooral tot de geldende terminologie.

In het bestuursrecht wordt onderscheid gemaakt tussen attributie, mandaat en delegatie. In kerkelijke kringen wordt nogal eens bestuursrechtelijk geredeneerd. Vanuit de geschiedenis (vanouds is de staat dan wel het openbaar bestuur hiërarchisch, evenals de Rooms-Katholieke Kerk) en vanuit haar functioneren in territoriale gemeenschappen is dit niet onbegrijpelijk. Naar Nederlands recht is dit echter niet correct, omdat kerken niet tot het openbaar bestuur behoren4 en het kerkelijk recht geen publiek recht is.

Van attributie is sprake wanneer een bevoegdheid wettelijk aan een orgaan wordt toebedeeld. In privaatrechtelijke, dus ook kerkelijke organisatorische verhoudingen, vindt de toedeling van bevoegdheden uiteraard niet in de wet plaats, maar in de statuten van de rechtspersoon, respectievelijk het kerkelijk statuut. Zij gelden binnen de rechtspersoon ook als wet.

Van delegatie is volgens het bestuursrecht sprake indien het delegerend orgaan zijn bevoegdheden overdraagt aan een ander orgaan. Het laatste orgaan wordt dan geheel zelf verantwoordelijk. Volgens het bestuursrecht kan delegatie slechts als de wet dit toestaat. De bevoegdheid kan na delegatie niet meer worden uitgeoefend door de delegant, maar dat orgaan kan wel de delegatie intrekken.5 In de statuten van een privaatrechtelijke rechtspersoon (het kerkelijk statuut) kan ten aanzien van specifieke bevoegdheden aan het orgaan waaraan de bevoegdheid wordt toebedeeld worden bepaald dat deze kan worden gedelegeerd aan een bepaald in de statuten vermeld orgaan. De statuten of het delegerend orgaan kunnen daaraan nadere voorwaarden stellen. De instantie aan wie een bevoegdheid is gedelegeerd is daarmee zelf orgaan.

Wanneer een orgaan een bevoegdheid heeft krachtens mandaat, is de gemandateerde eigenlijk slechts uitvoerder van de mandaatgever. Hij neemt besluiten in naam van de mandaatgever. De mandaatgever kan instructies verlenen en te


3 Zie nader hoofdstuk 9a, Kerkelijke geschillen; de burgerlijke rechter en kerkelijke conflicten, hierover.
4 In andere landen in Noord-Europa behoren de ‘erkende’ kerken soms wel tot de publiekrechtelijke sfeer.
5 Zie afdeling 10.1.2 Algemene wet bestuursrecht.

|234|

allen tijde het mandaat intrekken. Bovendien blijft de mandaatgever bevoegd om zelfde bevoegdheid uit te oefenen.6

Een tussenoplossing is dat men de toedeling van de bevoegdheden aan het ‘andere’ orgaan vorm geeft in een reglement. Men is vrij te bepalen wie dat reglement kan wijzigen. Dan is er weliswaar geen sprake van delegatie maar van mandaat. Het bijzondere is dan dat het mandaat niet zo maar kan worden ingetrokken, maar dat dit een besluit vergt van het tot reglementswijziging bevoegde orgaan. Formeel zou het mandaatverlenende orgaan nog wel de desbetreffende bevoegdheid kunnen uitoefenen, maar normaal gesproken zou dit — nu het reglementair aan het andere orgaan is verleend — in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn. In dat verband is de vraag welke kerkelijke regelingen gelijk te stellen zijn met statuten en welke met reglementen. Dit speelt vooral in protestantse kerken. Wij zijn geneigd de kerkorde en de ordinanties gezamenlijk gelijk te stellen met de ‘statuten’ van de in Boek 2 BW geregelde rechtspersonen. Andere kerkelijke regelingen zouden dan gelijk te stellen zijn met reglementen, tenzij zij onder dezelfde voorwaarden en door hetzelfde orgaan worden vastgesteld als ‘ordinanties’.

 

12.2 De rooms-katholieke hiërarchie

Inleiding

De Rooms-Katholieke Kerk kent een grote verscheidenheid van ambten en functies: kardinaal, officiaal, kanunnik, metropoliet, kanselier, aartspriester, enzovoort. Deze hebben niet alleen eigen benamingen, maar hebben ook specifieke kenmerken wat betreft taken en bevoegdheden, benoeming en ontslag en zelfs ook wat ambtskleding betreft. Deze ambten en functies staan in een hiërarchische verhouding tot elkaar. Dit onderdeel beschrijft de hoofdlijnen van de bestuursstructuur van de Rooms-Katholieke Kerk.7 De Rooms-Katholieke Kerk wordt primair ambtelijk bestuurd, dat wil zeggen de kerkelijke


6 Zie afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
7 Daarmee wordt alleen een bepaald aspect van de katholieke geloofsgemeenschap beschreven. De canonieke traditie kent van oudsher het onderscheid tussen ordo en jurisdictie. De ordo heeft de sacramentele opbouw van de kerk op het oog; de jurisdictie betreft het bestuur van de R.-K. Kerk. Ordo en jurisdictie staan in samenhang tot elkaar.
Tweede Vaticaans Concilie, Dogmatische Constitutie over de Kerk, Lumen gentium, n. 8 (www.katholieknederland.nl). De Duitse kerkjurist Klaus Mörsdorf heeft zich met deze thematiek beziggehouden. Zie: K. Mörsdorf, Schriften zum Kanonischen Recht, III. Hiërarchische Struktur der Kirche (W. Aymans e.a. (ed.)), Paderborn 1989, p. 171-240.

|235|

bestuursmacht komt aan bepaalde ambtsdragers toe (met name de paus en diocesane bisschoppen). Van daaruit krijgt de gemeenschappelijke oftewel de synodale structuur van de kerk gestalte; dat wil zeggen het kerkelijk bestuur zoals dat in vergaderingen wordt behartigd (onder meer op concilies en synodes). In de Rooms-Katholieke Kerk steunt de synodale structuur op de ambtelijke structuur.

 

Het recht van de Rooms-Katholieke Kerk oftewel het canoniek recht is in kerkelijke wetboeken geregeld. De Codex Iuris Canonici van 1983 bevat de kerkelijke wetgeving van de Latijnse (oorspronkelijk: westerse) ritus. De Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium van 1990 bevat de kerkelijke wetgeving van de Oosters-Katholieke Kerken. De rechtstaal is het Latijn. De wetboeken zijn door de paus vastgesteld. Na afsluiting van het Tweede Vaticaans concilie is geprobeerd om voor de Rooms-Katholieke Kerk een grondwet (Lex Ecclesiae Fundamentalis) te formuleren. Dit is uiteindelijk mislukt.8

Dit onderdeel beperkt zich tot de weergave van de kerkstructuur van de Latijnse ritus.9 Verreweg de meerderheid van de Nederlandse katholieken zijn van de Latijnse ritus. Voor de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland hebben de bisschoppen het Reglement voor het Rooms-katholiek Kerkgenootschap vastgesteld met daarin een weergave van de structuur en inrichting van de Nederlandse Kerkprovincie. Dit reglement hangt nog met de inmiddels ingetrokken Wet op de kerkgenootschappen samen, die kerkgenootschappen verplichtte hun organisatie aan de Nederlandse regering kenbaar te maken. De laatste versie van het reglement dateert van 1996.10


