Kandidaatstelling en approbatie
Genre: Literatuur
1985
|55|
Ds. M. Golverdingen
Notities over de praktische toepassing van enkele aspecten van artikel 22 van de Dordtse Kerkorde
Het algemene bijbelse uitgangspunt
1 Korinthe 14 besluit met de slotsom: ‘Laat alle dingen eerlijk
en met orde geschieden.’ Paulus heeft eerst allen vermaand, die
in Korinthe de bijzondere gaven van de Heilige Geest
overschatten. De charismatische uitingen, die de apostel als
zodanig niet veracht, dreigen de goede orde in de gemeentelijke
samenkomsten voortdurend te verstoren. De Korinthiërs moeten hun
heil niet zoeken in een dergelijke verwarring (vergelijk vers
33). Zij hebben allereerst nodig zich te leren schikken naar de
orde, die de Koning der Kerk heeft gegeven. Dan volgt de zeer
algemene conclusie: ‘Laat alle dingen...’
De dingen moeten in de christelijke gemeente niet geschieden,
zoals in een opgewonden, wanordelijke menigte, maar met de orde —
kata taxis — van een goed opgebouwd leger. Daar zet men
de soldaten in het gelid. Daar heeft ieder zijn eigen plaats en
handelt op het juiste moment en op de goede manier. Alles dient
ook ‘eerlijk’ gedaan te worden. Daarmede hebben de
Statenvertalers op tekenende wijze het oorspronkelijke
euschèmónoos weergegeven. Vandaag zijn wij geneigd om
bij ‘eerlijk’ vooral te denken aan ‘naar waarheid’ en aan ‘een
oprechte wijze’. Maar in het Nederlands van de zeventiende eeuw
klonk ook een beenwijzing naar ‘schoonheid’ mee.1 De
betekenis van het oorspronkelijke woord werd in onze tijd op
treffende wijze vertaald door Totius: ‘Laat alles
welvoeglik en ordelik toegaan’.2 De vorm die
aan het gemeentelijke leven in alle aspecten wordt gegeven, is
geen onverschillige zaak. Die vorm moet aanspreken door gaafheid.
Alle dingen moeten werkelijk op een betamelijke, op een
wél-geschikte wijze geschieden.
‘Laat alle dingen...’ Deze vermanende samenvatting is van
bijzondere betekenis voor de christelijke gemeente van alle
tijden. Calvijn heeft dat in zijn commentaar op 1 Korinthe 14: 40
beklemtoond: ‘Dit is een meer algemeene conclusie, welke niet
alleen met korte woorden de gansche zaak, maar ook alle stukken
bevat. Ja het is een regel, waarnaar alle dingen, die de
uitwendige inrichting aangaan, behoren gevoegd te
worden’.3 In dit licht wordt duidelijk dat een
kerkorde een voluit bijbelse zaak is. Zo’n kerkorde is o.m.
opgesteld door de synode van Dordrecht (1618-1619).4
In deze Dordtse Kerkorde (D.K.O.) zijn de bijbelse uitgangspunten
voor het kerkelijke leven verwoord en in
|56|
hoofdlijnen uitgewerkt in zesentachtig regels. 1 Korinthe 14: 40 maakt eveneens duidelijk, dat voor de praktische toepassing van deze algemene regels in allerlei situaties onverkort blijft gelden: ‘eerlijk en met orde’. Vanuit dit bijbelse uitgangspunt willen we in dit opstel enkele praktische opmerkingen maken bij twee van de vele facetten van art. 22 van de D.K.O.: ‘De verkiezing van de ouderlingen’.
De leidinggevende taak van de kerkeraad
De moderne democratiseringsgedachte brengt soms gemeenteleden
ertoe, meestal onbewust, de gedachte te voeden dat een gemeente
toch eigenlijk beschouwd moet worden als een vereniging. De
beslissingsbevoegdheid zou moeten liggen bij de ledenvergadering.
De kern van deze visie is reeds heel oud. Deze
independentistische gedachte5 is in bijbels licht
gezien volstrekt verwerpelijk. Een vereniging wordt in het leven
geroepen door mensen. Zij bepalen de eisen voor het
bestuurslidmaatschap. Zij kunnen zelf kandidaten voordragen. Zij
kiezen in een vrije stemming de bestuursleden, die verantwoording
schuldig zijn aan de leden. De jaarlijkse algemene
ledenvergadering is uiteindelijk het hoogste orgaan.
