|5|

 

23 Maart 1852,
Nº. 3.

 

Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

 

Op de voordragt van Onzen Minister van Justitie, voorloopig belast met het bestuur van het Departement voor de Zaken der Hervormde Eeredienst enz. van den 12den Januarij 1852, nº. 23, omtrent een verzoek van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, strekkende tot het erlangen van Onze bekrachtiging op het in afschrift door Haar daarbij overgelegd Algemeen Reglement voor de Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, door de Synode gearresteerd den 9den September 1851;

Den Raad van State gehoord (advies van den 15den Maart 1852, nº. 5);

Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van den 19den dezer, nº. 11;

Gezien het zesde hoofdstuk der Grondwet;

Gezien het bestaande Algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, gearresteerd bij Koninklijk besluit van den 7den Januarij 1816, nº. 1;

Inzonderheid gelet op art. 15 van dat reglement, luidende, volgens de veranderde, bij Koninklijk besluit van den 25sten Julij 1843, nº. 55, vastgestelde redactie, als volgt:

„Geene veranderingen kunnen in dit reglement gemaakt worden, dan door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, welke echter, voor en aleer te dier zake een besluit te nemen, daarop de consideratiën zal inwinnen der provinciale kerkbesturen, en zal zoodanig besluit, alvorens te worden uitgevoerd, aan Zijne Majesteit den Koning ter bekrachtiging worden aangeboden”;

Gezien de bij Ons besluit van den 15den Mei 1850, nº. 81,

|6|

bekrachtigde wijzigingen in het bestaande Algemeen Reglement, hoofdzakelijk betreffende de benoemingen tot het kerkbestuur;

Overwegende:

dat het ter bekrachtiging aangeboden Algemeen Reglement, overeenkomstig het beginsel door de Synode tot grondslag van het herzieningswerk gelegd, beschouwd moet worden als eene ontwikkeling van het bestaande Algemeen Reglement, in de rigting der aan de Kerk toekomende zelfstandigheid;

dat de van het bestaande reglement afwijkende bepalingen, die in dit nieuw Algemeen Reglement zijn opgenomen, door de Synode zijn vastgesteld, na daarop de consideratiën der Provinciale Kerkbesturen te hebben ingewonnen, en alzoo daaraan Onze bekrachtiging kan worden geschonken;

dat echter het Staatsbelang vordert, om aan het verleenen van deze Onze bekrachtiging zoodanige beperkingen te verbinden, als geëigend zijn om daarvan den zin en de strekking voor de toekomst te bepalen,

Hebben goedgevonden en verstaan:

het Algemeen Reglement voor de Nederlandsche Hervormde Kerk, door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk vastgesteld den 9den September ll., zoodanig als het door de Synode overgelegd afschrift daarvan hiernevens is gevoegd, te bekrachtigen, en er in toe te stemmen, dat, met de invoering van dat Reglement, buiten werking worde gesteld het Algemeen Reglement op het bestuur der Nederlandsche Hervormde Kerk, gearresteerd bij Koninklijk besluit van den 7den Januarij 1816, nº. 1, met dien verstande:

1º. dat, in verband tot de in het reglement voorkomende bepalingen omtrent de magt, bevoegdheid of roeping der Synode en Synodale Commissie, of van andere collegiën van kerkelijk bestuur, Onze bekrachtiging niet zal kunnen worden opgevat als eene erkenning van het regt des kerkbestuurs tot eenige uitbreiding van gezag of bevoegdheid, welke niet zou kunnen worden overeengebragt met het beginsel, tot grondslag van het herzieningswerk gelegd;

2º. dat bij name het vaststellen van bepalingen omtrent de administratie der bijzondere kerk-, pastorij-, kosterij- en andere gemeentefondsen en goederen, niet kan geacht worden daardoor als eene bevoegdheid der Synode te zijn erkend;

|7|

3º. dat Onze bekrachtiging van dit Algemeen Reglement niet zal kunnen worden opgevat in zoodanigen zin, alsof zij op zich zelve en buiten verband met andere verordeningen, geacht zou kunnen worden eenige bepaling van dit Algemeen Reglement of van speciale reglementen of kerkelijke voorschriften, in het vervolg, buiten Onze goedkeuring vast te stellen, buiten de Kerk verbindend te maken, hetzij ten aanzien der Regering of der Staats-ambtenaren, het zij ten aanzien der tot de inrigting van den Staat behoorende besturen en collegiën;

4º. dat uit het voorkomende aan het slot van art. 4 niets zal kunnen worden afgeleid ten aanzien der bevoegdheid van de Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, tot regeling der belangen en betrekkingen van de Protestantsche Kerken in Neêrlandsch Oost- en West-Indië, waaromtrent Wij Ons voorbehouden de bestaande bepalingen, zoo noodig, te wijzigen, in verband tot de behoeften en belangen dier Kerken, de regten van den Staat en de aanspraken welke, naast de Hervormde Kerk, ook de andere daarbij betrokken kerkgenootschappen kunnen doen gelden;

5º. dat alle eventuële veranderingen, hetzij in het thans bekrachtigde Algemeen Reglement, hetzij in andere reglementen of reglementaire bepalingen, mitsgaders alle nieuwe reglementen en reglementaire bepalingen, dadelijk ter kennis van de Regering zullen worden gebragt, door het collegie van kerkelijk bestuur, ’t welk die veranderingen, reglementen of reglementaire bepalingen vaststelt, of, zoo daarop goedkeuring of bekrachtiging van hooger kerkelijk bestuur wordt vereischt, door het collegie van bestuur ’t welk de goedkeuring of bekrachtiging verleent;

6º. dat mede van alle benoemingen en veranderingen in het personeel der besturen boven den Kerkeraad, dadelijk aan de Regering zal worden kennis gegeven,  door het collegie ’t welk de benoeming heeft gedaan, of waarin de verandering van personeel heeft plaats gehad;

7º. dat geene verandering van jurisdictie of begrenzing, hetzij van kerkelijke besturen, hetzij van kerkelijke gemeenten, zal kunnen worden tot stand gebragt, zonder onze goedkeuring;

8º. dat de artikelen van het Algemeen Reglement, welke van invloed zijn ten aanzien der betrekking tusschen Staat en Kerk, niet zullen kunnen worden veranderd zonder Onze bewilliging;

|8|

9º. dat alle bestaande verordeningen verbindend blijven, zoolang zij niet op wettige wijze zijn vervangen of afgeschaft;

10º. dat uit art. 24 niets zal kunnen worden afgeleid ten nadeele der regten van collatoren en floreenpligtigen;

11º. dat Onze bekrachtiging van het Algemeen Reglement geen grond zal kunnen opleveren, om van Staatswege voorziening in te roepen in de meerdere kosen, welke het kerkbestuur, hetzij door meer talrijke vergaderingen van de Synode als anderzins, mogt vorderen.

Onze voornoemde Minister van Justitie, voorloopig belast met het bestuur van het Departement voor de Zaken der Hervormde Eeredienst enz., is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

 

’s Gravenhage, 23 Maart 1852.

(Get.) WILLEM.

 

De Minister van Justitie, voorloopig
belast met het bestuur van het
Departement voor de Zaken der
Hervormde Eeredienst, enz
.

(Get.) NEDERMEIJER VAN ROSENTHAL.

 

Accordeert aan het origineel.

De Secretaris-Generaal en Adviseur,
(Get.) J.J. Roozeboom.

Voor overeenkomstig afschrift.

De Secretaris-Generaal en Adviseur bij het
Departement voor de Zaken der Hervormde
Eeredienst, enz
.,

J.J. ROOZEBOOM.