|15|
Inleiding
1. Ingevolge een opdracht van de generale synode der Nederlandse Hervormde Kerk stelde de raad voor de zaken van Kerk en theologie in 1952 een commissie in om een rapport over het ambt samen te stellen. De moeilijke vragen waarop deze commissie stuitte, de divergentie van de standpunten harer leden en de vergaderingen in haar samenstelling maakten, dat pas 13 jaar later een rapport kon worden uitgebracht. Dit rapport bleek echter op het laatst nog veel bedenkingen binnen de commissie te ontmoeten; mede daarom kon het door de raad voor de zaken van Kerk en theologie in zijn vergadering van 8 oktober 1965 niet worden aanvaard. Onder de vele oorzaken van dit stranden moet hier vooral het feit worden genoemd, dat in de verstreken 13 jaren zich een grondige verschuiving in het vragen naar zin en inhoud van het ambt had voorgedaan. De hoogkerkelijke druk op de hervormde ambtsopvatting, die in 1952 zo sterk voelbaar was, had plaats gemaakt voor een niet minder sterke laagkerkelijke. Het probleem van de vrouw in het ambt werd zeer veel minder gevoeld dan in de vijftiger jaren. Inmiddels hadden zich in de interpretatie van de Schrift nieuwe vragen en perspectieven voorgedaan, die mede de aard en het gezag van de uitspraken over het ambt in het Nieuwe Testament raken. Ook de sociologie had zich in deze periode op de vragen van instituut en ambt geworpen. In de oecumene deden zich opmerkelijke ambtsontwikkelingen voor. In dezelfde periode werd de klacht luider over de ‘onduidelijkheid’ van het predikantsambt en werd tevens het ambtelijk karakter van het ouderlingschap in twijfel getrokken. Zo is er meer te noemen. Om al deze redenen leek het
|16|
geboden dat de studie van het ambt nogmaals en nu onder andere gezichtspunten werd aangevat, waarbij uiteraard veel profijt kon worden getrokken van allerlei waardevolle elementen uit het rapport.
2. Daarbij bleek de geijkte vorm van een commissie minder geschikt. De ervaring met het eerste rapport had bewezen, dat bij de divergentie van meningen over het ambt in de Hervormde Kerk het resultaat daarvan zeer waarschijnlijk een grootste gemene deler zou worden die maar weinigen zou bevredigen en die weinig ruimte zou laten voor nieuwe ideeën die boven de kerkelijke status quo zouden uitgaan. Daarom legde het moderamen van de generale synode de verantwoordelijkheid in hoofdzaak in één hand, namelijk van prof. dr. H. Berkhof. Tegelijk werd een commissie van beraad ingesteld, die de ontwerper moest begeleiden en kritiseren, zonder dat haar leden de verantwoordelijkheid voor het resultaat zouden behoeven te dragen. De commissie van beraad werd gevormd door: drs. W. Balke, prof. dr. A.J. Bronkhorst, dr. E. Emmen, dr. Th.C. Frederikse, dr. J.M. Hasselaar, prof. dr. M. de Jonge, prof. dr. A.F.N. Lekkerkerker, drs. S. Meijers en drs. P. Oskamp. De ontwerper legde hun een concept voor, dat tot stand was gekomen in een voortdurend gesprek met een nieuw-testamenticus, prof. dr. M. de Jonge, en een godsdienst-socioloog, drs. R.G. Scholten. Uit de commissie van beraad kwam een groot aantal mondelinge en schriftelijke suggesties voor verbetering, die zoveel mogelijk in het onderhavige rapport zijn verwerkt.
3. Een eerste lezing van dit rapport werd door de generale synode in haar vergadering van 18 juni 1968 breedvoerig behandeld. De synode verzocht de opsteller zijn rapport in het licht der gemaakte opmerkingen te herzien. Tevens verzocht zij de commissie van beraad bij dit herziene rapport haar kritische kanttekeningen te plaatsen. De synode behandelde deze stukken op haar vergadering
|17|
van 18 februari 1969. Zij besloot het rapport, voorzien van een inleiding en een aantal vragen, door te zenden naar de classicale vergaderingen. De synode hoopt in het licht van de classicale consideraties te zijner tijd tot eigen uitspraken te kunnen overgaan.
4. Het herziene rapport dat hier wordt aangeboden, wordt evenals het vorige gedragen door de overtuiging, dat alles dringt naar vernieuwing zowel van de ambtstheologie als van de ambtelijke structuur in de kerken. De generale synode is alleen gebaat met een duidelijk alternatief van de huidige theorie en praktijk. Zo kan zij een echte beslissing vellen over de aard en de mate van vernieuwing die zij al dan niet wil. Zij mag daarbij weten, dat verscheidene andere kerken in Nederland en daarbuiten met belangstelling naar haar denken en doen op het gebied van het ambt uitzien. Zou het in de Nederlandse Hervormde Kerk tot weloverwogen en welgefundeerde vernieuwing op dit gebied komen, dan is er alle reden om aan te nemen dat deze invloed zal oefenen ver buiten haar eigen grenzen.
5. De indeling van dit rapport dringt zich vanzelf op. We moeten beginnen met de materie te onderzoeken die het Nieuwe Testament op ambtsgebied oplevert (I). Vandaar gaat het naar de dogmatische gezichtspunten (II). Vervolgens worden verschillende elementen in de huidige hervormde ambtsstructuur kritisch bezien (III). Tenslotte worden in een ‘Aanhangsel’ praktische consequenties geopperd, die mede door sociologische inzichten zijn geïnspireerd.
Definitie
6. Een groot deel van de spraakverwarring over het ambt is een gevolg van het feit, dat er geen duidelijke gemeenschappelijke definitie is. Die is reeds bij het nieuwtestamentisch onderzoek dringend nodig omdat het Nieuwe
|18|
Testament temidden van de vele functies in de gemeente, nergens een bewuste scheidslijn trekt tussen wat wij ambten en diensten noemen. Zulk een scheidslijn werd in de kerkgeschiedenis al zeer spoedig getrokken, als gevolg van een ontwikkeling die al in het Nieuwe Testament begonnen was. Als we dus over het ambt in het Nieuwe Testament en daarna spreken, moeten we zowel het Nieuwe Testament als de kerkgeschiedenis in het oog houden en beide voortdurend op elkaar betrekken. Wij menen dat de volgende omschrijving bruikbaar is voor een benadering zowel van het Nieuwe Testament als van de kerkgeschiedenis en het heden.
7. Onder ‘ambten’ verstaan wij die binnen een christelijke kerkgemeenschap algemeen erkende functies die zich van haar andere functies daardoor onderscheiden, dat zij het heil van Christus representeren en vertolken en dus doende de kerk met gezag bij zijn genade en bedoelingen bepalen.