|12|
Een der belangrijkste taken van de eerste zitting was de verkiezing van een moderamen Van de leiding van den praeses hangt immers zoo verbazend veel af Daarop hadden we ons dan ook in de voorvergadering eenigermate beraden, zonder dat het daar tot al te strikte afspraken komen kon Maar eenige belangrijke gezichtspunten waren reeds naar voren gekomen.
Daar was allereerst de vraag naar de verhouding van oud en nieuw. Was het gewenscht, dat de Synode geleid zou worden door een der leden van de voormalige Algemeene Synode, die dus groote kennis van het kerkrecht zou bezitten? Dan zouden Dr Honders, Ds Karres, Dr Sevenster of Ds Wesseldijk vooral naar voren komen. Verschillende afgevaardigden brachten bovendien naar voren de uitstekende wijze, waarop Ds Wesseldijk gedurende dit voorjaar het werk van de Eindhovensche Urgentiecommissie geleid heeft. Daarnaast is de Generale Synode er bovenal om het nieuwe Kerkewerk van de laatste jaren uit te bouwen en te leiden. Iemand, die daaraan gedurende den geheelen oorlog met hart en ziel meegewerkt heeft en voortdurend de visie op het geheel kan doen zien, en zoodoende alles op hooger plan kan brengen, zou deze taak der Synode onderstreepen. In dit verband werd de naam van Ds Zeydner van Rotterdam genoemd.
Tegen dezen achtergrond wordt de uitslag van de moderamenverkiezing veelzeggend Ds Zeydner werd praeses, Ds Wesseldijk van Eindhoven, assessor. Volledigheidshalve vermeld ik nog even dat Dr Sevenster van Leeuwarden tot secundus en Dr Honders van Wassenaar tot tertius van den assessor werd gekozen.
Een veel moeilijker zaak was de regeling van de positie van Ds Gravemeyer. Niet zoozeer omdat Ds Gravemeyer, benoemd onder het Algemeen Reglement van 1816, niet automatisch in de nieuwe werkorde wenschte over te gaan. En daarom zijn mandaat ter beschikking stelde. De Generale Synode wenschte niets liever dan zijn mandaat te vernieuwen, hem zelfs te smeeken een herbenoeming te aanvaarden. Maar wel omdat Ds Gravemeyer verzocht hem vrij te maken van de zorgen en verantwoordelijkheden van het secretariaat en het bureau der Synode, om zich geheel te wijden aan de bijzondere taken die in de laatste jaren en maanden zijn dag waren gaan vullen: de zoogenaamde
|13|
De moderamentafel op 31 October
V.l.n.r.: Ds. H.J.F. Wesseldijk van Eindhoven, assessor; Ds. W.A. Zeydner van Rotterdam (staande), praeses; Ds. K.H.E. Gravemeyer, secretaris; Ds. F.H. Landsman, 2de secretaris. Daarvoor de perstafel met geheel links Ds. L.H. Ruitenberg en geheel rechts Ds. G. van Veldhuizen, de beide perspredikanten; daartusschen in Mej. Wiggbers en de Heer van der Weel, stenografen.
|14|
„buitendienst” van de Kerk, het voorzitterschap van de Restauratiecommissie en het contact met de classes en de gemeenten (we denken aan de bevrijdingstournee van het driemanschap: Banning-Gravemeyer-Kraemer; niet minder aan de vele spreekbeurten voor Gemeenteopbouw) en bovenal met de verschillende werkgroepen en raden. Maar als Ds. Gravemeyer los gemaakt zou zijn van het secretariaat, zou hij daarmede de plaats aan de moderamentafel van de Generale Synode en van de Algemeene Synodale Commissie verliezen. Er zou, bij eenige goede wil, die in de Synode zeker, ja overvloedig, aanwezig was, wel een weg te vinden geweest zijn om hem, onder den titel van gedelegeerde of gedeputeerde, toegang tot deze vergaderingen te geven met adviseerende stem. Maar de Generale Synode kon nog niet wennen aan de gedachte, dat Ds. Gravemeyer niet langer aan de moderamentafel zou zitten. Een andere plaats vond zij eigenlijk beneden zijn stand. Anders gezegd: De Kerk kan en wil Ds. Gravemeyer nog niet — en niet meer — missen, zoolang God hem ons laten wil. Maar binnen de huidige kerkorde is er geen plaats meer, die voor hem past, hij is er uit gegroeid. De eenige positie, die nog ergens naar lijkt, is de secretarisplaats. Maar die bindt te veel aan het secretariaat. Dit probleem bleek staande de vergadering onoplosbaar. Tot aller blijdschap heeft Ds. Gravemeyer aan het dringende beroep, dat door Prof. Kraemer uit naam der Synode op hem werd gedaan, gevolg gegeven en een nieuw mandaat aanvaard. Maar voor de problemen van het secretariaat moet de oplossing nog gevonden worden.
