Ambtsdrager met bepaalde opdracht
Genre: Literatuur, Bladartikel
|9|
In een gemeente met wijkgemeenten functioneert sinds jaren een kerkenraadscommissie ten behoeve van de modaliteit van de Gereformeerde Bond. Er zijn door de algemene kerkenraad (de AK) zeven ambtsdragers benoemd ten behoeve van deze groepering, van wie er tot nu toe steeds één lid was van de AK. Ord. 3-6-7 lijkt echter te zeggen dat alle ambtsdragers met bepaalde opdracht als boventallig lid deel uit moeten maken van de AK. Terwijl het aantal boventallige leden ten hoogste een derde deel mag uitmaken van het totaal aantal leden van de AK. Dat alles roept een aantal vragen op.
Ik begin er aan te herinneren dat een ouderling of diaken met
bepaalde opdracht voor een wijkgemeente op precies
dezelfde wijze wordt gekozen als de andere ouderlingen en
diakenen. De vroegere bepaling dat de wijkkerkenraad die zelf kan
verkiezen geldt niet meer. De leden van de wijkgemeente worden
bij deze verkiezing betrokken net als bij de andere
ambtsdragers.
Als het ouderlingen of diakenen betreft die een taak in de
gemeente als geheel vervullen, is het niet mogelijk hen te
laten verkiezen door de stemgerechtigde leden van de gemeente.
Dan zouden alle leden van alle wijkgemeenten moeten worden
uitgenodigd voor een verkiezingsbijeenkomst. Daarom wordt in de
kerkorde deze taak opgedragen aan de AK (ord. 3-6-7). Toch staat
de gemeente ook nu niet geheel buiten spel. Voordat de AK tot
verkiezing overgaat worden de leden van de gemeente als geheel in
de gelegenheid gesteld om aanbevelingen in te dienen van personen
die naar hun mening voor verkiezing in aanmerking komen.
Als de AK ouderlingen en diakenen met een bepaalde opdracht heeft
verkozen, maken zij als boventallig lid deel uit van de algemene
kerkenraad (ord. 3-6-7). ‘Als boventallig lid’ wil zeggen dat ze
als extra leden worden toegevoegd aan het getal van de gewone
leden van de AK die door de wijkkerkenraden zijn aangewezen. Maar
voor het overige zijn ze volwaardige, stemhebbende leden.
Waarom moeten alle ambtsdragers met een bepaalde
opdracht lid zijn van de AK?
De achtergrond van deze bepaling is dat elke ambtsdrager
deel behoort uit te maken van een ambtelijke vergadering. Dat
behoort zo wezenlijk bij het ambt in een presbyteriale kerk dat
men daarvan niet kan worden vrijgesteld. ‘De kerkenraad wordt
gevormd door de (= alle, PvdH) ambtsdragers van de
gemeente’ (ord. 4-6-2). Daar wordt gestalte gegeven aan ‘de
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de opbouw van de
gemeente in de wereld’ (art. V-2). Een ambtsdrager die van geen
enkele ambtelijke vergadering lid zou zijn, wordt afgesneden van
dit ambtelijk beraad en van deze gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid en kan daarmee zijn ambt in de gemeente niet
volwaardig uitoefenen.
De vragensteller snijdt het probleem aan dat in zijn gemeente het
aantal ambtsdragers met een bepaalde opdracht zo groot is dat ze
de gewone leden van de AK dreigen te overvleugelen. Met het oog
op een dergelijke situatie is in ord. 4-9-2 de bepaling opgenomen
dat het aantal boventallige leden ten hoogste een derde deel van
het totale aantal leden van de AK mag uitmaken.
Dus in een algemene kerkenraad van bijvoorbeeld 18 leden mogen
ten hoogste 6 ambtsdragers met een bepaalde opdracht zitting
hebben. Als ook de preses en scriba boventallig zijn, mogen het
er zelfs maar vier zijn.
Wat te doen in een dergelijke situatie? Er kan in verschillende
richtingen worden gedacht:
— men kan het aantal leden van de AK uitbreiden, zodat de
verhoudingen in balans blijven.
— men kan het aantal ambtsdragers met een bepaalde opdracht
beperken en op die manier er voor zorgen dat de gewenste
verhoudingen worden bereikt. Een deel van de taken kan worden
toevertrouwd aan leden van de kerkenraadscommissie die geen
ambtsdrager zijn. Dan wordt er dus gewerkt op een manier die
vergelijkbaar is met de werkgroepen uit ord. 4-10-4 en 5.
— in de genoemde situatie is het ook mogelijk te denken aan het
vormen van een eigen wijkgemeente. Als een modaliteitsgroepering
een dergelijke omvang heeft dat er zeven ouderlingen en diakenen
zijn, wordt daarmee immers de omvang van een volwaardige
wijkkerkenraad bereikt (die naast de predikant uit tenminste twee
pastorale ouderlingen, drie diakenen en twee
ouderlingen-kerkrentmeester moet bestaan, zie ord. 4-6-3). In dat
geval zou de AK kunnen overwegen of het niet tijd wordt voor hen
een eigen (gewone, geografische) wijkgemeente te vormen of
eventueel een wijkgemeente van bijzondere aard (ord. 2-16-8). Dan
kan deze wijkgemeente (al dan niet van bijzondere aard) een
evenredig aantal leden van de AK aanwijzen, die dan niet langer
als ‘boventallig’ worden aangemerkt. Daarmee zou het probleem van
een te groot aantal boventallige leden in één keer zijn opgelost.