Mastenbroek, J.

De tucht over de letter

Genre: Literatuur

1985

|71|

J. Mastenbroek

 

De tucht over de letter

De praktijk van de boekencensuur en de toepassing van artikel 55 van de Dordtse Kerkorde in de loop der eeuwen

 

‘Van vele boeken te maken is geen einde en veel lezens is vermoeiing des vleses’. Deze bekende woorden van de Prediker worden tot op de dag van heden bevestigd. Boeken zijn bijna zo oud als de mensheid; reeds in het eerste Bijbelboek is er sprake van een boek (Gen. 5: 1). In Exodus 17: 14 wordt zelfs nadrukkelijk over het schrijven ervan gesproken, en op tal van andere Schriftplaatsen wordt eveneens over een boek of een rol des boeks geschreven. Het belang van bepaalde geschriften is ontegenzeglijk. Er is geen belangrijker of dierbaarder boek dan het eeuwigblijvend Woord Gods, terecht het Boek der boeken genoemd. Maar ook andere hebben hun belangrijkheid bewezen. Koning Josia maakte een verbond voor des Heeren aangezicht nadat hem uit het gevonden wetboek was voorgelezen, Mordechai dankte menselijkerwijs gesproken zijn leven aan een boek en Paulus kon net zo min buiten zijn reismantel als buiten zijn boeken.

Er kunnen omstandigheden zijn waardoor een einde wordt gemaakt aan het boekenbezit. Ds. L.G.C. Ledeboer heeft een periode in zijn leven gekend waarin hij een groot aantal boeken waar naar zijn mening geest noch leven in te vinden was, uit zijn bibliotheek verwijderde:1 een vorm van persoonlijke censuur. Ook Paulus maakte een vorm van censuur mee: voor een bedrag van 50.000 zilveren penningen werden in Efeze boeken verbrand nadat de naam des Heeren aldaar was groot gemaakt. Jehudi was er getuige van, dat koning Jojakim de boekrol, waarop Jeremia de woorden des Heeren geschreven had, in repen sneed en in de haard verbrandde. Ook in de oud-christelijke kerk werd tot boekverbranding overgegaan: op last van Constantijn de Grote werden de boeken van Arius verbrand en de bezitters en verkopers ervan met de doodstraf bedreigd. De kerkvergadering van Nicea verbood in 325 Arius’ Thalia.

De meest revolutionaire ontwikkeling in de geschiedenis van het boek is onbetwist de uitvinding van de boekdrukkunst geweest. We laten in het midden of deze vinding nu door Coster of Gutenberg is gedaan. Beiden waren tijdgenoten.2 De uitvinding dateert uit de eerste helft van de 15e eeuw. En reeds kort na de opzienbarende ontdekking van de

|72|

[illustratie]

|73|

losse letter kwam het gedrukte boek binnen het bereik van een breder publiek dan voorheen het geval was, toen manuscripten en wiegendrukken in grote mate clericaal, magistraal en notarieel bezit waren en slechts voor de bovenlaag van de bevolking toegankelijk.
In zijn boek Mensen en boeken laat dr. J. Stellingwerff ons weten dat omstreeks het jaar 1200 de eerste universiteiten in de westerse wereld werden gesticht, waarin de boeken werden overgeschreven. Deze overgeschreven tekst werd door een commissie van hoogleraren gecontroleerd en eerst na goedkeuring werd de tekst vermenigvuldigd. Een vroege vorm van georganiseerde boekencensuur!

 

Verboden lectuur

Reeds van de vroeg-christelijke tijden af heeft de kerk toezicht uitgeoefend op het uitgeven en lezen van boeken. Paus Anastasius I (399-401) veroordeelde enige werken van Origenes. In 495 publiceerde Gelasius I voor het eerst een lijst van verboden boeken. In 1487 kondigde paus Innocentius VIII censuur af over boeken die zonder bisschoppelijke toestemming waren gedrukt en die handelden over het geloof of over kerkelijke zaken. Dit weerhield tal van schrijvers echter niet om hun geschriften in een sceptische context tegenover de heersende kerkelijke dogma’s of kerkelijke macht te laten verschijnen. De Reformatie bracht een stroom van boeken met zich mee die Rome de kwalificatie ‘ketters’ meegaf. Men zag er een aantasting in van de heersende kerk en paus Paulus III verbood in 1543 het verkopen, lezen en bezitten van ketterse geschriften. Dit verbod mondde uit in de opdracht van Karel V aan de theologische faculteit van de Leuvense universiteit om een lijst samen te stellen waarop alle titels zouden moeten voorkomen van verboden boeken. De ‘index librorum prohibitorum et expurgandorum’, kortweg ‘index’ genoemd, werd in 1546 een feit. Deze werd in 1559 gevolgd door een pauselijke index, en de eerste Nederlandse editie rolde tien jaar later bij boekdrukker Plantijn in Antwerpen van de pers. Alva verklaarde deze index gezaghebbend voor de Nederlanden.
De index heeft zijn geldigheid voor de roomse kerk behouden tot 1966. In dat jaar besloot het Vaticaans bureau tot afschaffing ervan. De laatste versie van de index dateert uit 1948 en wordt binnen de roomse kerk slechts als een historisch document beschouwd.3

Het gezaghebbend verklaren van de index voor de Nederlanden bleef niet zonder gevolgen. Ketterjachten, gevangenschap, verbeurdverklaring en brandstapels lagen in het verlengde ervan. De inquisitore maatregelen brachten reformatiegetrouwen en hun boeken in het vuur. Niet zelden werd een aanhanger van de 'nije leer’ terechtgesteld met een

|74|

Bijbel op de borst gebonden.4 Als een variant op de spreuk dat het bloed der martelaren het zaad der kerk is, kan worden gesteld dat de as van de boeken het papier en de inkt vormden voor de geheime drukkerijen waar de calvinistische lectuur in steeds groter oplagen werd vermenigvuldigd.
Boekverbrandingen kwamen op grote schaal voor. De bul ‘exsurge domine’ van 15 juni 1520 hield in, dat boeken en geschriften van Luther door opsporingsambtenaren in het openbaar en op plechtige wijze in tegenwoordigheid van geestelijkheid en volk moesten worden verbrand. Op tal van plaatsen gebeurde dat ook. Zelfs Luther volgde het voorbeeld van boekverbranding door bij de poort van Wittenberg paapse boeken aan de vlammen prijs te geven.
De handel in verboden lectuur bloeide, zij het ondergronds. Antwerpen werd uitvoerhaven voor verboden boeken, op de rede van Emden lag een schip met een geheime drukkerij aan boord en in tal van kleine drukkerijtjes draaiden ’s nachts de persen. Vaak werd gewerkt onder valse naam van zowel drukker als plaats, het jaartal van druk werd gefingeerd en een valse kerkelijke goedkeuring werd in de boeken afgedrukt. Tussen 1500 en 1540 waren in de Nederlanden ongeveer 120 drukkers actief die gezamenlijk voor ruim 4600 uitgaven zorgden.5 Het daarin begrepen aantal clandestiene drukken moet aanzienlijk worden geacht.