Met een dergelijke vereniging is de gemeente des Heeren
echter niet te vergelijken, omdat zij openbaring is van het
lichaam van Christus (Ef. 5: 23 e.v.) Zij kan niet door de leden
worden geregeerd, omdat Christus Zelf haar Hoofd en Behouder is.
Hij regeert als de Koning der Kerk Zijn gemeente door de
ambtsdragers, die Hij daartoe geroepen heeft. Vandaar dat op de
kerkeraad de opdracht rust om bij vacatures en bij aftreding van
ambtsdragers om te zien naar de meest geschikte mannen, die
kunnen medearbeiden aan de uitbreiding van Gods
Koninkrijk.6 Vandaar ook de centrale, leidinggevende
plaats die de kerkeraad inneemt in artikel 22 van de D.K.O. Dit
artikel luidt als volgt:
‘De ouderlingen zullen door het oordeel des kerkeraads en der
diakenen verkoren worden,
zodat het naar de gelegenheid van iedere kerk vrij zal zijn, zo
vele ouderlingen als er van node zijn de gemeente voor te
stellen,
om van die zelve (ten ware dat er enig beletsel voorviel)
geapprobeerd en goedgekend7 zijnde,
met openbare gebeden en stipulatiën8
bevestigd te worden;
of een dubbel getal, om het halve deel bij de gemeente verkoren
te worden, en op dezelfde wijze in de dienst te bevestigen,
volgens het formulier daarvan zijnde.’
Twee manieren van verkiezen
De Schriftgegevens t.a.v. de verkiezing van de ouderlingen worden in
|57|
dit artikel op twee manieren uitgewerkt. In de eerste volzin
wordt gesproken over de z.g.n. aristocratische wijze van
verkiezen. De brede kerkeraad, die wordt gevormd door de
ouderlingen èn de diakenen, verkiest hierbij de
ouderlingen.9 De uitslag wordt aan de gemeente
medegedeeld, die het recht heeft deze verkiezing stilzwijgend
goed te keuren of gemotiveerde bezwaren tegen één of meer van de
voorgedragen broeders in te dienen.
In de 17e en 18e eeuw kwam deze wijze van verkiezen vaak voor. De
kerken van de Afscheiding of Wederkeer toonden sinds 1834 echter
een uitgesproken voorkeur voor de mogelijkheid, die geopend wordt
in de tweede volzin van artikel 22.10 Zo geldt voor de
Gereformeerde Gemeenten sinds 1925, dat de aristocratische wijze
van verkiezen alleen in zeer bijzondere gevallen door de
kerkeraden mag worden gebruikt.11 We hebben daarbij
o.m. te denken aan tijden van oorlog of nationale rampen, waarin
het onmogelijk is om de ledenvergadering bijeen te roepen. Toch
moet de gemeente des Heeren ook in zulke tijden worden geregeerd.
Dan biedt de aristocratische wijze van verkiezen de mogelijkheid
op ordelijke wijze in de ambten te voorzien. Regel is echter de
aristocratisch-democratische wijze van verkiezen.
Hierbij blijft de kerkeraad de centrale, leidinggevende plaats
innemen, die hem krachtens de Schrift toekomt. De kerkeraad
draagt immers aan de gemeente de kandidaten voor in een
dubbel getal. Een dubbel getal moet nadrukkelijk worden
onderscheiden van een dubbeltal. In het laatste geval stelt men
tweetallen voor elke vakature. De gemeente kan dan uitsluitend
kiezen tussen de ene persoon èn de andere persoon. Daarmede wordt
de keuzemogelijkheid van de gemeente echter te zeer beperkt,
zoals Bouwman opmerkt.12 Bovendien kan een kerkeraad
door het hanteren van dubbeltallen gemakkelijk in de verzoeking
worden gebracht om bestaande posities te handhaven.13
Daarom is er in het gereformeerde kerkrecht geen ruimte voor het
stellen van dubbeltallen door kerkeraden! Bij een dubbel getal
echter stelt de kerkeraad tweemaal zoveel personen als er nodig
zijn als kandidaat in alfabetische volgorde aan de gemeente voor.