Het is nu eenmaal niet anders: Ds. Gravemeyer verkreeg in onze Kerk het gezag van een aartsbisschop. Maar we kunnen toch moeilijk tot de episcopale kerkorganisatie overgaan, ook al zouden we dat willen, omdat ons eenmaal in de zooveel jaren een figuur als Ds. Gravemeyer geschonken wordt. Over andere bedenkingen tegen het episcopale stelsel spreken we in dit verband nu verder maar niet.
Ds. Zeydner praeses, Ds. Gravemeyer scriba, Ds. Wesseldijk assessor, zoo werd dus het eerste moderamen der Generale Synode. Met zeer grooten schroom, maar met een prachtige toespraak, regelrecht uit het hart, aanvaardde Ds. Zeydner uit de handen van Ds. A.E.K. Pols van Coevorden, die als oudste-in-diensttijd de verkiezing geleid had, het praesidium. Hij zag terug op de restauratie van de kerk te ’s Heerenberg, jaren geleden. Zoo zou er nu ook in de Kerk in haar geheel machtig veel te restaureeren zijn. Na 15 jaren van strijd, waarin Kerkopbouw en Kerkherstel elkander gevonden hadden, en daarna de wondere oorlogsjaren waren gevolgd, mocht nu de Generale Synode aan den slag. Toen in 1940 Rotterdam zoo zwaar getroffen was, kwam Ds. Gravemeyer uit den Haag naar Rotterdam, en toen voelden we het: daar komt de Kerk ons te hulp. Nu, aan het einde van den
|15|
oorlog, mogen we dit werk der Kerk in het groot ter hand nemen. Met eerbied denken wij aan de mannen, die gestreden hebben, jarenlang, opdat deze dag komen mocht. Het werk van Prof. Kraemer moet hier vermeld worden. De bidstond van gisterenavond vervult eveneens onze gedachten. Op Gods tijd mochten wij het beloofde land binnentrekken. Maar dat kan niet anders bezet worden dan door strijd.
Een belangrijk deel van het administratieve werk der Synode van vroeger ging over naar de Algemeene Synodale Commissie. Deze bestaat nu uit het moderamen der Synode, zes predikanten, vijf ouderlingen en twee adviseurs. De zes predikanten en de vijf ouderlingen moeten uit de verschillende kerkelijke provincies worden gekozen. Zitting hadden in deze commissie reeds: Ds. Karres voor Gelderland, Ds. Boer voor Zuid-Holland, Prof. Scholten voor Noord-Holland, Ir. Wolffensperger voor Overijssel, Ds. de Bruyn voor Utrecht, Ds. Boonstra voor Drenthe en Mr. Sauer voor de Waalsche Réunie. Gekozen werden: Dr. Dokter van Terkaple voor Friesland, Prof. Haitjema voor Groningen, Jhr. Mr. Schorer, ouderling te Middelburg, voor Zeeland en Ds. A.J. Bronkhorst van Willemstad voor Noord-Brabant met Limburg. Voor den Algemeenen Diaconalen Raad werden aangewezen de heer Hemmes, met als secundus de heer Middelhoven; voor den Algemeenen Kerkvoogdijraad Mr. M.Ch. de Jong, met als secundus de heer Hooft. De secundi der stemhebbende leden zullen later worden aangewezen, als wat duidelijker is vastgesteld hoe de verdeeling der thans zittende secundi over de provincies worden moet.