8 Voor de tekst en een Nederlandse vertaling van de Codex van de Latijnse kerk: Wetboek van Canoniek Recht, Latijns-Nederlandse uitgave, (i.o.v. de Belgische en Nederlandse Bisschoppenconferentie), Baarn, Gooi en Sticht, 1996 p. 859. Voor de tekst en een Engelse vertaling van de Codex van de Oosters-Katholieke Kerken: Code of Canons of the Eastern Churches, Latin-English edition (Canon Law Society of America), Washington 1992 (785). Voor de ontwerpen van de kerkelijke constitutie (alleen Latijn): Synopsis Lex Ecclesiae Fundamentalis, Boelens, O.G.M, (ed.), Leuven, 2001 p. 161. Over de kerkelijke constitutie: O.G.M. Boelens, De ‘Lex Ecclesiae Fundamentalis’ een gemiste kans of een kansloze misser?, Utrecht 2001, p. 361.
9 Voor een uitgebreide beschrijving, zie het Duitstalige commentaar op de Latijnse Codex: Handbuch des katholischen Kirchenrechts (j. Listl, H. Schmitz (ed.)), Regensburg, Pustet 1999 p. 1459.
10 Regelingen R.-K. Kerkgenootschap in Nederland, nr 13, Reglement voor het R.-K. Kerkgenootschap, Utrecht 1996 (20) (www.canoniekrecht.nl onder particulier recht).

|236|

Het canoniek recht geldt wereldwijd onafhankelijk van het wereldlijk recht.11 Het canoniek recht is een eigen rechtssfeer met niet alleen specifieke regelingen voor de kerkelijke ambten en de kerkelijke organen, maar het canoniek recht kent ook een eigen rechtspersonenrecht, dat publieke en private kerkelijke rechtspersonen onderscheidt, en eigen regelingen voor bevoegdheidsverlening (onder meer door ambt en delegatie) en besluitvorming (collegiale handeling, verkiezing). Alhoewel de terminologie dikwijls met die van het wereldlijk recht correspondeert, ontlenen de kerkelijke rechtsfiguren hun specifieke betekenis aan het canoniek recht. Wanneer een kerkelijk geschil aan de burgerlijke rechter wordt voorgelegd, zal deze in beginsel het canoniek recht als eigen statuut van het Rooms-Katholieke Kerkgenootschap toepassen en in dat perspectief de kerkelijke zaak als een burgerlijk geschil interpreteren en beslechten.12

 

De huidige kerkelijke wetgeving is gevoelig voor de oecumene, en houdt rekening met de disciplines en kerkordes van andere kerken en kerkelijke gemeenschappen.13 Bij de beschrijving van de organisatie van de Rooms-Katholieke Kerk wordt expliciet het aspect van de oecumene betrokken.

 

De Rooms-Katholieke Kerk als geheel

Paus en bisschoppen

De Rooms-Katholieke Kerk is niet een wereldwijde amorfe gemeenschap van katholieke gelovigen. De Rooms-Katholieke Kerk is de onderlinge verbondenheid van particuliere kerken, waarin en waaruit de katholieke kerk bestaat. Deze kerk wordt door paus en bisschoppen bestuurd. Paus en bisschoppen zijn in hiërarchische gemeenschap collegiaal met elkaar verbonden. Dit gezag brengt de apostoliciteit van het kerkelijk bestuur tot uitdrukking. De paus als opvolger van Petrus en de bisschoppen als opvolgers van de apostelen zijn, zoals Petrus en de apostelen, collegiaal met elkaar verbonden, en hebben tot taak om de kerk te besturen. De paus bestuurt krachtens zijn ambt; de bisschoppen besturen als leden van het bisschoppencollege. Beide zijn zij dragers van de volledige en hoogste bestuursmacht binnen de universele kerk.


11 Maar het canoniek recht verhoudt zich wel tot het wereldlijk recht, A.P.H. Meijers, in: WPNR 132(2001) n. 6456, 755-761.
12 Zie: Ktg. Amsterdam, 27 augustus 1975, NJ 1975/516; Hof ’s-Hertogenbosch, 8 juli 1991, NJ 1992/89.
13 Zo geldt voor de communicatio in sacris, dat de bisschop en de bisschoppenconferentie dit (voor zover bevoegd) algemeen kunnen regelen na overleg evenwel met het gezag van de niet-R.-K. Kerk of gemeenschap (c. 844 paragraaf 5 CIC 1983).

|237|

De paus is als bisschop van Rome de herder van de universele kerk. Zijn bevoegdheden betreffen het kerkelijk leergezag (authentiek magisterium) en het kerkelijk bestuur (wetgeving, uitvoering, rechtspraak). Zijn ambtelijke taken worden in het kerkelijk wetboek niet gepreciseerd, zij het, dat het de taak van de paus is om de bisschoppelijke macht binnen de particuliere kerken te versterken en te beschermen. Het kerkelijk wetboek accentueert de pauselijke primaatsmacht. De paus bezit de hoogste macht en heeft de voorrang van bestuurlijke macht binnen de Rooms-Katholieke Kerk. Tegen een pauselijke beslissing staat geen beroep open, ook niet bij een oecumenisch concilie. Maar de paus staat niet boven de kerk. Het huidige wetboek benadrukt, dat de paus bij de vervulling van zijn ambt in gemeenschap met de andere bisschoppen en met de gehele kerk verbonden is.

In het kerkelijk bestuur wordt de paus door kardinalen bijgestaan. Kardinalen worden door de paus gecreëerd. Zij dienen — in de regel — de bisschopswijding te hebben ontvangen. Bij vacatie van het pausambt is het kardinalencollege bevoegd om een nieuwe paus te kiezen. Verder bekleden de kardinalen functies binnen de Romeinse Curie. In zogenaamde consistories komen ze in opdracht van de paus bijeen om onder zijn voorzitterschap over kerkelijke aangelegenheden te beraadslagen. Aldus staan de kardinalen de paus in zijn dagelijkse zorg voor de gehele kerk bij.

De Romeinse Curie (ook Apostolische Stoel of Heilige Stoel genaamd) behartigt op gezag van de paus bepaalde kerkelijke aangelegenheden. De Curie bestaat uit het staatssecretariaat, congregaties, rechtbanken en andere gremia. Het staatssecretariaat is het centrale orgaan. De congregaties dragen verantwoordelijkheid voor bepaalde kerkelijke terreinen en belangen (zoals de geloofsleer, de liturgie, de clerici, de bisschoppen, enzovoort). De kerkelijke rechtbanken beslechten geschillen (Apostolische Penitentiarie, Apostolische Signatuur, Romeinse Rota). De structuur en werkwijze van de Romeinse Curie is in een speciale kerkelijke wet geregeld.14

De Apostolische Stoel, waarvan de paus deel uitmaakt, behartigt de wereldwijde oecumene.15 In het bijzonder gebeurt dit door de pauselijke raad voor de eenheid van de christenen, die een onderdeel is van de Romeinse Curie.