Het boek vond zijn weg, langs klippen van index en verbodsbepalingen. Aan de ene kant hadden de drukkers te maken met het kerkelijke toezicht op de drukpers, aan de andere kant was er, met name in de 17e en 18e eeuw, de staatscensuur op het boek. We gaan in deze bijdrage voorbij aan de overheidsbemoeiing met boeken waarvan de inhoud het staatsbewind aan de kaak stelde of, nog weer later, de spot dreef met onze prinsen van Oranje-Nassau.

 

De approbatie ingevoerd

De motieven die aan een index, verbodsbepaling of censuur ten grondslag lagen waren voortgekomen uit het beschermen van de lezer tegen verkeerde invloeden die door middel van de drukinkt de geest zouden binnendruppelen. Tegenover deze negatieve maatregelen staat de approbatie, de goedkeuring die van bevoegde kerkelijke zijde werd gehecht aan de inhoud van boeken. Deze approbatie werd van zowel roomse als gereformeerde zijde toegepast.
In de Christelijcke Kercken-Ordeninge Der Stadt, Steden, ende Landen van Vtrecht, uitgegeven in 1612, luidt artikel 16 ‘Vande Kerckelijcke Discipline’ aldus: ‘Geen Predicant sal sich onder-winden eenich bouck/ t’ sy by hem selven ofte andere gemaeckt ofte ghetranslateert in

|75|

druck te verveerdigen oft te doen verveerdigen/ noch binne noch buyten dese Provincie/ sonder advijs der Gecommitteerden des Synodi, ende consent van ons of onse Ordinarye Gedeputeerden’.
In het Compendium der kerkelijke wetten van Vriesland worden veertien artikelen genoemd in het hoofdstuk ‘Van Boekedrukkerijen en Boekwinkels, en bijzonder Bijbels en Liturgien’.6 Daarin lezen we niet alleen het mandaat aan de visitatoren, met approbatie belast, n.l. toetsing van de boeken aan ‘Gods Woord, de Leere der Waarheid en de formulieren van Eenigheid’, maar ook de kerkelijke straffen voor overtreders, die zonder visitatie en approbatie hun boeken laten drukken: vermaning tot kerkelijke schuldbelijdenis en bij weigering de kerkelijke tucht, van afhouding van ’t Heilig Nachtmaal des Heeren tot excommunicatie toe. Boekdrukkers die niet-geapprobeerde boeken drukten en die leden van de kerk zijn zullen eveneens worden gecensureerd. De bewuste boeken zullen verbeurdverklaard worden en elk exemplaar zal hen 25 gouden Friese Rijders boete kosten.
Preventief moest de ordonnantie werken dat de boekdrukkers maandelijks een lijst aan de magistraat dienden te overleggen waarop alle boeken vermeld stonden die zij hadden gedrukt of die nog onder de persen lagen. De titel ‘Doctor in de theologie’ is geen vrijbrief om theologische geschriften zonder approbatie uit te geven; men zal hebben te waken tegen verscheidene Bijbelkaarten, in 1687 te Amsterdam bij Jacob Sweerts gedrukt. Aldus enkele artikelen uit dit compendium.
De boekencensuur werd een veelbesproken onderwerp op vergaderingen van classes en particuliere synoden. Regelmatig werden vragen gesteld die direct of indirect te maken hadden met het toezicht op wat van de drukpersen verscheen. Maatregelen werden niet alleen uitgevaardigd, maar ook nageleefd. Zo werd in Arnhem in 1604 een boekdrukker vermaand dat hij het verkopen van onstichtelijke boeken zou staken.7 De synode van Zuid-Holland van 1589 wenste de uit te geven boeken eerst aan de classis en daarna aan de deputati synodi te laten ‘verthonen’. Een jaar later uitte dezelfde synode grote bezorgdheid over de vele fouten in Bijbels en godzalige geschriften, veroorzaakt door nalatigheid van de zijde van de drukkers. Op toezicht door de magistraat werd sterk aangedrongen en de kosten van het toezichthouden werden doorgaans op de auteurs verhaald.
Bijzonder bevreesd was men voor de geschriften van mannen als Coornhert, Socinus en David Joris. Ook voor de Koran was men beducht. En de overheid? Zij legde de verzoeken uit de kerkelijke hoek niet naast zich neer, maar vaardigde het ene plakkaat na het andere uit. De praktijk wees echter uit, dat zelfs geen plakkaten bij machte waren de stroom van ongereformeerde en schandelijke boeken in te dammen...

|76|

In de eerste kerkvergadering na de Reformatie, het in 1568 gehouden Convent van Wesel, blijft het punt van de approbatie onbesproken.8 Kort daarna, in de Versamelinghe der Nederlandtsche Kercken die onder’t Cruys sitten ende in Duytschlandt, ende Oost- Vrieslandt verstroyt zijn, gehouden tot Embden den 4 Octobris Anno 1571 worden duidelijke richtlijnen inzake de approbatie gegeven. Artikel 51 uit de Acta luidt aldus: ‘Niemant sal eenich Boeck van hem selven, ofte van een ander ghemaeckt, waer in van de Religie ghehandelt wordt, doen ofte laeten drucken, ofte andersins int licht brenghen, ten zy dat ’t selve Boeck van den Kercken-Dienaren des Classis, ofte van de Openbare Professoren der theologie, die van onsen gheloove ofte confessie zijn, geëxamineert ende gheapprobeert zy’.
In soortgelijke bewoordingen lieten zich de nationale synoden van Dordrecht in 1578 (art. 55), Middelburg in 1581 (art. 37) en ’s Hage in 1586 (art. 49) uit. Middelburg voegde daarbij, dat het lidmaten der kerk niet geoorloofd is om boeken te drukken en verkopen die met ketterijen en ‘eenighe onstichtelicke lichtveerdigheyt besmet syn’.

 

De synode nationael 1618-1619

We naderen de grote synode van Dordrecht 1618-1619. De tekst van artikel 55 werd daar aldus vastgesteld: ‘Niemandt vande Ghereformeerde Religie sal hem onderstaen eenich boeck ofte schrift van hem, ofte van eenen anderen gemaeckt ofte overgheset, handelende van de Religie, te laten drucken ofte andersins uyt te gheven, dan ’t selfde voor henen doorsien ende goetgekent zijnde vande Dienaren des Woordts zijns classis, ofte particuliere Synodi ofte Professoren der Theologie van dese Provincien, doch met voorweten zijnes classis’. Een duidelijke fijnverdeling ten opzichte van eerdere synodale uitspraken!
Breedvoerig bespraken de leden der Dordtse synode de praktijk van de approbatie. De Engelse afgevaardigden waren van mening, dat het drukkersvak zou zijn voorbehouden aan mannen die van de Gereformeerde Religie belijdenis hebben afgelegd. Die van de Pfalz oordeelden, dat herdrukken van boeken waarvoor de approbatie was verkregen, opnieuw aan een onderzoek zouden moeten worden onderworpen, om zodoende elke — ongereformeerde — wijziging in de tekst uit te sluiten. De Hessen deelden mee, de belofte te eisen van doctoren der scholen, predikanten of schoolmeesters voordat zij in hun kerk- of schooldienst zouden worden aangenomen, dat zij geen boeken zonder approbatie zouden uitgeven. Een opmerkelijke suggestie deden dezelfde afgevaardigden aan de hand; men achtte zich te bevinden in een zeer schrijflustige eeuw. Daardoor verscheen een vloed van boeken die op zich niets onschriftuurlijks bevatten, maar waarvan geoordeeld werd dat de kerken die best zouden kunnen missen. Het gevaar is niet