Heeft men drie kandidaten nodig, dan bestaat het dubbel getal uit
zes kandidaten, waaruit de ledenvergadering er drie kiest.
Bij déze wijze van verkiezen komt ook het bijbelse gegeven van
medewerking der gemeente veel beter tot zijn recht. Zo
lezen we in Handelingen 14:23, dat Paulus en Barnabas in elke
gemeente ouderlingen lieten verkiezen ‘met opsteken der handen’.
Ook op andere plaatsen lezen we, dat de gemeente bij de keuze van
de ambtsdragers betrokken dient te zijn (Hand. 6: 2, 3, 2 Kor. 8:
19, Titus 1: 5). De oude gereformeerden waren in de eerste jaren
na de Reformatie erg beducht voor een volkskeuze. Toch hebben zij
nog
|58|
enige invloed toe willen kennen aan de gemeente door te bepalen, dat de diakenen aan de aristocratische wijze van verkiezen moesten medewerken. Zij beschouwden de diakenen als mannen die het vertrouwen van de gemeente hadden ontvangen. Als zodanig kon het belang van de gemeente ook bij de verkiezing van ouderlingen aan hen worden toevertrouwd.14 Van enige rechtstreekse medewerking van de gemeente is bij deze benadering uiteraard geen sprake. Die medewerking krijgt naar de Schrift echter wel heel duidelijk gestalte bij de aristocratisch-democratische wijze van verkiezen, die daarom terecht tot blijvende regel is gesteld.
Geen willekeur, maar orde
Artikel 22 geeft schijnbaar geen enkele aanwijzing voor de wijze,
waarop de kerkeraad de kandidaten moet stellen voor het dubbele
getal. Op het eerste gezicht kan het wat bevreemdend zijn, dat de
kerkorde zich daarover niet nadrukkelijk uitspreekt. Het is
echter geheel begrijpelijk als we overwegen, dat juist de D.K.O.
het bijbelse beginsel van de zelfstandigheid van de gemeente en
daarmede van de kerkeraad die haar vertegenwoordigt, nadrukkelijk
uitspreekt.15 Daarbij komt, dat de opstellers terecht
een diepe afkeer kenden van de hiërarchie van het
rooms-katholicisme, die ook toen o.m. tot uitdrukking kwam in
zeer gedetailleerde kerkelijke wetboeken. Daartegenover geeft de
D.K.O. slechts een op bijbelse beginselen gebaseerd raamwerk aan,
waarbinnen elke kerkeraad de vrijheid heeft nadere bepalingen te
maken of regels vast te stellen, waaraan men zich gebonden weet.
Hier geldt ook het woord van Calvijn: ‘De Heere heeft de
uitwendige gebruiken daarom in onze vrijheid gelaten, opdat wij
niet zouden denken, dat Zijn dienst daarin besloten is; toch
heeft Hij ons geene ongestadige en ongebondene vrijheid
toegelaten, maar Hij heeft (om alzoo te spreken) traliën daarom
gesteld, of althans de vrijheid die Hij gegeven had, zoo
gematigd, dat men eerst uit Zijn Woord moet waardeeren wat recht
is’.16
Ook de wijze van kandidaatstelling door de kerkeraad
dient welvoeglijk en ordelijk te zijn. Het is nodig dit te
beklemtonen, omdat gemeenteleden zich soms een onjuiste
voorstelling vormen van de handelwijze van een kerkeraad bij een
kandidaatstelling. Zo valt nogal eens te beluisteren, dat de
kerkeraad alleen door middel van een bespreking — zonder stemming
— bepaalt wie er kandidaat gesteld zullen worden. Een ander
meent, dat alleen die personen op het dubbele getal voorkomen,
waarvoor de predikant of enkele ouderlingen zich ter vergadering
bijzonder hebben ingezet. Ieder die de Schriftgegevens en de
hoofdlijnen van de D.K.O. met zorg overweegt, gevoelt wel, dat
een kerkeraad zo nooit een kandidaatstelling mag
|59|
realiseren. Dan sluipen spoedig willekeur en onordelijkheid de
kerkeraadsvergadering binnen en wijken vrede en aangename
rust.
Het valt niet te ontkennen, dat er in de tweede helft van de
negentiende eeuw en in het eerste kwart van de twintigste eeuw
bij een aantal kerkeraden misstanden op dit gebied voorkwamen.