14 Apostolische Constitutie voor de Romeinse Curie, Pastor Bonus. Deze werd door Paus Johannes Paulus II op 28 juni 1988 vastgesteld (Nederlandse vertaling: www.canoniek-recht.nl).
15 CIC, c. 755 - paragraaf 1. Het komt in de eerste plaats toe aan het gehele bisschoppencollege en aan de Apostolische Stoel om de oecumenische beweging bij de katholieken ter harte te nemen en te leiden, waarvan het doel het herstel is van de eenheid onder alle christenen, die de Kerk krachtens de wil van Christus verplicht is te bevorderen.

|238|

Het bisschoppencollege

Het bisschoppencollege is de hiërarchische gemeenschap in collegiale verbondenheid van paus en bisschoppen. De paus is het hoofd van het bisschoppencollege. Het bisschoppencollege oefent leergezag en bestuursmacht binnen de universele kerk uit.

Dit gebeurt op plechtige wijze in een oecumenisch concilie. Alleen de paus kan een oecumenisch concilie bijeenroepen, verplaatsen, opschorten of ontbinden. De paus stelt de agenda en de werkwijze van een concilie vast. De conciliebesluiten worden door de paus tezamen met de andere concilievaders goedgekeurd. De paus bevestigt de besluiten, die weer op zijn gezag afgekondigd worden.

Naast de leden van het bisschoppencollege kunnen voor een oecumenisch concilie ook andere personen worden uitgenodigd.16 Zo waren op het Tweede Vaticaans Concilie niet-katholieke gelovigen als waarnemers aanwezig.

Het bisschoppencollege kan ook op andere wijze — verspreid over de wereld — collegiaal handelen. Als het bisschoppencollege buiten een oecumenisch concilie handelt, dan gebeurt dit op initiatief van de paus of wordt dit door hem vrij aanvaard. Ook deze besluiten behoeven pauselijke bevestiging en afkondiging. Het is een bijzondere taak van het bisschoppencollege om de katholieke oecumene te behartigen en te bevorderen.17

 

De paus dient het verder ook mogelijk te maken, dat het bisschoppencollege op andere wijzen zijn collegiale verantwoordelijkheid voor de gehele kerk vervult. Zo is de bisschoppensynode een vergadering van bisschoppen, die de collegiale verbondenheid van paus en bisschoppen accentueert. Op synodevergaderingen bespreken een aantal bisschoppen, die uit de gehele wereld afkomstig zijn, bepaalde kerkelijke aangelegenheden en formuleren ten aanzien daarvan hun wensen. De belangrijkste taak van de synode is om de paus te adviseren op de terreinen van geloof, zeden en kerkelijke discipline. De synode staat onder gezag van de paus, die (onder meer) de vergadering bijeenroept, de agenda ervan vaststelt en die de synode sluit. De synode kent gewone, buitengewone en bijzondere vergaderingen. Gewone synodes vinden met een zekere regelmaat plaats. Op buitengewone synodes komen dringende zaken die de universele kerk aangaan aan de orde. Op bijzondere synodes worden aangelegenheden van een bepaalde regio besproken. Zo vond voor de Rooms-Katholieke


16 CIC, c. 339 - paragraaf 2. Naar een oecumenisch concilie kunnen bovendien enkele anderen die niet met de bisschoppelijke waardigheid bekleed zijn, geroepen worden door het hoogste gezag van de Kerk, waaraan het toekomt hun aandeel in het concilie te bepalen.
17 Zie noot 15.

|239|

Kerk in Nederland in januari 1980 te Rome een bijzondere synode plaats. De paus betrekt bisschoppen ook individueel in het bestuur van de gehele kerk, door hen functies binnen de Romeinse Curie toe te vertrouwen. Ook daarmee komt de collegiale verbondenheid van paus en bisschoppen tot uitdrukking.

 

Duidelijk is, dat het bestuur van de Rooms-Katholieke Kerk primair een ambtelijk karakter heeft. Het is de paus die krachtens zijn primaatschap de ambtelijke (voorrang van) macht over de gehele kerk heeft. Vanuit het pausambt wordt het synodale bestuur van de kerk effectief. Het is de paus die in grote mate bepaalt, op welke wijze het kerkelijk bestuur door de bisschoppen in collegiale verbondenheid wordt uitgeoefend. Het is weliswaar de paus die hierover besluit, maar hij is krachtens zijn ambt gehouden om het collegiale bestuur van bisschoppen mogelijk te maken.

 

De particuliere kerk

De Rooms-Katholieke Kerk is de verbondenheid van particuliere kerken. Het bisdom is daar de reguliere en eminente vorm van: een deel van het volk Gods met een bisschop als herder verzameld rondom evangelie en eucharistie.18 Het bisdom wordt door de diocesane bisschop in samenwerking met zijn presbyterium (de priesters) bestuurd. Een bisdom wordt naar de stad genoemd waar de bisschop zetelt, en omvat — doorgaans — de katholieken die binnen een bepaald gebied wonen. Het bisdom wordt door het hoogste kerkelijk gezag opgericht. Gewoonlijk gebeurt dit door de paus, die in de regel ook de bisschoppen benoemt.

 

Bisschop

De diocesane bisschop geniet in zijn bisdom eigen kerkelijke bestuursmacht. De bisschoppelijke macht is niet van het pauselijk gezag afgeleid. Hoewel de paus de voorrang van macht heeft en in die zin de bisdommen onder pauselijk gezag staan, dient de paus de eigen bestuursmacht van de diocesane bisschop te respecteren en — waar nodig — te beschermen.19

De diocesane bisschop is de herder van het hem toevertrouwde bisdom. Zijn herderlijke taak omvat binnen het bisdom kerkelijk leergezag (authentiek magisterium) en kerkelijk bestuur (wetgeving, uitvoering, rechtspraak). Het is de taak van de bisschop om de inachtneming van de kerkelijke discipline te


18 Naast het bisdom worden nog de territoriale prelatuur, de territoriale abdij, het apostolisch vicariaat en de apostolische prefectuur als particuliere kerken onderscheiden.
19 Zie cc. 333 paragraaf 1 en 381 paragraaf 1 CIC.

|240|

bewaken. Mede met het oog hierop dient de bisschop het bisdom te visiteren. Iedere vijfjaar doet de diocesane bisschop over de toestand van het bisdom verslag aan de paus. Dit wordt bij het vijfjaarlijkse ad limina-bezoek van de bisschoppen aan Rome besproken.

