|3|

 

29 Maart 1852.
Nº 9..

 

De MINISTER VAN JUSTITIE, voorloopig belast met het bestuur van het Departement voor de Zaken der Hervormde Eeredienst, enz.

 

Ontvangen hebbende Zijner Majesteits besluit van den 23sten Maart ll., nº. 3, waarbij, op den voet als daarbij vermeld, verleend wordt de door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk verzochte bekrachtiging van het door haar den 9den September ll. vastgesteld Algemeen Reglement;

Gelet op het verzoek der Synode voornoemd, vervat in haren brief van den 11den September ll., strekkende om voormeld Algemeen Reglement, na het erlangen der Koninklijke bekrachtiging, te doen drukken ten dienste van de leden der Provinciale en Classikale Besturen, alsmede van de Kerkeraden,

Heeft goedgevonden:

Een genoegzaam aantal exemplaren van Zijner Majesteits voormeld besluit en van het Algemeen Reglement te doen drukken, en onder geleide dezer dispositie, welke mede zal worden gedrukt, toe te zenden:

1º. Tot kennisgeving;
Aan de Algemeene Synodale Commissie der Nederlandsche Hervormde Kerk, zoo voor de Synode, als voor die Commissie zelve;
Aan de Commissie tot de Zaken der Protestantsche Kerken in Neêrlandsch Oost- en West-Indië;
Aan de Provinciale Kerkbesturen;
Aan de Faculteiten der Godgeleerdheid aan ’s Rijks Hoogescholen, en
Aan den Quaestor-Generaal van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk.

|4|

2º. Zoo tot kennisgeving, als met uitnoodiging om aan elk der Kerkeraden en der Predikanten in ieders ressort een exemplaar te doen toekomen:
Aan de Commissie tot de Zaken der Waalsche Kerken;
Aan het Kerkbestuur van Limburg, en
Aan de Classikale Besturen.

3º. Aan de Collegiën van Toezicht op de administratie der kerkelijke fondsen en de kosten van de Eeredienst bij de Hervormde gemeenten in de verschillende provincien, mitsgaders aan het Collegie van Toezigt op de finantiële administratie bij de Hervormde gemeenten in het Hertogdom Limburg, zoo tot kennisgeving, als met uitnoodiging om een exemplaar te doen toekomen aan elk der Collegiën van Kerkvoogden en van Notabelen in ieders ressort, of, waar die Collegiën niet bestaan, aan de Collegiën welke met de kerkelijke administratie zijn belast.

 

’s Gravenhage, 29 Maart 1852.

 

De Minister voornoemd,
(Get.) NEDERMEIJER VAN ROSENTHAL.