Wellicht trof men deze wantoestanden bij de vrije Geref.
Gemeenten, de Geref. Gemeenten onder ’t kruis en de Geref.
Gemeenten van ds. Ledeboer relatief nog wel meer aan dan bij
andere kerken.17 Door een bijna volstrekt isolement
van vele decennia was de waardering voor kerkordelijk handelen
veelal vervangen door de overwaardering van de persoonlijke visie
van een geachte predikant of ouderling. Door vrijblijvende
gezelschappelijkheid en vriendelijke gemoedelijkheid was er een
klimaat ontstaan, waarin een strikt persoonlijk inzicht soms
gemakkelijk tot norm werd verheven. Sedert 1907 werd het
kerkelijk leven binnen de Gereformeerde Gemeenten door toedoen
van ds. G.H. Kersten en de zijnen werkelijk gereformeerd
op basis van Schrift, belijdenis en kerkorde. Daardoor was er in
de dertiger jaren reeds een geheel gewijzigde instelling binnen
de gemeenten ontstaan.18
Illustratief voor de periode van weinig kerkordelijk denken en
handelen is bijvoorbeeld het feit, dat een kerkeraad niets van
een dubbel getal wilde weten, maar alleen kandidaten voordroeg in
dubbeltallen. Op de kerkeraadsvergadering bepaalde de aftredende
ouderling vaak zelf — daartoe uitgenodigd door de voorzitter —
wie er kandidaat moest staan tegenover hem! Het gevolg was, dat
nog al eens het hoogmoedige vlees antwoord gaf. De betrokken
broeder noemde de naam van een persoon, die of geheel ongeschikt
was of door de gemeente volstrekt niet werd begeerd. Zo was de
aftredende broeder van zijn verkiezing zeker. Kersten aarzelde
niet, als hij als consulent of visitator op deze zaken stuitte,
om de kwestie op de classis te brengen, wanneer de betreffende
kerkeraad weigerachtig bleef om eerlijk en met orde te
handelen.19 Een dergelijke kerkeraad handelt immers
tegen de geest van de kerkorde en ten diepste tegen de Schrift
zelf.
De noodzakelijkheid van een verkiezing
Artikel 22, dat schijnt te zwijgen over de wijze van de kandidaatstelling door de kerkeraad, reikt niettemin een zeer belangrijk, vast gegeven aan. Bij de aristocratische wijze van verkiezen, worden de ouderlingen immers door de brede kerkeraad ‘verkoren’. Dat betekent, dat men bij de kandidaatstelling in het kader van de aristocratisch-democratische benadering met niet minder kan volstaan! De kandidaatstelling dient, naar analogie van het gestelde in de eerste volzin van art. 22, te worden beslist d.m.v. een stemming. De kandidaatstelling d.m.v. verkiezing is een zeer oud gegeven, dat men reeds kende lang voor dat de D.K.O.
|60|
werd aanvaard. In Dordrecht b.v. werd de
aristocratisch-democratische wijze reeds gebruikt in de periode
1573-1579. Soms zijn de acta van de kerkeraad van de Nederduits
Gereformeerde Gemeente aldaar zo gedétailleerd, dat zondermeer
duidelijk is dat men tot vaststelling van het dubbel getal kwam
d.m.v. een stemming. ‘Den XXen dach in Julio anno
XVCLXXVIII sijn sekere persoonen, die men meynt tot
ouderlingen bequaem, in den Kerckenraet voirgeslagen ende daeruut
met gemeyne ende meeste/ stemmen verkosen dese Xe persoonen:
Balthasar Franss., Cornelis Frans Wittessoon, Servaes de Vale
Corneliss., D.(octor) Franciscus Marcellus, Nicolaes van Trier,
mr. Jan Henricxz, van Atthen, Jan Foppes, Adriaen Jooss.,
schoenmaecker, Hans Aertss. van Essen, hoedemaecker, ende
Cornelis Willemss., schiptymmerman.
Deze X persoonen sijn der gemeynten den derden dach Augusti
voirgestelt om daeruut toecomende Saterdach vijf persoonen in de
plaetse van de afgaende ouderlingen te kiesen’.20
Uit een en ander is duidelijk, dat er nimmer een
kandidaatstelling ten behoeve van een dubbel getal mag
plaatsvinden zonder een geheime, schriftelijke stemming.