Steunend op uitspraken van het Tweede Vaticaans Concilie wordt de pastorale zorgtaak van de bisschop geaccentueerd. Zijn pastorale zorg beperkt zich niet alleen tot de katholieken, maar de bisschop heeft een zorgtaak jegens allen. De diocesane bisschop moet zich ook voor de oecumene inzetten.20

Naast de diocesane bisschop kunnen voor het bisdom een bisschop-coadjutor of hulpbisschoppen worden benoemd. De bisschop-coadiutor heeft recht van opvolging. Wanneer omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de diocesane bisschop een hulpbisschop gegeven worden met bijzondere bevoegdheden. De bisschop-coadjutor en de gegeven hulpbisschop worden als vicaris-generaal aangesteld. Hulpbisschoppen kunnen ook op verzoek van de diocesane bisschop worden benoemd. Deze dienen als vicaris-generaal of ten minste als bisschoppelijk vicaris te worden aangesteld (zie hieronder).

 

Diocesane Curie

De Diocesane Curie staat de bisschop in het bestuur van het bisdom bij. Het komt de bisschop toe, om personen in de Curie te benoemen.

Tot de Curie behoren de vicarissen, waarvoor priesters worden benoemd. Aldus wordt in het bisdom de wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht functioneel onderscheiden. De wetgevende macht oefent de bisschop zelf uit. De vicaris-generaal en de bisschoppelijk vicarissen beschikken over uitvoerende macht. De vicaris-generaal wordt voor het gehele bisdom benoemd; de bisschoppelijk vicarissen worden voor een bepaalde regio of voor specifieke taken benoemd. Zo kan de zorg voor de oecumene op bijzondere wijze aan een bisschoppelijk vicaris zijn toevertrouwd. De gerechtsvicaris (ook wel officiaal genoemd) oefent de rechtelijke macht uit.

De kanselier en andere notarissen zijn verantwoordelijk voor het redigeren, verzenden en bewaren van officiële akten. Voor de kerkelijke rechtbank (oftewel het officialaat) worden rechters en andere functionarissen benoemd.

De econoom en de raad voor economische aangelegenheden staan de bisschop bij het beheer van het kerkelijk vermogen met raad en daad terzijde.


20 CIC, c. 383 - paragraaf 3 — Jegens de broeders die niet in volledige gemeenschap met de Katholieke Kerk zijn, dient hij zich met menselijkheid en liefde te gedragen en hij dient ook het oecumenisme, zoals de Kerk dit verstaat, te behartigen.

|241|

Andere gremia

Naast de diocesane Curie zijn er nog gremia die de bisschop vooral met advies bijstaan.

De bisschop kan een diocesane synode bijeenroepen. De diocesane synode is een vergadering, waarin onder leiding van de bisschop in vrij overleg kerkelijke aangelegenheden aan de orde zijn. Het is een belangrijk instituut voor het bespreken en ontwikkelen van het beleid van het bisdom. Op een synode kan particuliere wetgeving worden voorbereid. De synode is raadgevend, de bisschop beslist. Aan een diocesane synode nemen naast de diocesane bisschop (en, indien benoemd, de bisschop coadjutor en de hulpbisschoppen) priesters en andere gelovigen deel. De bisschop kan ook bedienaren en gelovigen van andere kerken of kerkelijke gemeenschappen als waarnemer uitnodigen.21

Ieder bisdom heeft een priesterraad. De priesterraad vertegenwoordigt het presbyterium (alle priesters in het bisdom) en is als het ware de senaat van de bisschop. De raad omvat priesters die qualitate qua lid zijn, verder priesters die door de bisschop zijn benoemd, en priesters die door de priesters uit hun midden gekozen zijn. De priesterraad is een adviserend orgaan, waaraan de bisschop leiding geeft, en dat hij voor belangrijke diocesane aangelegenheden moet consulteren. Zo moet de bisschop het advies van de priesterraad inwinnen bij de oprichting, opheffing of innovatie van een parochie. Ook ten aanzien van de sluiting van een kerkgebouw heeft de priesterraad adviesrecht.22

Voor bepaalde besluiten behoeft de diocesane bisschop de instemming of het advies van het consultorencollege. In de Nederlandse Kerkprovincie worden de taken van het consultorencollege door het diocesaan kapittel waargenomen. Het kapittel is een college van priesters, dat vooral een liturgische functie heeft, maar waaraan ook bepaalde diocesane taken kunnen zijn toevertrouwd.23

De Pastorale Raad — ten slotte — is facultatief. Waar de bisschop dit raadzaam acht, kan hij een pastorale raad instellen. De pastorale raad bestaat uit gelovigen: dat wil zeggen clerici, religieuzen en vooral lekengelovigen. Het is een afspiegeling van de diocesane geloofsgemeenschap. De Pastorale Raad staat onder bisschoppelijke leiding en beraadslaagt en adviseert inzake het pastoraat. Deze raad kan praktische besluiten voorstellen.


21 CIC, c. 464 paragraaf 3 — De diocesane bisschop kan, indien hij dit geschikt vindt, als waarnemers enkele bedienaren of leden van andere kerken of kerkelijke gemeenschappen die niet in volledige gemeenschap met de Katholieke Kerk zijn, voor de diocesane synode uitnodigen.
22 Zie cc. 515 paragraaf 2, 1222 paragraaf 2 CIC.
23 Zie Decreet nr. 6, Regelingen R.K. Kerkgenootschap in Nederland, nr. 5, Toepassingsbesluiten bij de Codex Iuris Canonici, Utrecht 1989 (www.canoniekrecht.nl onder particulier recht).

|242|

Pastoor en deken

De bisschop is verplicht om het bisdom in parochies in te delen. De parochie omvat in de regel de katholieke geloofsgemeenschap van een bepaald gebied. De bisschop vertrouwt de pastorale zorg van een parochie aan een priester toe, die als eigen ambtelijk herder de parochie onder bisschoppelijk gezag bestuurt. De parochieherder wordt in Nederland ‘pastoor’ genoemd: voor de parochie zie hoofdstuk 13a De rooms-katholieke parochie in juridisch en organisatorisch opzicht.

Naburige parochies kunnen in een dekenaat gegroepeerd worden. De Nederlandse bisdommen zijn in dekenaten ingedeeld. Het dekenaat is een vanuit de parochies afgeleide structuur, waar overleg plaatsvindt en initiatieven worden genomen met het oog op het pastoraat. Het dekenaat is ook een belangrijke schakel in het contact tussen bisdom en parochie. De deken (ook wel buitenvicaris of aartspriester genoemd) is de priester die aan het hoofd van een dekenaat staat.

 

Samenvatting

Het bisdom wordt door de diocesane bisschop in samenwerking met zijn presbyterium geleid. De bestuurlijke verantwoordelijkheid van het presbyterium komt tot uitdrukking, doordat de bisschop priesters als vicaris, deken of pastoor aanstelt, en priesters in de priesterraad en in het kapittel verantwoordelijkheid voor het bisdom dragen.

Ook het bisdom wordt in eerste instantie ambtelijk geleid, dat wil zeggen door de bisschop en zijn vicarissen en ook door de pastoors en de dekens. Het synodale bestuur van het bisdom krijgt in de diocesane synode, de priesterraad en de pastorale raad gestalte. Deze staan onder leiding van de diocesane bisschop en hebben vooral adviserende bevoegdheid.