|77|

denkbeeldig, aldus de broeders, dat de veelheid van boeken de uitnemendste werken van de beste schrijvers van vroeger tijden zou verdringen. Dat wordt als zeer schadelijk ervaren. Een remedie hiertegen wordt aangedragen: geef de bevoegdheid aan degenen die met de approbatie zijn belast om het drukken ervan te verbieden. Laat die beslissing niet aan een enkeling over, maar aan een college van kerkelijke en politieke geleerden.
Op de vraag hoe te handelen als een met approbatie belaste hoogleraar zelf een boek zou willen uitgeven, adviseerden de Zwitserse afgevaardigden dat deze zich zou dienen te onderwerpen aan het oordeel van zijn faculteit of van een college van censoren.
De afgevaardigden van Bremen kwamen met het volgende advies: beperk het al te grote aantal van drukkerijen, laat het beroep van boekdrukker slechts zijn voorbehouden aan door de overheid beëdigde boekdrukkers, die lid zijn van de gereformeerde kerk, nette mensen, vakbekwaam en nauwgezet. We zien, dat hier zelfs een stukje censuur op de drukkers van toepassing is!
Vervolgens kwamen de Hollandse afgevaardigden met hun voorstellen. Eerst de vijf professoren van de theologische faculteiten.9 Onder meer werd door hen, in de lijn van de Bremense afgevaardigden, gesteld dat ervoor gewaakt diende te worden dat geen plaat- of houtsnijwerk zou worden verspreid of vervaardigd ter verkleining van de ere Gods of om de goede naam van de naaste te schenden. Boekdrukkers moesten onder ede beloven nooit boeken te zullen uitgeven waaraan de auteurs- en de drukkersnaam ontbrak. Verder zou de predikanten en kerkleden op het hart moeten worden gedrukt om geen geschriften onder het volk te verspreiden zonder synodale of classicale approbatie.
De afgevaardigden van Zuid-Holland pleitten niet alleen voor een strakke toepassing van de approbatie, maar wensten tevens de mogelijkheid om tegen de uitspraak van de censoren in beroep te kunnen gaan bij classis of synode. Ook wilde men censoren aanstellen ‘buiten wier medeweten geen enkel boek gedrukt of herdrukt worden mag, dat vol is van fabeltjes of vuile dingen en schadelijk voor de goede zeden’. De Staten moeten zorgen voor toezicht dat er geen nieuwe Bijbeldrukken zullen verschijnen waarvan niet vooraf is vastgesteld dat alle drukfouten zo nauwkeurig mogelijk zijn gecorrigeerd. Bij boekdrukkers die hiermee de hand lichten zal de gehele voorraad van zulke Bijbeledities in beslag worden genomen en vernietigd, omdat er drukken bekend zijn waarin niet alleen grove fouten voorkomen, maar waarvan zelfs gehele verzen zijn weggelaten.
De Zeeuwen waren zowel beducht voor schrijvers die teveel schrijven en daardoor op ijdele eer belust zijn, als voor boekdrukkers onder wie

|78|

[illustratie]

|79|

er gevonden worden die enkel uit geldgierigheid winst beogen met welk produkt dan ook. Beide groepen moeten door het openbaar gezag worden bedwongen, zo stelden zij.
Naar de mening van de Stichtse afgevaardigden zou het instellen van een index noodzakelijk zijn. Vernietiging van ketterse boeken moet worden bewerkstelligd bij de overheid. Uitgeven of drukken van een niet-geapprobeerd boek moet met een zware boete worden gestraft, ongeacht of de auteur nu predikant, ouderling, diaken of gewoon lid van de gereformeerde kerk is.
De Overijsselse afgevaardigden bepleitten zelfs het door de overheid inspecteren en nauwkeurig onderzoeken van wat zoal in de boekwinkels ter verkoop wordt aangeboden.
De Groningers stelden o.a. voor dat het lezen van onnutte boeken teveel tijd zou vergen van hen, die met approberen zouden worden belast. Iedere auteur, die lid is van de gereformeerde kerk, moet verplicht worden om eerst zijn geschrift aan de classis ter beoordeling te geven. Mocht de schrijver zich in het classicaal oordeel niet kunnen vinden dan kan het concept alsnog ter lezing aan de censoren worden aangeboden. Verder was men van mening, dat het drukken en corrigeren slechts zou moeten worden overgelaten aan personen die beëdigd zijn en de rechtzinnige leer zijn toegedaan.

 

De plakkaten van de Staten

Alle adviezen in dit verband droegen bij tot het besluit van de synode om het moderamen op te dragen een nauwkeurige verordening samen te stellen. Deze zou door dezelfde synode moeten worden goedgekeurd en worden aangeboden aan de Generale Staten met het verzoek een publiek decreet uit te vaardigen. Zover is het echter nooit gekomen. De Generale Staten kwamen nog voor het ontwerp door het moderamen met een decreet (op 22 december 1618), toen de synode nog in volle gang was. Naar de achtergronden van deze handelwijze valt slechts te raden. Mogelijk was men bevreesd dat de synode meer zou vragen dan hen lief was.10 Geheel tevreden was de synode met dit decreet dan ook niet. Zij verlangde vaste visitatoren. Een aanvullend verzoek aan de Staten werd nimmer gehonoreerd.
Tenslotte heeft de synode artikel 55 der Kerken-ordening bijgesteld door erin op te nemen, de boekencensuur of de visitatie c.q. approbatie van de boeken niet alleen aan de Provinciale synoden, maar ook aan de classes op te dragen.11 De praktijk leerde echter, dat in weerwil van dit artikel uit de DKO en de plakkaten van de overheid allerlei boeken werden uitgegeven waarvan de inhoud haaks stond op het gereformeerd belijden.