Al deze stemmingen vroegen tamelijk veel tijd. Dat is m.i. goed en juist. In de voorvergadering waren door de afgevaardigden zelve verschillende namen genoemd, waarover dan rustig nader overlegd kon worden. Zoo werd gewaakt tegen het anders maar al te gemakkelijk opkomende verwijt dat natuurlijk „den Haag” alles al van te voren in kannen en kruiken had. Niemand der aanwezigen zou dit verwijt niet oogenblikkelijk tegenspreken. Juist de „Haagsche heeren” hebben zich een zeer sterke terughouding opgelegd en een moeizaam begin verkozen boven een geforceerde vlotheid. De Synode is vrij — de Synode moet zelve beslissen — dat zal de Synode morgen vaststellen.... Zoo luidde het keer op keer. Van „doordrukken” is geen oogenblik sprake geweest.
Het moderamen van de Algemeene Synodale Commissie wordt — terecht — niet door haar zelve, maar eveneens door de Generale Synode aangewezen. Vast staat slechts dat de scriba der Synode tevens
|16|
secretaris der A.S.C. is. En: dat de praeses en assessor der Synode qualitate qua — ambtshalve — in de A.S.G. zitting hebben. Niet of zij daar tevens voorzitter en vice-voorzitter zouden zijn. Deze vraag moest door de verkiezing van het moderamen der A.S.C, meteen worden beslist.
Het is beslist. Hoewel er geen woord over gesproken is. Als een verblijdend teeken van zuiver aanvoelen der verhoudingen in een presbyteriale Kerkorde meen ik te mogen waardeeren dat niemand op het idee gekomen is om Ds. Zeydner ook tot voorzitter der A.S.C, voor te stellen of te stemmen. Natuurlijk niet omdat Ds. Zeydner daar de vereischte capaciteiten niet voor zou bezitten. Zelfs niet omdat er dan al te veel beslag op zijn tijd zou worden gelegd. Maar omdat het niet past bij de grondgedachten van ons Kerkrecht dat één man alle leidende functies zou vervullen. Na de Generale Synode is immers de A.S.C, het belangrijkste orgaan der Kerk. De praeses der Synode zij in de A.S.C, gewoon lid, op deze wijze blijft bovendien de A.S.C, het beste ondergeschikt aan de Generale Synode. Zoo kan de Generale Synode de A.S.C, rekenschap vragen, zonder dat de praeses der Synode dan tevens zijn eigen beleid als voorzitter der A.S.C, behoeft te verdedigen.
En vroeger? Was de president der Algemeene Synode dan niet tevens voorzitter der A.S.C.? Inderdaad. Maar dat is nu net een der grondgedachten van het Algemeen Reglement van 1816, dat nu doorbroken — althans: in zijn top geknakt — is. Toen legde men welbewust zooveel mogelijk gezag in weinige handen. Toen schiep men kerkvorsten. Nu is de broederlijkheid, het in den grond gelijk zijn van alle ambtsdragers, weer in eere hersteld. Hetgeen een der fundamenteele beginselen o.a. van de Dordtsche Kerkorde van 1619 is.
Wie werd voorzitter der A.S.C.? Zou de assessor van het moderamen der Synode daar geen geschikte verbindingsfiguur voor zijn? Was bovendien Ds. Wesseldijk ook persoonlijk daartoe niet uitermate geschikt? Zonder dit te ontkennen werd toch bepleit deze functie aan een der „oude rotten” in wets- en reglementenkennis toe te vertrouwen, die bovendien als president der laatste Algemeene Synode al meer met dit bijltje gehakt had. Dit argument overtuigde: met goede meerderheid werd Ds. de Bruijn van Driebergen aangewezen. Al verloochende de vergadering haar waardeering voor Ds. Wesseldijk niet: hij werd tot vice-voorzitter gekozen. Ds. Boonstra van Gieten werd opnieuw secundus van den vice-voorzitter.
Een der hoogtepunten dezer dagen, naast den bidstond en de toespraak van Ds. Zeydner bij de aanvaarding van het praesidiaat, was
|17|
ongetwijfeld de middagzitting van den 31sten October. De allernoodigste huishoudelijke zaken waren achter den rug. Het moderamen was gekozen, de geloofsbrieven ingezameld. Verder was er nog niets gebeurd. De eigenlijke opening moest nog plaats vinden. Dat zou geschieden in een plechtige zitting waarin tevens de eeregasten der Synode, de afgevaardigden van verschillende buitenlandsche Kerken, zouden spreken.