 

Kerkprovincie, bisschoppenconferentie en particulier concilie

Tussen bisdom en universele kerk kent de Rooms-Katholieke Kerk nog bestuurslagen, waar bisschoppen gemeenschappelijk pastorale aangelegenheden van de kerk behartigen. De bestuurslagen dragen ook zorg voor de oecumene.24


24 CIC, c. 755 paragraaf 2. Eveneens komt het toe aan de bisschoppen en, volgens het recht, aan de bisschoppenconferenties om deze eenheid (onder alle christenen, zie paragraaf 1) te bevorderen en, naar gelang van de verschillende noden of gelegenheden, praktische normen te geven, rekening houdend met de voorschriften die door het hoogste gezag van de Kerk uitgevaardigd zijn.

|243|

Een kerkprovincie is het verband van meerdere naburige bisdommen. De Nederlandse bisdommen zijn in de Nederlandse Kerkprovincie met elkaar verbonden. De metropoliet (oftewel de aartsbisschop) staat aan het hoofd van een kerkprovincie. Zijn bevoegdheden zijn echter beperkt. Hij dient het geloof en de discipline van de aangesloten (zogenaamde suffragane) bisdommen te bewaken en hij presideert over een provinciaal concilie.

De bisschoppenconferentie is een groepering van bisschoppen van (doorgaans) een nationale staat. De bisschoppenconferentie is een gestalte van bisschoppelijke collegialiteit. De conferentie wordt geregeerd door het eigen statuut.25

Van oudsher zijn de particuliere concilies voor de Rooms-Katholieke Kerk van eminent belang. Op particuliere concilies worden de pastorale aangelegenheden van een bepaald gebied gemeenschappelijk behartigd. Een provinciaal concilie is een particulier concilie van een kerkprovincie; een plenair concilie is een particulier concilie van een bisschoppenconferentie. Op particuliere concilies kunnen christenen van andere kerken of kerkelijke gemeenschappen als gast worden uitgenodigd.26 Zo vond in de jaren 1968-1970 te Noordwijkerhout het Pastoraal Concilie van de Nederlandse Kerkprovincie plaats, waar vertegenwoordigers, afgevaardigden en waarnemers van andere kerkgenootschappen aanwezig waren.27

 

Deze aparte bestuurslagen hebben een synodaal karakter, voor zover beraadslagingen en besluitvorming binnen vergaderingen plaatsvindt.

 

Rechtspersoonlijkheid

De Nederlandse Kerkprovincie, de Bisschoppenconferentie van Nederland, de bisdommen, de dekenaten en de parochies zijn naar canoniek recht publieke rechtspersonen. Hun rechtspersoonlijkheid wordt ingevolge art. 2:2 BW als kerkgenootschap en de zelfstandige onderdelen ervan naar Nederlands burgerlijk recht erkend.


25 Regelingen R.-K. Kerkgenootschap in Nederland, nr.1, Statuten BK en uitvoeringsreglement, Utrecht 1987, p. 28 (www.canoniekrecht.nl onder particulier recht).
26 CIC, c. 443 paragraaf 6. Voor particuliere concilies kunnen, indien dit (...) nuttig is, ook anderen als gasten uitgenodigd worden.
27 Op dit concilie werd een rapport over de oecumene besproken, zie: Pastoraal Concilie van Nederlandse Kerkprovincie, 7/Zesde en laatste plenaire vergadering, Amersfoort 1970, in het bijzonder p. 47-91. 127-142, 194-233.

|244|

12.3 Bevoegdheidsverdeling in de Protestantse Kerk in Nederland

Inleiding

De vraag naar de bevoegdheid in een reformatorische kerkgemeenschap, de verdeling daarvan over de verschillende kerkelijke organen en de uitoefening van bevoegdheid door deze organen is terug te leiden tot de vraag: wie heeft het in de kerk voor het zeggen? Het klassieke reformatorische antwoord is: in de kerk is er maar één die het voor het zeggen heeft: Christus, door zijn Woord en Geest. Dit christocratisch principe is in de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland in het zogenaamde non dominatio-artikel zo verwoord.28

Opdat niet het ene ambt over het andere, de ene ambtsdrager over de andere, noch de ene gemeente over de andere heerste, maar alles wordt gericht op de gehoorzaamheid aan Christus, het Hoofd van de kerk, is de leiding in de kerk toevertrouwd aan ambtelijke vergaderingen.

Dit geeft meteen antwoord op de vraag op, hóe deze christocratie in de dagelijkse werkelijkheid wordt gerealiseerd.

 

De kerk heeft in haar midden mensen die een bijzondere dienst vervullen, het in opdracht van de Koning van de kerk leiding geven aan de gemeente. Deze mensen worden ambtsdragers genoemd. Ambt moet in deze context opgevat worden als dienst. In dienst van Christus dient de ambtsdrager de kerk door leiding te geven aan het leven en werken van de gemeente. Daartoe is de ambtsdrager bekleed met bevoegdheid.

Wat die bevoegdheid inhoudt, hoe en aan wie die bevoegdheid wordt toebedeeld en hoe die bevoegdheid dient te worden uitgeoefend wordt beschreven in de kerkorde.

Om deze uiteenzetting niet al te ingewikkeld te maken wordt de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland als voorbeeld genomen. Deze kerkorde is er een van het presbyteriaal-synodale type.29

Daarmee is al heel wat gezegd. Het is zinvol om te bezien om welke bevoegdheden het precies gaat, hoe deze bevoegdheden worden toebedeeld en welke instanties we in de PKN als bevoegde organen tegenkomen.


28 Art. VI, lid 1 PKO.
29 Zie hoofdstuk 10 Typen van kerkelijke organisaties.

|245|

De bevoegdheid

In de kerk onderscheiden we in de ambtelijke bevoegdheid tussen de potestas docendi, de bevoegdheid om leeruitspraken te doen en de confessie van de kerk vast te stellen, de potestas regiminis, de bevoegdheid om regels te stellen voor het kerkelijk leven en de bevoegdheid om te besturen (in de kerk heet dat: ‘leiding geven’), en de potestas disciplinae, de bevoegdheid om recht te spreken.30

Presbyteriaal-synodaal betekent dat de bevoegdheid om de leer van de kerk te formuleren, de bevoegdheid om leiding te geven en de bevoegdheid om recht te spreken door de kerkorde wordt toebedeeld aan de ambtsdragers. Maar presbyteriaal-synodaal betekent tevens, dat alle ambtelijke bevoegdheid uitsluitend collegiaal31 wordt uitgeoefend in ambtelijke vergaderingen zoals de kerkenraad (het presbyterium) en de synode. Ook al wordt een kerkdienst geleid door een predikant, niettemin is de gehele kerkenraad verantwoordelijk voor alles wat er in de kerkdienst gebeurt; dit wordt tot uitdrukking gebracht in de handdruk die de ouderling van dienst voorafgaande aan en in aansluiting op de kerkdienst aan de predikant geeft.32

Niettemin kunnen bepaalde bevoegdheden worden gedelegeerd aan colleges of commissies waarin ook niet-ambtsdragers zitting hebben. Maar deze colleges en commissies werken altijd onder verantwoordelijkheid van een ambtelijke vergadering. Een gemandateerde bevoegdheid kan door iedereen worden uitgeoefend, zelfs door personen die geen lid van de kerk zijn (bijvoorbeeld een makelaar). De enige bevoegdheid die rechtstreeks wordt geattribueerd aan niet-ambtsdragers maar aan alle stemgerechtigde leden van de gemeente is de bevoegdheid tot verkiezing van ambtsdragers. Dat betekent echter niet dat de samenstelling van een ambtelijke vergadering wordt overgelaten aan de gemeenteleden, want de roeping tot het ambt (de benoeming) gebeurt door de ambtelijke vergadering.