|80|

Het plakkaat van de Staten van Holland van 18 december 1706 verbood het drukken, herdrukken of verkopen van drie boekjes, geschreven door de Zwolse predikant Fredericus van Leenhof.12 De inhoud van deze boekjes werd genoemd ‘gruwelijk en lasterlijk strijdende tegen Gods heilig Woord, en de waare Gereformeerde Christelijke Religie, strekkende tot groote ergemisse van der selver Leedematen...’
Boekverkopers of drukkers die deze boekjes niet aan de plaatselijke overheid zouden overhandigen riskeerden een boete van 600 gulden en inbeslagneming van de voorraad. Toch verkreeg het belangrijkste en meest geruchtmakende werk van deze schrijver, Den Hemel op Aarden, de vereiste approbatie...
Een volgend plakkaat — we noemen er slechts enkele — werd uitgevaardigd door de Staten Generaal op 2 mei 1733 en verbood de boeken van Pieter de Groot en mr. Jacob Roggeveen. De eerstgenoemde schreef: Wie en wat de waarheid is des Christelijken Godsdienst. De titel van het door Roggeveen uitgegeven boek was: Den val van ’s weerelds afgod, of het geloove der Heiligen, zeegenpraalende over de Leere van eigen gerechtigheid, klaar vertoond in de nagelaate Schriften van Pontiaan van Hattum:13 verstrekkende alles tot volkoome vertroosting, en dus tot zaligheid van ’s Menschen Ziel. Wie de naam van de Spinozist Van Hattem onbekend is zou zich alleen al door deze stichtelijke titel tot dit boekje aangetrokken voelen. De Staten oordeelden echter dat de inhoud stellingen bevatte van 'ruïneuse gevolgen’. Met dit plakkaat werden de gemoederen van de predikanten en ouderlingen van de classis Bergen op Zoom en Tholen enigszins gerustgesteld. Op hun aandringen werd dit plakkaat uitgevaardigd.
De werken van Baruch d’ Espinoza, van Balthasar Bekker, Johannes Becius, Foeke Floris en anderen werden eveneens verboden. Vooral de pennenvruchten van d’ Espinoza bevatten volgens een plakkaat van 25 juni 1678 'seer veele prophane blasphemien ende Atheistische stellingen’. Eenvoudige lezers zouden hierdoor van de enige en waarachtige weg der zaligheid kunnen worden afgeleid.
We schreven reeds, dat het weinig hielp al werden deze plakkaten door de overheid opgesteld. De naleving liet te wensen over. In verscheidene bibliotheken zijn van genoemde schrijvers de verboden boeken aan te treffen en deze zullen echt niet de enige exemplaren zijn die de plakkaten hebben overleefd. Een bijkomend verschijnsel was namelijk, dat juist door de verbodsbepalingen van de overheid de vraag naar deze boeken toenam en op allerlei slinkse wijze een levendige handel in deze geschriften ontstond.
Soms werden ongereformeerde boeken als lesmateriaal op de scholen gebruikt, een doorn in het oog van de classis van Bolsward van 24 april

|81|

1620. De broeders besloten dat elke predikant in zijn woonplaats de scholen met een bezoek zou vereren om na te gaan of er ‘eenige papistische ofte andere ongeoorloofde boecken by den ieught geleert worden, om waer sulckx befonden wort reformatie daer in te doen ende de schoelmeijsters daertoe te houden, om gesonde boecken te leeren’.14
Ook is er een geval bekend waarbij zowel van gereformeerde als van roomse zijde krachtige stemmen opgingen om een bij Elsevier in Amsterdam in 1661 gedrukt werk te verbieden. De titel alleen al deed de haren ten berge rijzen: Praeadamiten, of oeffening over het 12, 13, en 14. vers des Sendbriefs van den Apostel Paulus tot den Romeijnen. Waerdoor geleert wort: Datter menschen voor Adam geweest zijn.15 Op het titelblad ontbreken de naam van de schrijver, drukker en plaats van uitgave. Ook dit boek werd om de inhoud als verboden boek aangemerkt. Het Hof van Holland sprak er het anathema over uit. Het moet gezegd, dat de overheid zich op serieuze wijze bezighield met het opsporen van boeken die de toets van Gods Woord niet konden doorstaan. Zo had b.v. de stadsregering van Amsterdam er lucht van gekregen dat een boek van Joh. Volkelius, De vera Religione, voltooid door Joh. Crellius, binnen de stadspoorten van de hoofdstad werd vermenigvuldigd. Bij niemand anders dan de vermaarde boekdrukker Willem Jansz. Blaeu werden 550 exemplaren aangetroffen en op 20 februari 1642 in de stadstimmertuin verbrand. Of de overheid ook het zetsel in beslag nam, vermeldt de geschiedenis niet... en vaak was het zetsel bij een inbeslagneming van verboden boeken een eerste aanzet voor een nieuwe oplage.
Een enkele maal ging de overheidsbemoeiing zover, dat het verboden werd over bepaalde onderwerpen boeken te schrijven. De sabbatsviering was sinds de opvattingen van Joh. Coccejus veelvuldig onderwerp van geschrijf. De twisten hierover tussen de predikanten Abr. Heidanus enerzijds en Joh. Hoornbeeck anderzijds waren voor de hoge overheid aanleiding om op 25 november 1659 te bepalen, dat noch door genoemde predikanten, professoren in de godgeleerdheid, noch door hun aanhangers hierover mocht worden gepubliceerd.

 

De approbatie in praktijk

We komen tot de praktijk van het approberen. Daarbij valt het op, dat zelfs een boek van een predikant van onverdacht-gereformeerde beginselen, Wilhelmus Baudartius, de begeerde approbatie miste. Als reden gaven deputaten in hun vergadering van 8 april 1598 op dat het hun niet geraden scheen zulk een geschrift te doen uitgaan, omdat in deze bundel van twaalf preken de stichting wordt gemist, de tekstverklaring ontbreekt en geen toepassing is gemaakt. Verder zijn er teveel

|82|

citaten uit de werken van de rabbijnen en het Turkse geloof in opgenomen. En dan te bedenken dat dit dezelfde Baudartius was, aan wie de Dordtse synode van 1618-1619 mede opdroeg de overzetting van het Oude Testament...
Soms waren de meningen over een bepaald boek nogal verdeeld. De Kerckelijcke geschiedenissen is het belangrijkste werk van ds. Jacobus Trigland. De schrijver werd desgevraagd toestemming verleend om zijn boek aan de regering aan te bieden in een vergadering van de Staten. Deze Staten zaten kennelijk met dit boek in hun maag. Zij spraken uit dit ‘in zijn waarde en onwaarde’ te laten tot nader overleg was gevoerd. Dat is er nooit van gekomen. In Amsterdam was men op dit boek niet gesteld; de verkoop ervan werd verboden. Een bediende uit een boekwinkel die toch een exemplaar aan een klant verkocht, moest deze euvele daad met gevangenschap bekopen. In Leiden dacht men overigens geheel anders over dit boek: de schrijver ontving een prijs van 150 gulden voor zijn pennevrucht ...