De vraag rijst hoe men te handelen heeft als zich binnen een
kerkeraad toch verkeerde invloeden laten gelden. Dat is het
geval, wanneer een of meer kerkeraadsleden aansturen op
kandidaatstelling-zonder-stemming van enkele personen
die men eerst sterk op de voorgrond heeft geplaatst. Dat is ook
het geval, wanneer men op dezelfde onjuiste wijze een persoon die
niet wordt begeerd, wil kandidaatstellen bij een dubbel getal van
twee personen om zo de gemeente een werkelijke keuzemogelijkheid
te onthouden. Men dient in zo’n geval, dat tegenwoordig slechts
bij hoge uitzondering voorkomt, als lid van de kerkeraad tijdens
de vergadering van dit college altijd zijn bezwaren kenbaar te
maken én tegen de onordelijke gang van zaken bij de
kandidaatstelling én tegen het ontbreken van een schriftelijke
stemming. Daarbij moet notulering van de bezwaren worden
verlangd. Als de kerkeraad in meerderheid blijft bij onordelijk
handelen en de schriftelijke stemming ten behoeve van de
kandidaatstelling weigert, dient men aan te dringen op het vragen
van advies bij de consulent of bij de classis. Als ook dat
verzoek wordt afgewezen of het gegeven advies wordt genegeerd,
kan en moet men bij de classis appèl aantekenen tegen de
onordelijke wijze van kandidateren.
De welvoeglijke orde
Het is eis der Schrift, dat een kerkeraad zèlf een bijbels aanvaardbare orde vaststelt voor de kandidaatstelling, opdat alle willekeur zal worden voorkomen. Het vaststellen van het dubbel getal mag nooit
|61|
plaats hebben d.m.v. een onderling gesprek alleen, omdat het gevaar van overheersing van elkander en onordelijk handelen dan groot is. Een zeer aanvaardbare wijze van werken kan gevonden worden in het algemeen bekende gebruik, waarbij het dubbele getal in drie fasen tot stand komt. Voorop zij gesteld, dat in het gebed bij de opening van de kerkeraadsvergadering wordt gevraagd om het licht en de leiding van de Heilige Geest.
a. De samenstelling van een voorlopige groslijst.
Elk kerkeraadslid noteert voor zichzelf de namen van personen,
van wie hij meent, dat zij wellicht in aanmerking zouden kunnen
komen om de gemeente in het ambt te dienen. Het is aan te
bevelen, dat men hierbij een zo ruim mogelijke keuze maakt, opdat
men bij de komende bespreking zich ook op de hoogte kan stellen
van het oordeel van andere broeders over de betrokken personen.
Deze eerste voordracht is reeds geheim. De voorzitter leest,
nadat de briefjes zijn opgehaald, de namen voor. De scriba maakt
daarvan een voorlopige groslijst.
b. De bespreking van de voorlopige groslijst.
De genoemde personen worden nu één voor één
besproken.21 Dit dient bij voorkeur te geschieden in
de volgorde van het aantal keren, dat zij door de kerkeraadsleden
zijn genoemd. Deze bespreking is een tere zaak, waarbij geen
persoonlijke voorkeuren, maar bijbelse uitgangspunten moeten
worden gevolgd, die worden genoemd in 1 Timotheus 3: 2-7 en Titus
1: 5-9. Reeds het Convent van Wezel heeft in 1568 benadrukt, dat
het zeer dienstig is, wanneer de ouderlingen ook ‘enige kennis
hebben van burgerlijke zaken’. Hetzelfde Convent sprak uit, dat
een kerkeraad met name ook behoort te letten op de genadegaven
van de ootmoed: ‘vooral moeten zij heel afgezonderd zijn
van alle eergierigheid en grootsheid, ja van alle kwaad vermoeden
van dusdanige gebreken’.22
Na de bespreking van een persoon stelt de kerkeraad telkens vast
of iemand op de definitieve groslijst wordt geplaatst.
c. De schriftelijke verkiezing van het dubbel getal uit de
definitieve groslijst.
