Een gemeente kan een dienstverband aangaan met een kerkelijk werker om de praktijk van het gemeenteleven te begeleiden of daarin zelf werkzaam te zijn. De aanstelling geschiedt volgens de richtlijn voor kerkelijke werkers. De kerkenraad ziet toe op leer en leven van de kerkelijk werker in de arbeid die hij binnen de gemeente verricht.
Onverminderd het bepaalde in 16.1 kan een kerkenraad die wil
toewerken naar de stichting van een nieuwe gemeente daartoe een
kerkelijk werker benoemen met de missionaire opdracht om als
gemeentestichter leiding te geven aan de opbouw van een nieuwe
gemeenschap van gelovigen.
De kerkenraad kan er voor kiezen om deze missionaire kerkelijk
werker onder zijn verantwoordelijkheid het Woord en de
sacramenten te laten bedienen binnen de nieuw te stichten
gemeenschap.
De kerkenraad zal dit, al dan niet met hulp van de regio, slechts
doen na onderzoek naar de kennis en gaven van betrokkene en met
geregelde begeleiding bij de vervulling van diens taken. Van dit
onderzoek en deze begeleiding legt hij verantwoording af aan de
regio voordat het voornemen in praktijk wordt gebracht.