In verreweg de meeste werken van de onder ons bekende oudvaders ontbreekt de approbatie. Dat wil niet zeggen, dat de schrijvers ervan zich hebben onttrokken aan de bepaling om de approbatie aan te vragen voor zij hun boek lieten uitgeven. Veelmeer zal het praktijk zijn geweest dat de approbatie wel werd verkregen, maar dat deze niet in het bewuste boek werd afgedrukt. ’t Was voldoende als de schrijver kon aantonen over de approbatie te beschikken. Toch kwamen er klachten dat teveel van de pers rolde waaraan gerede twijfel bestond of de schrijver wel ooit een approbatie had ontvangen. Een bekend plakkaat, gedateerd 21 november 1715, wijst naar aanleiding van de vele klachten over het verschijnen van boeken zonder de visitatie en approbatie, nog eens nadrukkelijk op de eis om de boeken van de wettelijk voorgeschreven approbatie te laten voorzien, ‘achter het Titulblad te doen drucken’. Boeken, waaraan deze approbatie ontbreekt, worden gehouden niet te zijn voortgekomen uit de schoot der Gereformeerde kerk, ter conservatie van de ware gereformeerde christelijke religie. De praktijk wees echter veelvuldig anders uit... Wanneer wel volgens de regels werd gehandeld, werd meestal volstaan met een simpele vermelding op de achterzijde van de titelpagina, zoals ‘uitgegeven volgens kerckenordening’, of ‘is gevisiteerd en geapprobeerd van het E. Classis’ of, de kortste vermelding die we aantroffen, ‘Kerckelijk goet-gekeurt’.
Gisbertus Voetius voorzag de Catechisatie, geschreven door ds. Cornelis Poudroyen, van een approbatie. Daarin schreef hij, dat zowel de predikanten van de classis Gorinchem als Poudroyen zelf hem gevraagd hadden ‘het geheele werck ten nauwsten te willen examineren’.

|83|

Voetius heeft zich er dan ook niet goedkoop van afgemaakt, maar alles ‘zelfs tot de minste woorden toe’, gezift en hervormd. De inbreng van Voetius was zodanig, dat niet geheel ten onrechte dit boek bekend is geworden als de Catechismus van Voetius. De naam van de eigenlijke schrijver raakte op de achtergrond.

 

Lovende woorden

Voetius en zijn collega-professoren aan de Utrechtse academie approbeerden regelmatig. Het was geen zeldzaamheid, wanneer de approbatie loffelijke woorden richtte aan het adres van de schrijver. Dit was o.a. het geval met een boek van Willem Teellinck, Adam rechtschapen, wanschapen, herschapen, uitgegeven in Utrecht in 1659. In deze approbatie, ondertekend door Voetlus, Essenius en Nethenus, wordt Teellinck een ‘gesegent ende voortreffelijek instrument des Heeren in den opbouw der Gemeynte ende voort-plantinge der waerer Godtsalicheyt’ genoemd. Van harte mee eens. Maar was dit het mandaat van degenen die met approberen waren belast?
Dezelfde namen als hierboven troffen we aan onder de approbatie van De droevichste staet eens Christens, geschreven door Guiljelmus Saldenus (Utrecht, 1661). Het waarde-oordeel van deze drie professoren spreekt een duidelijke taal: het boek is 'seer geleerdelijck volghens de gestaltenisse van een herborene conscientie doorwrocht’, zo laten de censoren weten.
Zo’n zestig jaar later approbeerden drie andere hoogleraren van de universiteit in de Domstad een boek van Jacob Ziegenmeijer, Vrijmoedig dog teffens nedrig discours (Amsterdam, z.j.). F.A. Lampe, H. van Alphen en Joh. Ens spraken daarin de wens uit, dat dit boek ‘een gesegend middel sy ter verbeeteringe van ’t Laauwe christendom onses tijds’. We weten niet of deze wens daardoor in vervulling is gegaan... De loftrompet, verpakt in dit soort vormen van approbatie, blies regelmatig een wens aan de schrijver zelf. In 1722 approbeerden de eerder genoemde Lampe en Van Alphen De bekommerde Christen onderrigt en bemoedigt, geschreven door N.S. van Leeuwaarden (Amsterdam, 1722). ’t Was voor deze professoren geen zware opgave geweest om dit boekje te examineren. Ze deden het ‘met stichtinge, en bezonder genoegen’, en ze wensten de schrijver toe dat hij nog lang gespaard moge blijven, ‘en in den grysen ouderdom, nog meerder vrugten doe draagen, om te verkondigen dat de HEERE recht is’.
We kunnen ons afvragen, waar de hoogleraren van toen de tijd vandaan haalden om de ter approbatie aangeboden boeken grondig door te nemen. Kregen ze wellicht hulp van hun studenten? Of liet de grondigheid te wensen over? We hebben de indruk dat ze er soms maar nauwelijks aan toekwamen. De approbatie in Het Heilig Offerlam,

|84|

[illustratie]

|85|

geschreven door AEg. Francken (Dordrecht, 1740) vermeldt dat de Leidse theologische faculteit dit werk heeft nagezien ‘zooveel haare bezigheid heeft konnen toelaten’. Dat schreven F. Fabricius, J. Wesselius en T.H. van den Honert in 1731. Vijftien jaar eerder approbeerden deze drie theologen met hun collega Joh. à Marck de catechismusverklaring van Joh. van der Kemp en ook daarin kwam de opmerking voor dat zij dit werk deden zoveel hun bezigheden dat toelieten. Van der Kemp werd tevens in deze approbatie geprezen om zijn naarstigheid en ijver om Gods Kerk met mond en pen te stichten. We kwamen de zinsnede ‘soo veel haere Beesigheden toe-lieten’ nog weer eerder tegen, in 1713, in de catechismusverklaring van E. van der Hooght (Amsterdam, 1714). Een standaardgebruik van de Leidse universiteit? Of hadden de theologen in de sleutelstad het inderdaad zoveel drukker dan hun Utrechtse collegae een halve eeuw eerder? Van der Hooght spon in ieder geval garen bij de lovende woorden in de approbatie: naar zijn boek was zoveel vraag dat hij het bij ‘dryderley druck-winkels’ tegelijk moest laten drukken om aan de grote vraag tegemoet te kunnen komen. Slechts een enkele maal troffen wij een vermelding aan over de veelvuldige bezigheden van de Utrechtse theologen. In 1685 approbeerden zij van Thomas Sheppard: De gezonde geloovige. Of dat onderzoek zo nauwkeurig was, betwijfelen we: de censoren hebben dit werk ‘doorgebladerd’, en dat was een gans andere manier dan Voetius voorstond. Jesajas Hillenius, predikant in Drachten, schreef een bundel Keurstoffen onder de titel: Schriftuurlijke voorbeelden van bekeeringe (Leeuwarden, 1756). De approbatie van de classispredikanten Siricus Arnoldi en Rinso Meilsma bevat een loffelijk getuigenis op de schrijver, die geroemd wordt om zijn ‘onvermoeide naarstigheit, schrander oordeel, bondige geleertheit, innige Godvrugt, en Christelijken yver’.

