Voorwoord
2004
|5|
Kerk en recht.
Deze combinatie van begrippen is voor velen binnen en buiten de
kerk een onmogelijke. Kan geloofsleven geregeld worden? Moet
religie niet juist vrij zijn van elke vorm van wetgeving?
Hoe dan ook, vrijwel alle christelijke geloofsgemeenschappen in
ons land hebben zich als kerken georganiseerd en zij hebben elk
voor zich een kerkorde opgesteld. Bovendien hebben kerken te
maken met de regels van het burgerlijk recht, zodra zij als
rechtspersonen deelnemen aan het burgerrechtelijk rechtsverkeer.
En in de derde plaats hebben kerken een eigen positie in de
maatschappij en ten opzichte van de staat.
Op elk van deze drie aandachtsvelden komen beoefenaars van het
kerkelijk recht en van het wereldlijk recht – ‘canonisten’ en
‘legisten’ – elkaar tegen. En dan blijkt nogal eens hoe de
meesters ‘in de beide rechten’ sinds de Middeleeuwen uit elkaar
zijn gegroeid en moeite hebben om elkaar te verstaan.
De bundel artikelen die u in uw hand heeft is gegroeid vanuit een serie colleges over kerk en recht, die sinds 1991 gezamenlijk verzorgd wordt door de juridische en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit te Amsterdam. De bundel is een poging om de beide soorten juristen beter ‘on speaking terms’ te krijgen. Of dat gelukt is kunt u zelf beoordelen. Complicerend is dat in het boek zowel kerkjuristen als andere juristen met verschillende achtergronden aan het woord komen. In het boek wordt dan ook niet één specifieke opvatting over de verschillende onderwerpen verondersteld.
Geopend wordt met een verhandeling over kerkrecht/kerkelijk recht als theologisch (Van Drimmelen) en als juridisch vak (Van der Ploeg). Daarop aansluitend volgen in de rubriek ‘kerk, staat en maatschappij’ een artikel over kerkelijk recht en wereldlijk recht (Hallebeek) en een drietal bijdragen over de verhouding tussen kerk en staat: historisch (De Bruijn), bezien vanuit de mensenrechten (Vermeulen) en staatsrechtelijk (Sap).
|6|
Het deel over het ‘kerkelijk recht en burgerlijk recht’
bevat een bijdrage over deelname van kerkgenootschappen aan het
burgerrechtelijk rechtsverkeer (Van der Ploeg), over de
rechtspositie van priesters en predikanten (Van der Ploeg), over
fusie en splitsing van kerkelijke rechtspersonen (Van Drimmelen,
Van Kooten en Van der Ploeg) en over de burgerlijke rechter in
kerkelijke conflicten (Oldenhuis en Santing-Wubs).
Het derde deel gaat over ‘kerkrecht in de praktijk’ en
begint met een uiteenzetting over de verschillende systemen
volgens welke de christelijke kerken zijn georganiseerd (Van
Drimmelen) en over de bronnen van positief kerkrecht (Van
Drimmelen). Vervolgens wordt aandacht geschonken aan de
bevoegdheidsverdeling binnen enkele kerkgemeenschappen (Van der
Ploeg, Meijers en Van Drimmelen), aan de organisatorische
structuur van de rooms-katholieke parochie (Van der Helm) en de
reformatorische gemeente (Van Drimmelen), aan het vermogensbeheer
(Meijers, Van Drimmelen), aan de kerkelijke armenzorg (Van
Drimmelen, Van Oosten) en aan de interne kerkelijke rechtspraak
(Koffeman).
Achter in het boek zijn een trefwoordenregister en een
jurisprudentieregister opgenomen.
Op deze wijze wordt geprobeerd een panorama te geven van de
wereld van het kerkelijk recht met de bedoeling dat u er – ook al
is het maar een beetje – de weg in kunt vinden.
Amsterdam, oktober 2003
L.C. van Drimmelen
T.J. van der Ploeg