Er vindt nu een geheime, schriftelijke stemming plaats tot het
stellen van het benodigde aantal kandidaten. Voor deze verkiezing
gelden de gebruikelijke regels.23 Het komt nogal eens
voor, dat er bij de eerste stemming géén personen of slechts één
de volstrekte meerderheid behalen. Dan volgt een tweede vrije
stemming uit de groslijst. Wordt opnieuw geen meerderheid
behaald, dan wordt een laatste stemming gehouden uit een dubbel
getal van de personen, die bij de eerste
|62|
stemming het hoogste aantal stemmen op zich verenigden zonder echter een meerderheid te hebben behaald. Deze gang van zaken verklaart, waarom het dubbel getal, dat een kerkeraad aan de gemeente voordraagt soms verschilt van een vorig dubbel getal. Er staan immers als regel meer personen op de groslijst dan dat er kandidaten nodig zijn. Over de stemming gaat de voorzienigheid des Heeren. Daardoor is de uitslag soms geheel anders dan een kerkeraadslid dacht en een gemeentelid wellicht verwacht had.
Het recht van approbatie
Artikel 22 kent bij elke wijze van verkiezing van ambtsdragers aan de plaatselijke gemeente het recht van approbatie toe. De gekozen broeders moeten aan de gemeente worden voorgesteld ‘om van die zelve (...) geapprobeerd en goedgekend zijnde, (...) bevestigd te worden’. Van hen die op de aristocratisch-democratische wijze gekozen zijn, geldt dat zij ‘op dezelfde wijze’ in de dienst bevestigd zullen worden. Dit recht van goedkeuring is ten diepste een vorm van tuchtoefening, die samenhangt met het ambt aller gelovigen. Alle gemeenteleden — ook de vrouwen en de doopleden — zijn krachtens dit ambt geroepen voor de eer en het recht des Heeren op te komen. Op hen rust de verplichting om toezicht te houden op de heiligheid van de gemeente en ervoor te waken dat geen onwaardige tot het ambt komt.24 Daarom worden de namen van de gekozen broeders op twee achtereenvolgende zondagen aan de gemeente bekend gemaakt met de toevoeging dat wettige bezwaren kunnen worden ingediend bij de kerkeraad. In ieder geval dient de periode van dit voorstellen naar een oude uitspraak op acht dagen te worden gesteld.25 Worden er bezwaren ingediend, dan is deze periode wel kort, omdat er tijd voor bespreking en onderzoek moet zijn. Daarom is het thans algemeen gebruikelijk, dat de kerkeraad deze periode op veertien dagen stelt. Na deze veertien dagen kan men tot de bevestiging van de gekozenen overgaan, indien de gemeente stilzwijgend goedkeuring heeft verleend. Dit zal als regel het geval zijn, wanneer een kerkeraad bij de kandidaatstelling met zorgvuldigheid handelt.
Heel anders gaat de kerkeraad te werk als er sprake is van ‘enig beletsel’. Er is dan een gemeentelid, dat bepaalde bezwaren indient. Het recht van approbatie houdt immers ook in, dat men een gemotiveerde afkeuring kan kenbaar maken. Elk lid heeft het recht om tegen de uitspraak van de kerkeraad in beroep te gaan bij de classis, zoals artikel 31 van de D.K.O. aangeeft. Om die reden is het aan te bevelen, dat een kerkeraad van een vakante gemeente bij de behandeling van bezwaren het advies van de consulent inwint.
|63|
a. Formele bezwaren.
De bezwaren kunnen allereerst betrekking hebben op de wijze
van de verkiezing. Deze bezwaren, die van formele aard zijn,
dienen naar de mening van Jansen op de vergadering, waarop de
verkiezing plaats heeft gevonden, bij de kerkeraad te worden
ingediend.26 Hij laat een nadere toelichting
achterwege, doch duidelijk is dat ter vergadering zelf men altijd
over de beste controlemogelijkheid beschikt t.a.v. de formele
gang van zaken. Als de kerkeraad de formele bezwaren gegrond
verklaart, moet een ongeldigverklaring van de gehouden
verkiezing volgen hetzij tijdens de vergadering zelf na beraad,
hetzij na enige dagen d.m.v. een bekendmaking aan de gemeente.