 

De ambtelijke vergaderingen

De PKN kent vier ambtelijke vergaderingen.33

De kerkenraad34 (het presbyterium) is de ambtelijke vergadering die leiding


30 Joh. Jansen, Korte Verklaring van de Kerkorde, Kampen 1952-3, p. 166. Erik Wolf, Ordnung der Kirche, Frankfurt am Main 1961, p. 651 e.v. noemt ook de potestas clavium, uitgeoefend in de prediking en de bediening van de sacramenten.
31 Art. VI, lid 1 PKO; Ord. 4-1-2; zie ook Ord. 3-8-1.
32 L.C. van Drimmelen, De handdruk van de ouderling van dienst, in: Ouderlingenblad, Kampen, 68e jrg nr. 796 p. 4 e.v.
33 Art. VI, lid 2 en 4, PKO.
34 Ord. 4-6 tot en met 8, PKO.

|246|

geeft aan het leven en werken van de plaatselijke gemeente. Het is de vergadering van alle ambtsdragers van de gemeente. Alleen ambtsdragers kunnen lid zijn van de kerkenraad.

De classicale vergadering35 geeft leiding aan het leven en werken van de classis, een per regio gegroepeerd aantal plaatselijke gemeenten. De classis geeft gestalte aan de verantwoordelijkheid van de gemeenten voor elkaar en voor de gehele kerk, alsmede aan de verantwoordelijkheid van de kerk voor de gemeenten.

De evangelisch-lutherse synode36 geeft leiding aan het leven en werken van de evangelisch-lutherse gemeenten tezamen en draagt zorg voor het bewaren en aan de gehele kerk dienstbaar maken van de lutherse traditie.

De generale synode37 geeft leiding aan het leven en werken van de kerk in haar geheel.

Gezien vanuit de kerkenraad worden de classicale vergadering, de evangelisch-lutherse synode en de generale synode aangeduid als meerdere vergadering.38 Dat is geen kwalitatieve maar een kwantitatieve aanduiding. Het woord ‘meerder’ geeft aan dat bij het werk van de meerdere vergadering een groter aantal plaatselijke gemeenten betrokken is. De generale synode is dus de ‘meeste vergadering’, omdat bij het werk van de synode alle plaatselijke gemeenten betrokken zijn.

Gezien vanuit de generale synode zijn de andere ambtelijke vergaderingen mindere vergaderingen omdat bij het werk daarvan minder plaatselijke gemeenten betrokken zijn. De kerkenraad van de plaatselijke gemeente is dan de ‘minste vergadering’, maar niet de minst belangrijke, integendeel. Want de samenstelling van de meerdere vergaderingen wordt opgebouwd vanuit de kerkenraden.

De classicale vergadering wordt gevormd door afgevaardigde ambtsdragers van de kerkenraden van de tot de classis behorende gemeenten. En de generale synode wordt gevormd door de ambtsdragers die worden afgevaardigd door de classicale vergaderingen en de afgevaardigden van de evangelisch-lutherse synode. De evangelisch-lutherse synode wordt samengesteld door verkiezing door alle evangelisch-lutherse leden van de kerk.39

Er is geen hiërarchische verhouding tussen de genoemde ambtelijke vergaderingen onderling. De onderlinge verhouding wordt bepaald door de in de kerkorde


35 Ord. 4-13 tot en met 15.
36 Ord. 4-21 tot en met 23.
37 Ord. 4-24 tot en met 26.
38 Ord. 4-3-1. Joh. Jansen, a.w. p. 144, 145.
39 art. VI, lid 3, PKO.

|247|

vastgelegde verdeling van bevoegdheden over de verschillende ambtelijke vergaderingen. Als vuistregel kan gezien worden, dat in een meerdere vergadering niet wordt behandeld wat niet in een mindere vergadering kan worden afgedaan. Dit is niet hetzelfde als subsidiariteit, omdat subsidiariteit uitgaat van een hiërarchische verhouding waarbij het hogere aan het lagere overlaat wat door het lagere zelf kan worden behartigd. In het presbyteriaal-synodale systeem is er geen hoger of lager, maar wel een constitutionele bevoegdheidsverdeling.

De bevoegdheid van de meerdere vergaderingen kan worden aangeduid met de termen potestas derivata en potestas cumulata.40 ‘Derivata’ betekent niet dat het gezag van de meerdere vergaderingen afgeleid wordt van de bevoegdheid van de kerkenraden, maar dat het aan de meerdere ambtelijke vergadering door Christus verleend is. ‘Cumulata’ betekent, dat in een meerdere vergadering niet alle ambtsdragers uit de classis of uit de gehele kerk aan de vergadering deelnemen, maar dat in de meerdere vergadering de ambtsmacht van de betrokken mindere vergaderingen als het ware wordt opgehoopt en ingedikt. Beide duidingen brengen met zich mee, dat een besluit van een meerdere vergadering voor de betrokken mindere vergaderingen bindend is en niet door die mindere vergaderingen hoeft te worden geratificeerd, zoals het geval is in independente kerkgemeenschappen.

Alle ambtelijke vergaderingen zijn bevoegd tot het doen van leeruitspraken, tot regelgeving en tot bestuur, voorzover die bevoegdheid niet is beperkt door de kerkorde. Voor de rechtspraak is er een afzonderlijke regeling.41

 

Andere organen

Elke ambtelijke vergadering kan zich laten bijstaan door organen van bijstand.42 De organen van bijstand zijn te onderscheiden in colleges en commissies. Het verschil tussen een college en een commissie is, dat de aanstelling van een college door de kerkorde wordt voorgeschreven en dat de kerkorde ook de bevoegdheden van elk college vaststelt. De formulering is wel zo, dat de betrokken ambtelijke vergadering bepaalde taken aan het betreffende college toevertrouwt, zodat men zou kunnen denken aan delegatie, maar het verplichte


40 Joh. Jansen, a.w. p. 167. In de gereformeerde variant op het presbyteriaal-synodale systeem, wordt de ambtsmacht van de meerdere vergaderingen niet alleen geduid als derivata en cumulata maar ook als delegata. De kerkenraden delegeren een deel van de kerkenraadsbevoegdheid aan de classis. Ook dan zijn de besluiten van de meerdere vergaderingen bindend voor de in haar bijeenkomende mindere vergaderingen.
41 Zie hoofdstuk 16 De kerkelijke rechtspraak.
42 Art. VI, lid 8, PKO.

|248|

karakter van dit toevertrouwen van taken maakt dat de betrokken ambtelijke vergadering de delegatie niet ongedaan kan maken, en dan lijkt deze toebedeling van bevoegdheid toch weer op attributie.