 

Probleemgevallen

Abraham Hellenbroek kreeg keer op keer een brevet van vermogen toegemeten in de approbaties op zijn boeken. Maar niet altijd werd over de schrijver zoveel goeds vermeld. Er zijn gevallen bekend waarin de auteur werd gevraagd correcties aan te brengen alvorens het boek gedrukt zou worden. Zo verging het de Zutphense predikant J.E. Jungius. Hij schreef het merkwaardige boek De verborgentheit der laatste tyden, waarin hij het jaartal van Christus’ wederkomst voorspelde. Dat ging de theologische faculteit te Harderwijk te ver. In de approbatie wordt Jungius gevraagd al te sterke uitdrukkingen te verzachten. En dat ging Jungius weer te ver, die onder deze approbatie verklaarde dat hij, omdat hij dit boek aan God had opgedragen, er niets aan wilde wijzigen.

|86|

Ds. Fr. Kuypers in Woudrichem gaf in 1751 voor eigen rekening een Godtgeleerde Oeffening, over Psalm XXV: 14 uit. Tijdens de Nijkerkse beweging had hij in april 1750 deze preek in een herberg aldaar gehouden. Onder meer verhaalde hij de uitwerking daarvan. Op de achterzijde van de titelpagina is vermeld ‘Uytgegeeven na Kerkenordening wel met een wettige, dog niet met volledige Approbatie’. Daarboven is de tekst afgedrukt ‘Daarom is het recht agterwaarts geweeken, en de geregtigheyt staat van verre; want de waarheyt struykelt op de straate, en dat regt is en kan “er niet ingaan”’. Een approbatie met een kanttekening — die veel stof deed opwaaien. In een aan deze preek voorafgaand ‘Nodig voorberigt of afgeperste verantwoording’ wordt een achttal brieven tellende correspondentie weergegeven met betrekking tot moeilijkheden rond deze approbatie. ‘Een breedvoerig verhaal’, zo noemde Kuypers zijn nodig voorbericht. Het merkwaardige deed zich rond deze approbatie voor, dat slechts twee van de drie visitatoren, met de approbatie belast, hun goedkeuring aan het werk van Kuypers verleenden. De derde visitator had bezwaren tegen passages uit de voorrede, die tegen prof. J. van den Honert waren gericht.
De classis Gorinchem besloot daarop om elke afgevaardigde op de volgende vergadering zijn mening over dit boekje te laten geven. In afwachting hiervan werd de Leidse drukker J. Hasebroek verboden om het boekje uit te geven. De classis vergaderde 6 september 1751 en oordeelde dat de preek (43 bladzijden) over Psalm 25: 14 wel de approbatie verdiende, maar ‘wat aangaat de Voorreden (30 blz) en het Aanhangsel (13 blz) werde om verscheydene gegeve redenen van gewigt, als mede om rust en vrede, met verre de meerderhyd niet geapprobeert en verworpen’. Kuypers’ reaktie op deze weigering is niet mals; hij ziet daarin ‘een klaauw van het Antichristisch Beest’ en laat zich niet weerhouden om, zoals wij zagen, dit boekje voor eigen rekening uit te geven. Dan maar zonder de volledige approbatie. Hij verklaarde verzekerd te zijn, God aan zijn zijde te hebben bij deze handelwijze.
Dit is niet het enige voorbeeld van een geweigerde approbatie. Enkele jaren eerder, in 1740, was de eerste druk verschenen van Het innige christendom van ds. Wilhelmus Schortinghuis. De professoren van de theologische faculteit te Groningen achtten het noodzakelijk, om voor zij de begeerde approbatie zouden verlenen, opheldering te verzoeken door middel van niet minder dan twaalf vragen met betrekking tot de inhoud van het boek. Nog dezelfde dag, 13 april 1740, gaf Schortinghuis een uitvoerig antwoord op deze vragen.
Dit bleek niet afdoende te zijn voor de Groningse godgeleerden. Twee dagen later werden hem opnieuw vragen gesteld. Een negental werd

|87|

hem voorgelegd, dat hij niet uitvoerig, maar slechts met een eenvoudig ‘Jaa’ moest beantwoorden. Op 19 april voldeed Schortinghuis schriftelijk hieraan en op 22 april d.a.v. — de professoren waren kennelijk tevreden gesteld — verkreeg dit werk de approbatie. We zullen deze kwestie, waarover J.C. Kromsigt uitvoerig schrijft, verder laten rusten. Vast staat dat de strijd, die rond deze approbatie werd gevoerd, de verkoopcijfers niet nadelig heeft beïnvloed maar voor een goede afname zorgde, zodat er binnen enkele jaren (in 1752) reeds een vierde druk nodig bleek.16
Verscheidene andere voorbeelden van problemen rond de approbatie kunnen worden genoemd, zoals de weigering om de approbatie te verlenen aan het boek Sions worstelingen van Jacobus Fruytier,17 en de voorwaarde die werd gesteld aan het verlenen van kerkelijke goedkeuring aan de Catechismusverklaring van Alexander Comrie.18 We zullen hieraan voorbijgaan en tenslotte nog stilstaan bij de praktijk van het approberen en visiteren in de 19e en 20e eeuw.

Met de scheiding van kerk en staat in 1795 verviel de approbatie in dier voege, dat het slechts een kerkelijke aangelegenheid werd en dat de burgerlijke overheid zich niet langer met het naleven van de approbatie bezighield.
Het op 23 juli 1816 hieromtrent genomen besluit van ‘Het algemeen Christelijk Synode der Hervormde Kerk, in het Koningrijk der Nederlanden’ werd ter uitvoering slechts in handen van de theologische faculteiten gegeven.19

 

Bij Afgescheidenen en Kruisgezinden

De kerken van de Afscheiding hielden zich regelmatig met het approbatievraagstuk bezig. Op niet minder dan 7 algemene synoden werd deze materie aan de orde gesteld.20 Maar ook binnen die kerken bleef de practische uitvoering achter bij de bepalingen. Stelde men aanvankelijk (1836, Amsterdam) dat in elke provincie een commissie van drie leden zou visiteren en na goedkeuring het eindoordeel zou vragen aan een predikant uit een andere provincie, waarbij tevens werd bepaald dat de kerkelijke goedkeuring in zo weinig mogelijk woorden, maar overigens zonder een vaste formule, zou worden samengevat, op een volgende synode (1837, Utrecht) werd geklaagd over het vele misbruik in dit opzicht. Besloten werd zelfs de censores librorum te vermanen! Men ging in de Afgescheiden kerken bepaald niet over één nacht ijs.
Toch deed men water bij de approbatiewijn. Was het omdat de veelheid van verschenen geschriften de goedkeuring practisch onuitvoerbaar maakte, dat besloten werd de approbatie voortaan op te