Acht de kerkeraad de formele bezwaren ongegrond of onvoldoende
belangrijk, maar tekent het bezwaarde lid appèl aan bij de
classis, dan moet de kerkeraad de bevestiging uitstellen
totdat de classis uitspraak heeft gedaan. Dit overeenkomstig de
algemene, op ieder gebied geldende rechtsregel bij een appèl. Men
moet zo min mogelijk op de komende uitspraak van de meerdere
vergadering vooruitlopen, zoals Rutgers in een helder advies
uiteenzet.27 Overigens komen deze formele bezwaren
tegenwoordig hoogst zelden voor. Het inschakelen van een
kommissie uit de leden bij het tellen van de stemmen en het
gebruik van voorbedrukte stembriefjes dragen in sterke mate bij
tot een juiste gang van zaken bij de verkiezing ter
ledenvergadering.
b. Serieuze bezwaren
Bezwaren, schriftelijk of mondeling ter kennis van de kerkeraad
gebracht, hebben als regel betrekking op de verkozene en raken
zijn leer of leven, zijn gaven of zijn vroomheid en eerbaarheid.
Daarbij is het de vraag of de bezwaren van een zodanige aard
zijn, dat zij iemand ongeschikt zouden maken om als ouderling te
dienen. De Gier geeft deze praktische aanwijzing: ‘In een
samenspreking tussen kerkeraad en bezwaarde kan men deze zaak
verder doorspreken en eventuele bezwaren, waarvan de kerkeraad
niet op de hoogte was, kunnen daarna nader onderzocht worden.
Indien de bezwaren gegrond zijn, moet de kerkeraad daarvan
mededeling doen aan de gemeente en een ander dubbel getal stellen
voor een nieuwe verkiezing’.28
Het is duidelijk, dat ook bij het afwijzen van het geopperde
bezwaar als ongegrond of onvoldoende belangrijk
de kerkeraad het betrokken gemeentelid een met redenen
omkleed antwoord zal geven. Het verdient beslist de voorkeur
dit schriftelijk te doen, omdat daarmede discussie voorkomen
wordt over hetgeen al of niet mondeling zou zijn medegedeeld.
Daarbij is het van groot belang voor de goede orde het
gemeentelid te vragen aan de kerkeraad voor een bepaalde datum
mede te delen of het
|64|
gebruik zal maken van het recht om bij de classis in beroep te gaan. Is dat laatste het geval, dan dient, zoals we reeds eerder zagen de bevestiging te worden uitgesteld totdat de uitspraak van de classis bekend is.
c. Lichtvaardige bezwaren
Ter sprake kwamen reeds ernstige bezwaren tegen een verkozene.
Daarnaast bestaat een categorie bezwaren, die zonder meer
‘gezocht’ genoemd kunnen worden. Ze zijn ‘tastbaar lichtvaardig
en ongegrond’ of ‘duidelijk onbetekenend van
aard’.29
Dit ligt echter in veel gevallen geheel anders voor het besef van
de betrokken broeder of zuster. Een verstandige kerkeraad zal als
hij op duidelijk ‘gezochte’ bezwaren stuit, de betrokkene altijd
ruimschoots de gelegenheid geven de inhoud van de bezwaren weer
te geven en toe te lichten. Bij de bespreking zal met name ook
gevraagd moeten worden of er naast de genoemde feiten nog andere
zijn, die als bezwaar worden ingebracht, zodat de kerkeraad de
zekerheid heeft dat geen bedenkingen worden achtergehouden.
Het is voor ieder weldenkend mens duidelijk, dat dergelijke
lichtvaardige bezwaren geen reden kunnen geven om een bevestiging
te vertragen, ook al blijft het gemeentelid na de bespreking het
bezwaar handhaven en tekent het appèl aan bij de classis. Hier is
o.m. naar het oordeel van Rutgers een uitzondering op de regel
mogelijk, waarbij de bevestiging toch geschiedt al heeft de
classis nog geen uitspraak gedaan.30 Zonder deze
uitzondering zou immers een bepaalde persoon door het indienen
van bezwaren-zonder-inhoud voortdurend door een appèl op de
classis het gemeenteleven in verwarring kunnen brengen. De
classis zal zich bij een appèl t.a.v. lichtvaardige bezwaren aan
de hand van de notulen van de kerkeraad moeten kunnen overtuigen,
dat de kerkeraad bereid is geweest nog een mijl met de betrokkene
te gaan (Matth. 5: 41), terwijl ook uit het verslag van de
bespreking moet blijken, dat de betrokkene werkelijk alles heeft
kunnen aandragen.31
Voorbeelden van concrete bezwaren
Om de behandeling van bezwaren enigermate te kunnen illustreren
laat ik drie concrete gevallen volgen. Zoals de bezwaren hier
worden weergegeven, zijn ze nooit bij een kerkeraad ingediend.