Opnieuw hadden de aanwezige theologen zich in toga gehuld. In de koorbanken hadden tevens de leden van de Algemeene Synodale Commissie plaats genomen. Verder de leden van de Commissie „Beginselen voor Kerkorde” aan wier arbeid het tot stand komen der Generale Synode middellijkerwijze te danken was. Een verdiende erkenning van hun belangrijk werk. Vervolgens werden de afgevaardigden van de Nederlandsche Kerken binnengeleid, die in deze oorlogsjaren in het Interkerkelijk Overleg met de Ned. Hervormde Kerk hadden samengewerkt. Dr. A.A.L. Rutgers vertegenwoordigde de Geref. Kerken, Dr. P. Boendermaker Jr. de Evangelisch Luthersche Kerk, Dr. Westerouen van Meeteren de Remonstrantsche Broederschap, Ds. Nijdam de Doopsgezinde Sociëteit, Ds. B.E.J. Bik het Hersteld Evangelisch Luthersch Kerkgenootschap en Dr. J.G. Geelkerken de Geref. Kerken in Hersteld Verband.
De vertegenwoordigers der pers en enkele particuliere belangstellenden hadden eveneens hun plaatsen gevonden, toen de buitenlandsche afgevaardigden binnentraden en in de koorbank rechts van de moderamentafel plaats namen. De ministerpresident, Prof. Ir. Schermerhorn, zette zich in hun midden. Dr. W.A. Visser ’t Hooft, de secretaris van den Wereldraad der Kerken, nam aan de moderamentafel plaats. Engeland, Amerika, Scandinavië, België, Schotland en Zwitserland waren vertegenwoordigd. Vele kerken der Hervorming waren in hun afgevaardigden op dezen Hervormingsdag bijeen.
Ds. Zeydner liet in alles uitkomen dat wij als zoodanig samen waren. Hier moet ik de liturgie toch wel volledig geven en ik kan alleen maar aanraden om de liederen en Schriftgedeelten ook geheel door te lezen. De inzet was het zingen van Psalm 68: 10. Daarna volgde Romeinen 3: 19-31, een der centrale teksten uit den Hervormingstijd. Daarna spraken wij allen de Apostolische Geloofsbelijdenis, hardop, ieder in zijn eigen taal. Ook hij, voor wien de stichtelijkheid daarvan in een gewone kerkdienst een vraag blijft, moet toegeven dat er momenten zijn, waarop dit samen hardop belijden indrukwekkend is. Daarna volgde het zingen van de vier verzen van Gezang 97 uit den nieuwen bundel, de verbeterde vertaling van het Lutherlied. Terwijl na het gebed de praeses onze aandacht bepaalde bij Hand. 19: 20 „Alzoo wies het woord des Heeren met macht en nam de overhand”. Het woord des Heeren, Jezus Christus, daar gaat het om. Niet om menschen,
|18|
zooals de zonen van Scaeva bewijzen. Zelfs niet om Paulus. Om Jezus Christus. Waar Hij, het Woord, is, door de macht des Geestes, daar kan het waarlijk Allerheiligen worden.
Na dit openingswoord van den praeses volgden de toespraken der buitenlandsche afgevaardigden. Buitenlandsche afgevaardigden waren er ook op de Dordtsche Synode geweest, al bleef de uitnoodiging toen beperkt tot de zusterkerken van Calvinistische origine (ook de Anglicaansche Kerk gold toen nog voor Gereformeerd, zij het dan ook niet in Kerkorde). Toen waren de buitenlanders echter uitgenoodigd om mede te werken, wat des te gemakkelijker was, daar alle geleerden toen nog Latijn spraken. Nu waren zij er alleen om van het meeleven der zusterkerken blijk te geven. Onderwerpen, die theologische medewerking van buitenlanders vragen, waren trouwens nu niet aan de orde. Al onderschrijf ik gaarne de meening van Dr. Visser ’t Hooft, in een particulier gesprek tijdens de Synode geuit, dat het voor ons kerkelijk besef eigenlijk vanzelfsprekend moest zijn dat een landelijke Kerk de wezenlijke zaken van haar geloof en haar leven niet regelt zonder de zusterkerken mede in de behandeling te betrekken. Het kon in de komende jaren nog wel eens een vruchtbare gedachte voor de Ned. Hervormde Kerk zijn. Nu echter ging het niet om advies, maar om toespraak. Toespraken, die vol waren van hartelijkheid en goede wenschen. Toespraken, die soms een waardevol inzicht in de verhoudingen in andere landen gaven. Toespraken, die zooal niet het doel dan toch het resultaat moesten hebben ons allen er van te doordringen: afgevaardigden der Generale Synode, vergeet het niet, de Wereldkerk ziet op u. Blijft bedenken, na alles wat er in deze oorlogsjaren van de leiding uwer Kerk is uitgegaan, dat veler oogen in heel de wereld op u gericht zijn. Laat kleine dingen klein en groote dingen groot mogen zijn. Stelt ons daarin niet teleur!