|88|

dragen aan de kerkeraden? Maar ook dat bleek niet afdoende: de Friese afgevaardigden wezen op de synode van 1866 (Amsterdam) op de vele geschriften die zonder de voorgeschreven approbatie werden uitgegeven.
We kunnen ons niet onttrekken aan de indruk, dat het approbatieprobleem meer leefde bij de Christelijke Afgescheidenen dan bij de Kruisgemeenten. Slechts éénmaal, in het verslag van de Algemene Kerkelijke vergadering van de Gereformeerde Kerken onder het Kruis (4 en 5 juni 1844, Linschoten) komt daar het begrip approbatie in de notulen voor.21 Besloten werd, het boekenonderzoek op te dragen aan de kerkeraad van de gemeente waartoe schrijver of uitgever behoorde. In dit opzicht waren de Kruisgemeenten de Afgescheidenen voor.22
Toch hebben we in verscheidene geschriften van afgescheiden erf de kerkelijke goedkeuring aangetroffen. Ter illustratie noemen wij drie uitgaven:
Het ABC des Christendoms in drie leerredenen, door C. Steketee Az.23 Kerkelijk goedgekeurd volgens art. 55 der Dordtsche Synode van 1618-19. J. Nentjes, pred. W. Groeneveld, pred.
De klagende gemeente, door G.F. Gezelle Meerburg.24 Een uitvoerige approbatie werd ondertekend door H.P. Scholte vdm, A. Hasselman en G.H. Overkamp.
Verantwoording tegen de lasteringen van H.P. Scholte, door A. Flier.25 De broeders A. Schouwenberg, D. Hoksbergen en W.W. Smitt, ‘Niets gevonden hebbende dat strijdig is met Gods Woord’, bekrachtigden de approbatie.
Van ds. Cornelis van den Oever zijn niet minder dan 118 preken verschenen. Gewoonlijk liet hij zijn kerkeraad de approbatie verzorgen. De sterke wisseling van de namen der ondertekenaars duidt op de steeds wisselende samenstelling van zijn kerkeraad, als gevolg van regelmatig optredende conflictsituaties. Van de zijde der Ledeboerianen is ons niet gebleken, dat zij zich met het approberen hebben beziggehouden. Het enige dat wij zijdelings hierover in de notulen van hun kerkelijke vergaderingen hebben aangetroffen was de uitspraak, gedaan tijdens de Algemene Vergadering van 13 september 1865 te Bruinisse ‘Onder het beraadslagen van het leezen der Predikatien in de openbare zamenkomsten is besloten ons te houden aan de oude schrijvers, waarbij gevoegd is de schriften van Philpot tot nader onderzoek’. En over de uitkomst van dat nader onderzoek hebben wij niets terug kunnen vinden.
Niet altijd bleek, dat een afgegeven approbatie voldoende waarborg gaf voor een langere periode. Ds. N.J. Engelberts uit Zutphen had in opdracht van de Algemene Vergadering van 1868 zich belast met het schrijven van De Gereformeerde Kerk in Nederland, haar recht

|89|

verdedigd en haar standpunt geschetst. De kerkelijke goedkeuring werd in 1868 aan dit boek gehecht en in 1869 werd het uitgegeven. In dit boek werden vanuit een Kruisgezinde visie de verschillen tussen Afgescheidenen en Kruisgezinden aan de orde gesteld. Ondanks de hierin geschetste controversen verenigden beide kerken zich in hetzelfde jaar als waarin dit boek het licht zag. Gevolg was, dat de uitgave werd gestaakt en het boek zoveel mogelijk werd teruggekocht.26

 

In de twintigste eeuw

We naderen de twintigste eeuw. Approbaties, kerkelijke goedkeuringen, commissies van toezicht op de boekuitgaven werden zeldzaam. Een preek van H.H. Middel over Psalm 88:6a werd nog van een ‘Kerkelijk goedgekeurd, C. Steketee vdm, A.G. de Waal vdm’ voorzien — en dan lijken de approbaties zowat te zijn uitgestorven, op een enkele uitzondering na. Die uitzonderingen willen we, voor zover ze onder ons bereik kwamen, noemen.
In 1913 verliet ds. W. den Hengst de Gereformeerde Kerk te Veenendaal. Dit was voor ds. J. Offringa te Westbroek aanleiding om een brochure samen te stellen onder de titel: Verzet de oude palen niet. De titelbladzijde ervan vermeldt, dat dit geschrift werd uitgegeven met voorkennis en toestemming der classis Amersfoort. Een late vorm van approbatie?
Onder de vele predikanten die de Gereformeerde Gemeenten hebben gediend, is de naam van ds. A. van der Horst totaal vergeten. Tevergeefs zoekt men deze naam in de uitgebreide necrologieën van de Kerkelijke Jaarboekjes. Weinig bekend is dat hij de in 1951 opgeheven gemeente van West Sayville in Amerika heeft gediend. Veel is ons over Van der Horst niet bekend. Een lange staat van dienst was voor hem niet weggelegd. In een brochure vertelt hij iets over zijn kerkelijke wederwaardigheden. Deze verscheen rond 1912 onder de titel: Afgeperste toelichting en verweer. Een approbatie kreeg deze brochure niet — daar is wellicht ook nooit om gevraagd omdat dit in onze gemeenten ongebruikelijk was. Wel is deze uitgave voorzien van een verklaring van de hand van de toenmalige Amerikaanse predikanten C. Densel en N.H. Beversluis. Zij verklaarden door middel van hun handtekening dat de ‘aangehaalde brieven in deze brochure in datums, onderteekeningen en inhoud geheel eensluidend zijn met de origineele’.
Wij kunnen deze verklaring niet op één lijn stellen met de approbatie; toch is dit als een bepaalde garantie voor wat de inhoud van het geschrift betreft een opmerkelijk gegeven waaraan we niet voorbij wilden gaan.

De behoefte binnen de Gereformeerde Gemeenten aan een kerkelijke

|90|

boekencensuur bleek toch niet geheel te zijn weggeëbd. Verschillende malen werd in meerdere vergaderingen de wens geuit om deze in te voeren. Zo werd op de Particuliere Synode Noord, op 25 januari 1940 te Rotterdam gehouden, het voorstel om invoering van de boekencensuur ter behandeling opgegeven aan de eerstvolgende Generale Synode. Teleurstellend voor de indieners melden de Handelingen van deze Generale Synode (Rotterdam, 16 en 17 april 1941), dat ‘de synode, niet overtuigd van de noodzakelijkheid eener censuur op uitgegeven predikaties e.a. geschriften, besluit tot instelling eener censuur niet over te gaan’.
Wij hebben niet meer kunnen achterhalen vanuit welke classis deze vraag in eerste instantie naar voren werd gebracht. Gebleken is, dat ook elders in het land de vraag om boekencensuur leefde. In de Handelingen der Generale Synode van 28 en 29 juni 1949 (Utrecht) verzocht de Particuliere Synode Oost ‘de Synode visitatoren te benoemen voor uit te geven preken van onze leraren. Besloten wordt daar niet toe over te gaan’, zo lazen we.
Toch zou niet lang daarna, op de Generale Synode van 1950 (Utrecht), besloten worden om het lezen van bepaalde preken in de gemeenten te verbieden — een vorm van censuur met terugwerkende kracht... Tijdens dezelfde Synode worden tevens bezwaren geuit ten aanzien van een door een ambtsdrager geschreven boekje.