Kenmerkend voor een college is verder, dat het aan de ambtelijke vergadering die de leden van het college benoemt wel verantwoording moet afleggen met betrekking tot de werkwijze maar niet met betrekking tot de inhoud van een genomen beslissing. Zo hoeft een college van diakenen aan de kerkenraad geen verantwoording af te leggen met betrekking tot de individuele hulp die het heeft geboden. En zo behoeft een college voor de behandeling van bezwaren en geschillen niet te vertellen waarom het een geschil op een bepaalde wijze heeft beslecht.

Een generale synode kent naast een aantal colleges als organen van bijstand ook raden, die dezelfde positie hebben als een college.

Een commissie is geheel ondergeschikt aan de ambtelijke vergadering die de commissie benoemt. Een commissie werkt in opdracht van, onder verantwoordelijkheid van en in verantwoording aan deze ambtelijke vergadering.

 

De tot de PKN behorende plaatselijke gemeente kent behalve de kerkenraad de volgende organen:
- het college van kerkrentmeesters voor het beheer van het niet-diaconale vermogen van de gemeente;43
- het college van diakenen ten behoeve van het diaconale werk van de gemeente en voor het beheer van het diaconale vermogen.44

Beide colleges worden genoemd in de kerkorde van de PKN.45

De zorg voor de financiële zaken van de gemeente berust hij de kerkenraad, die de verzorging van deze zaken toevertrouwt aan het college van diakenen, voorzover het betreft het beheren van de diaconale zaken en aan (...) het college van kerkrentmeesters (...) voorzover het betreft het beheren van de andere financiële zaken van de gemeente.

In ieder geval is het zo, dat de bestuursbevoegdheid van de kerkenraad, als het gaat om het beheer van de financiële zaken van de gemeente, beperkt is doordat ook de beide genoemde colleges een bij hun opdracht passende bevoegdheid


43 Zie hoofdstuk 14b Het vermogensbeheer.
44 Zie hoofdstuk 15 De Kerkelijke Armenzorg.
45 Art. XIII, lid 1.

|249|

hebben. Weliswaar stelt de kerkenraad het beleidsplan en de financiële jaarstukken vast, maar de genoemde colleges hebben een belangrijke inbreng bij het opstellen daarvan, en de kerkenraad kan geen wijziging in een eenmaal vastgestelde begroting aanbrengen zonder de instemming van het betrokken college.46

De bestuursbevoegdheid van de kerkenraad wordt ook nog op een andere manier beperkt: in Ordinantie 4 wordt bepaald dat een aantal beslissingen door de kerkenraad slechts genomen mogen worden nadat hij de leden van de gemeente terzake heeft geïnformeerd en er over gehoord.47

De kerkenraad kan zich met het oog op bepaalde activiteiten laten bijstaan door commissies, die aan de kerkenraad ondergeschikt zijn.

Ten slotte dient er aan herinnerd te worden, dat de stemgerechtigde leden van de gemeente de bevoegdheid hebben de ambtsdragers te kiezen.48 Bovendien kunnen zij na de benoeming van een gekozen ambtsdrager door de kerkenraad en vóór diens bevestiging tegen de bevestiging bezwaar maken.49

 

In Ordinantie 4 wordt een variant op de presbyteriale structuur van de gemeente mogelijk gemaakt: de kerkenraad met werkgroepen.50

Deze structuur komt hier op neer, dat binnen de kerkenraad onderscheid gemaakt wordt tussen de grote en de kleine kerkenraad. In dat geval vertrouwt de kerkenraad een deel van zijn taken toe aan werkgroepen. Dit is duidelijk een geval van delegatie. Er vindt een in lid 7 van het genoemde artikel omschreven verdeling van taken en bevoegdheden plaats over de grote kerkenraad, de kleine kerkenraad en de werkgroepen. De gedachte in deze is dat bij het overdragen van verantwoordelijkheid ook het toedelen van bevoegdheid hoort. De verdeling vindt echter plaats door middel van een plaatselijke regeling, die door de kerkenraad wordt vastgesteld. Zo is te verantwoorden, dat ook niet-ambtsdragers betrokken zijn bij de inrichting van het kerkelijk leven ter plaatse.

 

De classis kent naast de classicale vergadering de volgende organen.

In de eerste plaats het breed moderamen51 van de classicale vergadering (afgekort: BM-CV).


46 Ord. 11-2-7a; Ord. 11-2-10; Ord. 11-3-43; Ord. 11-3-8.
47 Ord. 4-8-7.
48 Ord. 3-1-2.
49 Ord. 3-4-9, 10; Ord. 3-6-8 t/m 10.
50 Ord. 4-10.
51 Ord. 4-16-5, 6.

|250|

Aan dit breed moderamen, in zekere zin een indikking van de classicale vergadering zelf, worden met name coördinerende en administratieve taken toevertrouwd. Ook is het breed moderamen belast met alles wat te maken heeft met de komst in en het vertrek uit de classis van predikanten. Ten slotte is het het breed moderamen dat kan ingrijpen in de gang van zaken in een plaatselijke gemeente als daar moeilijkheden ontstaan die niet binnen die gemeente zelf kunnen worden opgelost.

Een ander orgaan binnen de classis is het ringverband.52 Een ringverband is een samenwerkingsorgaan van een aantal in spiritueel opzicht gelijkgestemde gemeenten binnen de classis. Tot de bevoegdheden van een ringverband behoort met name het treffen van voorzieningen in geval van een predikantsvacature binnen een bij het ringverband aangesloten gemeente.

Ten slotte is als orgaan van de classis te beschouwen de algemene classicale vergadering53 (afgekort: ACV). De algemene classicale vergadering is een samenwerkingsorgaan van een aantal classes ten behoeve van de vormgeving van het werk van het regionaal dienstencentrum54 (RDC, een instelling die ondersteuning biedt aan plaatselijke gemeenten in de vorm van vorming en toerusting) en voor de benoeming van de leden van een aantal regionaal werkende colleges: de visitatiebehandeling voor de behandeling van beheerszaken, voor het opzicht en voor de behandeling van bezwaren en geschillen.55

Het regionale college voor de behandeling van beheerszaken56 is betrokken bij het beheer van de financiële aangelegenheden van de plaatselijke gemeenten en de classes in het gebied van de algemene classicale vergadering.

De classicale vergadering kan zich laten bijstaan door commissies.57 Eén daarvan is de financiële commissie van de classicale vergadering.58

 

Evenals de classicale vergadering kent de evangelisch-lutherse synode een breed moderamen, synodale commissie genaamd. De taken en bevoegdheden van de synodale commissie worden haar door de evangelisch-lutherse synode gedelegeerd.59

Ook de evangelisch-lutherse synode kan zich laten bijstaan door commissies.60


52 Ord. 4-17.
53 Ord. 4-19.
54 Ord. 4-19-8.
55 Ord. 4-20-1.
56 Zie hoofdstuk 14b Het vermogensbeheer.
57 Ord. 4-15-7.
58 Ord. 11-12.
59 Ord. 4-24-4, 5.
60 Ord. 4-24-6.

|251|

Het breed moderamen van de generale synode wordt aangeduid als kleine synode.61 Het is de vertaling van synodus contracta, een indikking van de generale synode. De bevoegdheid van de kleine synode is een gedelegeerde bevoegdheid.62

De generale synode kent als organen van bijstand raden, colleges en commissies.63

De raden hebben ten opzichte van de generale synode een adviserende of uitvoerende taak.