Het kan niet de bedoeling zijn deze toespraken breed weer te geven. Maar enkele hoofdgedachten moeten toch opgeteekend blijven. En zoo breed mogelijk worden verspreid.
Allereerst sprak bisschop Eivind Berggrav voor de kerk van Noorwegen. Hij sprak als man, die de vragen en zorgen onzer situatie verstaat, omdat het ook de Noorsche vragen en zorgen zijn. Nederland en Noorwegen hadden immers denzelfden strijd gestreden. Berggrav deed ginds wat Gravemeyer hier mocht doen. Daardoor waren banden gelegd, geestelijke banden. De conferentie der Noorsche bisschoppen, onlangs te Oslo gehouden, had dan ook een speciale groet meegegeven aan de Ned. Hervormde Kerk. Zeg hun hoe wij hen beminnen. Zeg
|19|
hun hoe veel wij aan hen dachten. Zeg hun, dat Noorwegen Nederland als zijn besten broer heeft beschouwd. En dat wij op intense contacten prijs stellen.
En toen kwam dat vaderlijk-wijze woord, dat ons veel te zeggen heeft: Weest niet bevreesd, dat gij de positie die gij in dezen oorlog verkregen hebt, weer zult verliezen. Want het is nimmer de taak der Kerk om voor haar positie te strijden. Luister rustig naar het woord van God — dan doet gij genoeg.
En verder: Churchill had in 1941 nog een periode van 3 jaar noodig om in 1944 te kunnen doorstooten. Zoo is de Kerk nu in een periode van voorbereiding voor den komenden slag. Door Gods genade zijn wij veel dichter bij elkander gekomen. Deze eenheid is de beste voorbereiding. Alleen: wij kunnen niet één zijn, als we te groot zijn in onszelf. Dan hangen we als groote luchtballons in de lucht, als symbolen van het verleden. Eén zijn we slechts als we, door en door nederig, steeds gereed staan nieuwe marschorders van God te ontvangen.
Rev. Ronald Allan vertegenwoordigde den Aartsbisschop van Canterbury, het hoofd van de Engelsche Staatskerk (na haar hemelschen en aardschen Koning natuurlijk). Hij bracht groeten, sympathiebetuigingen en goede wenschen over. En gaf ons een blik in het leven der Staatskerk in dezen tijd.
Daar zijn allereerst de zorgen. Er is een groot gebrek aan geestelijken. In Nederland hadden wij voor den oorlog overvloed aan predikanten en hulppredikers, nu weer gebrek. Engeland had voor den oorlog reeds een tekort. Nu dus heelemaal. De salarissen zijn veel te laag. Plannen om dit te verbeteren zijn in voorbereiding.
Dan zijn er ook in Engeland 14000 kerkelijke gebouwen vernield of beschadigd. Een enorme taak dit alles weer op te bouwen. Maar — net als bij ons, gelukkig — de Kerken helpen elkander met het beschikbaar stellen van hun eigen gebouwen.
Deze verblijdende eensgezindheid komt gelukkig ook uit in de samenwerking op geestelijk gebied. De evangelisatiearbeid wordt gezamenlijk aangepakt. Ook de behandeling der actueele vraagstukken in speciale „kerkeweken”.
Toen klonk „de stem van Amerika” bij monde van Dr. Samuel Cavert, secretaris van den Amerikaanschen Kerkenraad. Uit zijn woorden brengen we vooral naar voren dat er al een delegatie naar Japan onderweg was om contact met de Kerken daar op te nemen. Dr. Cavert hoopte dat de resultaten daar even goed zouden zijn als in Stuttgart de besprekingen met de Duitsche Kerk waren verloopen.