De approbatie is een sporadisch voorkomende aangelegenheid geworden, stelden wij. Het ‘Ten Geleide’, ‘Een woord ter aanbeveling’ of ‘Een woord vooraf’ hebben de eigenlijke functie van de kerkelijke goedkeuring overgenomen. Tal van boeken uit de bevindelijke hoek dragen een warme aanbeveling van een predikant. In advertenties van sommige uitgevers wordt uit zo’n aanbevelend woord rijk geciteerd. Of dat nu altijd gebeurt uit liefde tot de waarheid of uit commerciële overwegingen laten wij gaarne in het midden.
De laatste ‘officiële’ approbatie die onder onze aandacht kwam is die in een prekenbundel van ds. W.G. Kruithof te Scheveningen.27 De Pinkster-vervulling, Pinkster-prediking en Pinkster-oogst wordt in 1948 voorafgegaan door een ‘Approbatum’ van de hand van A. Jongejan, ouderling der Oud-Gereformeerde Gemeente te Scheveningen, namens de kerkeraad.
Daarmee is de laatste ons bekende approbatie een curiositeit geworden voor het nageslacht.

|91|

Noten

1 J. H. Landwehr, L.G.C. Ledeboer in zijn leven en arbeid geschetst, 2e druk, Rotterdam z.j., blz. 51.
2 Laurens Jansz. Coster leefde van 1405-1485, Johann Gutenberg van ±1396-1468.
3 De heer J. van Tiggelen, archivaris van het Bisdom Rotterdam, was zo vriendelijk mij uitvoerige mededelingen te doen m.b.t. de Index. De laatste versie bevatte ca. 4.000 boektitels, waarop o.a. de namen voorkwamen van schrijvers als J.P. Sartre, David Hume en Emile Zola.
Het verbieden van bepaalde boeken is met de afschaffing van de Index in feite gedelegeerd aan de lokale kerk en de lagere kerkelijke autoriteiten en wordt daarnaast aan het persoonlijk geweten overgelaten.
Een authentieke Index is nog steeds te bezichtigen in het museum Plantijn-Moretus te Antwerpen.
4 Adr. Haemstedius’ Historie der martelaren, uitgave D. Bolle te Rotterdam, meldt op blz. 193 dat in 1543 een boekverkoper te Avignon werd verbrand met een Bijbel op zijn borst gebonden. Hoewel dit plaatsvond vóór de Index van kracht werd, is dit toch een bewijs dat de inquisitie zich niet alleen op de ‘ketters’, maar ook op hun geschriften richtte.
Zie ook blz. 873 van dit werk, waar een prent de verbranding toont van Christiaan de Queekere met twee anderen, waarbij ook een aantal boeken werd verbrand.
5 Zie mej. dr. M.E. Kronenberg in haar boek Verboden boeken en opstandige drukkers in hervormingstijd, Amsterdam 1948. Zij vermeldt dat dit aantal zowel legaal als illegaal gedrukte boeken betreft en dat de helft ervan in Antwerpen is verschenen.
6 H.A. de Chalmot, Leeuwarden 1771.
7 Het is opvallend hoe weinig Gereformeerde theologische boeken in de stad Arnhem werden gedrukt. Ons zijn er slechts enkele bekend, o.a. Noah ofte De Historie der Diluvie, door Ioh. Becius. Dit werk verscheen in Arnhem bij Ian lacobsz. in 1640.
8 Wèl werd erop gewezen, dat bij het beroepingswerk er onder andere navraag naar zou worden gedaan in de gemeente waarin de beroepene woonachtig is geweest, of deze ‘niet naarstiger als dit betaamt ketterse boeken heeft gelezen’. Zie Joh. Ens, Kort historisch berigt van de publieke schriften..., Kampen 1857.
9 Te weten J. Polyander (Leiden), Fr. Gomarus (Groningen), A. Thysius (Harderwijk), A. Walaeus (Middelburg) en S. Lubbertus (Franeker).
10 Zie H. Kaajan, De pro-acta der Dordtsche Synode in 1618, Rotterdam 1914. Eén van de stellingen bij dit proefschrift luidt:
‘De maatregelen door de Dordtsche Synode beraamd om de verspreiding van gevaarlijke kettersche en zedelooze boeken enz. tegen te gaan, hoewel begrijpelijk met het oog op de destijds algemeen heerschende opvatting der Kerken omtrent de boekencensuur, verdienen voor onze dagen geen aanbeveling, maar worden vervangen door de zoogenaamde repressieve censuur, bestaande in waarschuwing op den kansel, bij het huisbezoek en in de catechisatie tegen dergelijke litteratuur en het toepassen van de tucht op de schrijvers van zulke boeken, wanneer deze schrijvers lid der Gereformeerde Kerk zijn.’
11 J.C. Kromsigt noemt in zijn dissertatie over Wilhelmus Schortinghuis (Groningen

|92|

1904) op blz. 191, dat een boek moest worden goedgekeurd vóór de uitgave, ’t zij door een kerkelijke vergadering, ’t zij door een theologische faculteit.
12 De titels zijn: Den Hemel op Aerden; De opheldering van den Hemel op Aerden en Korte antwoord op de Brief van de Heer T.H. van den Honert.
13 De gebruikelijke schrijfwijze van zijn naam is Pontiaen van Hattem. Zijn volgelingen worden Hattemisten genoemd. Ten onrechte meent prof. mr. dr. C.A. van Swigchem in zijn boek: Een huis voor het Woord, ’s-Gravenhage 1984, op blz. 53, dat de Hattemisten hun naam danken aan de plaats Hattem.
14 Een kerk in opbouw. Classisboek Bolsward-Workum 1600-1633, bewerkt door ds. J.J. Kalma, Leeuwarden 1981.
15 Zie Chr. Sepp, Het staatstoezicht op de godsdienstige letterkunde in de noordelijke Nederlanden, Leiden 1891.
16 Dit Boek word alomme gretig verkogt en driftig gelezen; het groot Getal der verkogte Exemplaren is byna ongelooflyk. Zie M.J.A. de Vrijer, Schortinghuis en zijn analogieën, Amsterdam 1942, blz. 111.
17 Zie ds. K. de Gier Toelichting op de Dordtse kerkorde in vraag en antwoord, 3e druk, Houten 1983.
18 Comrie werd opgedragen om uit zijn Catechismusverklaring de bladzijden 111-115 te verwijderen. Zie A.G. Honig, Alexander Comrie, Utrecht 1892, blz. 261.
19 Reglementen, vervaardigd door het Algemeen Christelijk Synode der N.H. Kerk, Den Haag 1816.
20 Zie de Synodeverslagen van 1836, 1837, 1840, 1846, 1849, 1854 en 1866.
21 Zie de Notulen van de Algemene Kerkelijke vergaderingen van de Gereformeerde Kerk onder het Kruis (1844-1869), Utrecht 1982, blz. 23.
22 In later jaren werd bij de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis opnieuw over de boekencensuur gehandeld. Tijdens de vergadering van 10 en 11 oktober 1899, te Opheusden gehouden, werd een aanklacht ingediend inzake een voorrede in een boekje van ds. A. Janse, waarna werd besloten te zullen overgaan tot boekencensuur.
23 C. Steketee was predikant der Christelijke Gereformeerde Gemeente o.a. te Andijk. Deze uitgave verscheen bij J. van Golverdinge te Den Haag in 1870.
24 Uitgegeven te Amsterdam bij H. Höveker 1837.
25 Uitgegeven te Zwolle bij C.A. Rigter 1838. De drie censoren waren in het jaar van uitgave geen predikant, maar oefenaar.
26 Zie C.J. Segers, Honderdjaar Gereformeerde Gemeente Lisse 1865-1965, Lisse 1965. Op blz. 27 vermeldt de schrijver dat het boek van Engelberts zoveel mogelijk werd teruggekocht. Voor zover ons bekend wordt dit gegeven echter niet in andere bronnen bevestigd.
27 Zie over ds. W.G. Kruithof: drs. J. Schipper, Eben-Haëzer, Utrecht 1982, blz. 121.