Er zijn generale colleges voor de visitatie, voor de behandeling van beheerszaken, voor de toelating tot het ambt van predikant, voor de ambtsontheffing, voor de kerkorde, voor het opzicht en voor de behandeling van bezwaren en geschillen. De bevoegdheden van deze colleges worden door de kerkorde vastgesteld. Ten slotte wordt de generale synode bijgestaan door commissies,64 belast met het verrichten van taken namens de generale synode.

 

De ambtelijke vergaderingen en hun vaste of tijdelijke organen van bijstand worden in de kerkorde aangeduid als kerkelijk lichaam.65

Een kerkelijk lichaam is een orgaan dat bepaalde, geattribueerde of gedelegeerde bevoegdheden bezit en op grond daarvan besluiten kan nemen. Tegen deze besluiten kan door belanghebbende personen of organen in de kerk bezwaar gemaakt worden bij het regionale of het generale college voor de behandeling van bezwaren en geschillen.66 Maar een kerkelijk lichaam kan ook zelf een beroep doen op het regionale of generale college. Dat betekent dat een kerkelijk lichaam partij kan zijn in een geding voor de kerkelijke rechter. De term ‘kerkelijk lichaam’ wordt gebezigd om bepaalde regels die van toepassing zijn op alle kerkelijke organen eenvoudiger te kunnen formuleren.

 

12.4 Burgerlijkrechtelijke kanttekening bij de kerkelijke organisatie

Het begrip orgaan

Vanuit het privaatrechtelijk rechtspersonenrecht gezien is er sprake van een orgaan wanneer de betreffende instantie krachtens de statuten (of de wet) met


61 Ord. 4-27-4, 5.
62 Ord. 4-27-4, 5.
63 Ord. 4-28.
64 Ord. 4-28-6.
65 Ord. 4-4-1.
66 Ord. 12-3-1; Ord. 12-4-1.

|252|

een nader omschreven taak is belast en aan wie omtrent de taakuitoefening eigen beslissingsbevoegdheid is toegekend.67 In de kerk wordt niet zonder meer met ditzelfde begrip orgaan gewerkt. In de PKN-ordinanties bijvoorbeeld worden alle ambtelijke vergaderingen, colleges, commissies, enzovoort, die krachtens een ordinantie, generale regeling of overgangsbepaling bestaan, kerkelijke lichamen genoemd.68 Uit hun bevoegdheden zal moeten worden afgeleid of deze lichamen ook organen in de zin van het rechtspersonenrecht zijn. Het feit dat een instantie orgaan is betekent overigens niet dat zij geen verantwoording dient af te leggen. Dat doet echter aan de autonomie van het orgaan niet af; wel kunnen achteraf op basis van de afgelegde verantwoording degenen die deel uitmaken van het orgaan worden ontslagen.

Vanuit het rechtspersonenrecht bezien is het verschil tussen een orgaan van de kerk en een zelfstandig onderdeel69 daarvan niet zo duidelijk. Immers ook een orgaan heeft een zekere zelfstandigheid. Er is echter eerst sprake van een zelfstandig onderdeel wanneer het gaat om een orgaan of een samenstel van organen dat niet alleen intern zelfstandigheid heeft maar ook bevoegd is onder eigen naam naar buiten op te treden.

Naast de organen kunnen er op basis van de statuten of reglementen allerlei andere commissies, enzovoort, bestaan, die dus wel deel uitmaken van de organisatie van de rechtspersoon, maar doordat zij eigen beslissingsbevoegdheid missen, geen orgaan kunnen worden genoemd. Leden van commissies enzovoort die geen orgaan zijn, zijn overigens wel gehouden aan de in art. 2:8 BW genoemde redelijkheid en billijkheid. Dergelijke commissies kunnen in de praktijk ook beslissingen nemen die voor anderen in de organisatie consequenties hebben. De vraag is wat die betrokkenen dan kunnen doen indien die beslissing van de commissie voor hen nadelig is. De eerste stap die zij kunnen zetten is een beroep doen op het orgaan, onder welks vlag de commissie haar werk doet. Deze heeft immers de verantwoordelijkheid voor hetgeen de commissie uitvoert. Het desbetreffende orgaan kan de beslissing van de commissie overrulen. Indien het orgaan geen volgens de betrokkene bevredigend besluit neemt, kan deze eventueel het besluit ter vernietiging aan de rechter voordragen. Zolang er nog een interne rechtsgang is, zal de rechter zich overigens niet ontvankelijk verklaren. Tot zover het algemene rechtspersonenrecht.

Zoals uit de regelingen van de RKK en van de PKN blijkt, is er voorzien in interne procedures teneinde geschillen in deze op te lossen.


67 Zie Dijk-Van der Ploeg, 2002, vierde druk, paragraaf 5.2.
68 Zie Ord. 4-4-1 PKO.
69 Zie paragraaf 6.1.

|253|

Conclusie

Een belangrijk gegeven bij de organisatie van een kerk, is dat deze op een bepaalde theologische basis rust, zoals uit het beschrevene in de paragrafen hiervoor moge blijken.

In de rooms-katholieke organisatie lopen de bevoegdheden duidelijk van boven naar beneden en zijn rechtspersonen en organen duidelijk gekoppeld.

In de protestantse (presbyteriaal-synodale) organisatie bestaat die hiërarchie niet; integendeel: enerzijds is de gemeente vanouds de basis van de organisatie en zijn de bovenplaatselijke organen (ambtelijke vergaderingen) alleen bevoegd tot datgene wat bovenplaatselijk is. Anderzijds zijn echter die gemeenten zelfstandige onderdelen van het kerkgenootschap als geheel. Daarbij wordt in ieder geval het bestaan van die gemeente als rechtspersoon weer afhankelijk van de erkenning als zodanig volgens de door de generale synode vastgelegde kerkorde. In deze kerkelijke organisatie worden de bevoegdheden niet zozeer aan organen van de kerkelijke rechtspersonen toebedeeld, als wel worden enerzijds bevoegdheden aan organen toebedeeld en anderzijds op de verschillende niveaus rechtspersonen gecreëerd.

Indien men ten aanzien van een besluit van een kerkelijk orgaan een beroep wil doen op de burgerlijke rechter, is de rechtspersoon bevoegd die voor het desbetreffende werkterrein of voor het geografische gebied ten aanzien waarvan het orgaan bevoegd is, is ingesteld. Niet het orgaan maar de rechtspersoon, vertegenwoordigd door de bevoegde vertegenwoordigers is dan procespartij. De uitkomst bindt die rechtspersoon en daarmee het desbetreffende orgaan.