Het Amerikaansche Christendom werkt krachtig om te komen tot een „just and durable peace”, een rechtvaardige en blijvende vrede.
Prof. Henderson van Aberdeen sprak namens de Kerk van Schotland
|20|
en de Presbyteriaansche Alliantie. De Kerk van Schotland interesseert zich bijzonder voor de ontwikkeling onzer Kerkorde, daar zij zelve in 1929 een constitutie ontving, die de nationale beteekenis van den godsdienst liet uitkomen, maar de geestelijke zelfstandigheid handhaafde.
Pfarrer Schaedelin bracht een groet uit Zwitserland, dat zich met grooten dank aan Holland verbonden voelde. Langs vele geheime wegen waren de berichten doorgekomen. Vergeet niet, dat wij jarenlang in spanning leefden wanneer onze dag komen zou om door Hitler overvallen te worden. En hoe zou de Kerk er dan aan toe zijn? Dan bemoedigden wij elkaar met het voorbeeld van Nederland. Gij hebt ook zenuwen gehad en zwakke momenten, natuurlijk. Maar toch — in Nederland heeft het Evangelie standgehouden. Dat was ons tot grooten troost. — Pasteur Kraft las daarna een boodschap van de Kerk van Lausanne.
Dr. Bush sprak namens de Presbyteriaansche Kerk en de Ned. Hervormde Kerk in Amerika. Hij sprak in zeer verstaanbaar Nederlandsch. En vertelde hoe hij als jongen den Heidelberger Catechismus leerde. En hoe daar bij hem thuis lagen twee dikke Nederlandsche boeken. Een zwart boek en een rood boek. Uit het zwarte boek las vader het geheele jaar door. Dat was de Bijbel. Uit het roode boek las vader ’s winters. Dat was de geschiedenis van den 80-jarigen oorlog. En dan zei vader: het geloof van dat zwarte boek leidde tot de daden van het roode boek. En als jongen dacht ik: komen die daden nog wel eens terug? Nu is dat geen vraag meer. De jaren 1940-1945 kunt gij zonder schaamte leggen bij de 80 jaren......
Ds. ten Kate sprak namens de Belgische Kerk en wees erop hoe de houding der Angelsaksische landen zoowel als van de Ned. Hervormde Kerk velen in België aan het denken had gebracht. Namens de Belgische Christelijke Zendingskerk werd een belijdenis voorgelezen. Ds. Hart was haar woordvoerder.
Rev. Sven Hjort, die reeds 10 jaren in Rotterdam arbeidt, vertegenwoordigde de kerk van Zweden, Rev. Wagner Colpen, van Antwerpen, de Deensche Kerk. Hij herinnerde aan het verzet en den marteldood van den Deenschen predikant-dichter Kaj Munk op 4 Januari 1944 en vertelde hoe sterk in Denemarken het verlangen leeft om na al de gaven in voedsel en kleeding, die Denemarken ons reeds schonk, ons ook te helpen bij den wederopbouw van ons kerkelijk leven.
Tien verschillende stemmen hadden tot ons gesproken. Telkenmale klonk de Christelijke betiteling: Liebe Vater und Brüder, dear fathers and brethren, waarde vaders en broeders, ons tegen. Het was een hooge heerlijkheid zoo met de wereldwijde gemeente van Jezus Christus verbonden te zijn. Allerlei landen en Kerken hadden tot ons gesproken. Eén stem slechts miste in het oecumenische koor.
|21|
Het was Hervormingsdag. De Kerken der Hervorming waren samen. Het land van Luther ontbrak.
Natuurlijk werd daarnaar gevraagd. Is Duitschland niet uitgenoodigd? Hoe is dat toch? Maar m.i. zeer terecht werd daarop door Ds. Gravemeyer geantwoord: Natuurlijk, de Kerk van Jezus Christus in Duitschland hoort er ook bij. Maar, afgezien van uiterlijke bezwaren van visa en reisgelegenheid, moest met de Kerk daar toch eerst gesproken worden, eer een uitnoodiging zou kunnen worden verzonden.
Er is met de Kerk van Jezus Christus in Duitschland gesproken. Dr. W.A. Visser ’t Hooft, secretaris van den Wereldraad der Kerken, bracht verslag uit van de juist gehouden samenkomsten in Stuttgart, waar Nederland door Prof. Kraemer vertegenwoordigd was geweest. Engeland, Amerika, Frankrijk en Zwitserland waren eveneens daarheen gekomen, de afvaardiging uit Noorwegen kwam helaas te laat.
Het spreekt vanzelf dat allen daarheen gingen met gemengde gevoelens en vooral met vele vragen. Gemengde gevoelens, omdat het toch de kerk van Duitschland was geweest, die ons de „Bekennende Kirche” heeft geschonken, die in Barmen het allereerst tegen Hitler heeft getuigd. Maar anderzijds was er zooveel door Duitschers misdaan, daarover kon niet gezwegen worden. Alleen: het woord moest spontaan van Duitsche zijde komen, de Belijdeniskerk mocht op geen enkele wijze worden gedwongen of geprest.
Goddank, het woord is gekomen. Daar stonden de helden en martelaars van den Duitschen Kerkstrijd, Martin Niemöller, Hans Asmussen en vele anderen. Hoe leefden wij als jonge theologen tien jaar geleden niet op als we hun woord hoorden en hun geschriften lazen. Zij waren er nog — velen waren omgekomen. Wat zouden zij zeggen? Zouden zij spreken als Kagawa, de Christenleider in Japan, die alleen de atoombommen zag van de Amerikanen en de millioenen schurkenstreken van zijn eigen volk niet? Zouden Asmussen en Niemöller ook beginnen over den splinter in het oog van den ander......?
Goddank, neen. Dr. Visser ’t Hooft vertelde: Niemöller leidde den bidstond aan den vooravond en sprak woorden van schuld en berouw. Onder diepe stilte werd de lange lijst van landen opgesomd, waaraan het Duitsche volk schuldig geworden was. En Hans Asmussen verklaarde hoe hij op dit moment gewacht had om aan de broeders van de Wereldkerk te zeggen: ik ben schuldig. Niet de nazi’s. Niet de anderen. Wij allen. Ik zelf.
De verklaring van gemeenschappelijk lijden door gemeenschappelijke schuld, waaruit Dr. Visser ’t Hooft enkele passages voorlas, werd door den geheelen vernieuwden Raad onderteekend. Toen was samenwerking
|22|
mogelijk. En de Assemblee Générale van alle Protest. Kerken in Frankrijk, enkele dagen geleden te Nimes gehouden, heeft de verklaring van Stuttgart dankbaar aanvaard en met groote vreugde opgenomen.
Nadat Prof. Kraemer de buitenlandsche gasten had bedankt en speciaal toegesproken, waarbij hij nogmaals onderstreepte van hoe grooten zegen deze zware jaren voor onze Kerk geworden waren, waarbij lijden een voorrecht bleek wanneer het was lijden om Christus’ wil, leidde Prof. de Vrijer de afgevaardigden in van de Kerken van het Interkerkelijk Overleg, waarmede de Ned. Herv. Kerk in deze jaren had samengewerkt. Hij herinnerde aan de gemeenschappelijke arbeid der oorlogsjaren, waarvan de Interkerkelijke Bureaux dezen oorlogswinter het hoogtepunt mochten worden. Samaritanenwerk: brood en warmte. Hoewel de volmaaktheid nog lang niet bereikt was, was er toch aanvankelijk herstel. Velen, die in vroeger tijd tegenover de Hervormde Kerk hadden gestaan, zouden zich nu verheugen over haar jongste ontwikkeling.
Z. Exc. Dr. A.A.L. Rutgers sprak namens het IKO en verklaarde dat de Nederlandsche zusterkerken oprecht meeleven met de geestelijke ontwaking en organisatorische ontwikkeling der Ned. Herv. Kerk.
Ds. Zeydner sloot deze zitting met het uitspreken van den O.T.-ischen zegen uit Numeri 6, waarna wij gezamenlijk hardop het Onze Vader baden en Gezang 293 zongen (O God, die droeg ons voorgeslacht.....). Daarmede was het einde gekomen van deze machtige openingszitting der Generale Synode, die vol beloften voor de toekomstige ontwikkeling onzer Kerk, zoowel in de wereld als in ons vaderland, wezen kan.