Feiten en entourage zijn door mij om begrijpelijke redenen
gewijzigd. Elk geschetst geval bevat nog wel een weerklank van
een historische werkelijkheid, zoals die zich heeft voorgedaan na
1945 in de kring der gemeenten.
We zien bij kennisneming van deze gevallen dat de kerkeraden
steeds allereerst vaststellen of een bezwaar voor behandeling in
aanmerking
|65|
komt. Het recht van approbatie komt immers alleen toe aan de leden van de plaatselijke gemeente (zie blz. 62).
1. Sympathiebetuiging t.b.v. een aktie.
In A. dient een negentienjarige vrouw, dooplid, schriftelijk
bezwaar in tegen een reeds bejaarde broeder, die voor de eerste
keer tot ouderling is gekozen. Vier jaar geleden werd in A. door
enkele personen bij de leden een brief bezorgd met het verzoek
sympathie te betuigen ten behoeve van de plaatselijke predikant,
die tegen een kerkeraadsbesluit in beroep was gegaan bij de
classis en dit in de gemeente had laten uitlekken. De schrijfster
achtte het een bezwaar, dat de verkozene destijds met het
plaatsen van zijn handtekening de aktievoerders had gesteund, die
zich in feite tegen de kerkeraad keerden en grote onrust hadden
veroorzaakt. Bij haar weten had de verkozene zich nimmer van deze
onbijbelse handelwijze gedistantieerd en zou hij daarom geen
goede ingang kunnen hebben bij een groot deel van de
gemeente.
De kerkeraad van A. sprak uit, dat het bezwaar wettig ter tafel
was gekomen en dat hij de zorg van deze zuster der gemeente
deelde. Tijdens een bespreking op een kerkeraadsvergadering
deelde de verkozene mede bijna direct na de aktie reeds het
onjuiste van zijn handelwijze te hebben ingezien. Hij gaf ronduit
toe, dat hij onbezonnen en vleselijk had gehandeld, en betuigde
zijn leedwezen daarover. Hij machtigde de kerkeraad om
desgevraagd van het een en ander mededeling te doen. Dit werd het
betrokken dooplid medegedeeld. Daarmede was het bezwaar
weggenomen.
2. Het niet verstrekken van gegevens.
In B. tekende een broeder bezwaar aan tegen de bevestiging van
een verkozene omdat deze hem, ook na herhaald verzoek gegevens
waarop hij als ouder recht had, weigerde te verstrekken. Een
dergelijke oneerlijke en onoprechte handelwijze maakte zijns
inziens de betrokken broeder, die voor de eerste maal tot
ouderling gekozen was, ongeschikt voor het ambt.
De kerkeraad van B. was van mening dat het bezwaar van dit
belijdend lid op wettige wijze was ingediend. Op een
kerkeraadsvergadering kreeg de bezwaarde broeder gelegenheid zijn
brief toe te lichten. Het bleek dat hij tien jaar geleden een
ongehuwde dochter had verloren door een auto-ongeval. Een uur
voordat het ongeluk geschiedde, had de dochter nog een gesprek
gevoerd met de verkozene bij een benzinestation. Eerst onlangs
was bezwaarde ter ore gekomen, dat zijn dochter toen ook een paar
uitlatingen had gedaan, die de verkozene al die jaren voor hem
had verzwegen. Ook nu bleef hij weigeren hem de inhoud van de
uitlatingen mede te delen.
|66|
In een afzonderlijk gesprek van de kerkeraad met de verkozene
bleek, dat de uitlatingen bestonden uit enkele zeer grievende
opmerkingen over een broer van de bezwaarde. De verkozene had de
krenkende uitlatingen altijd voor zichzelf gehouden om de ouders
van de overledene en het familielid het verdriet te besparen. Een
half jaar geleden had hij zich echter tegenover een kennis in een
onbedacht moment laten ontvallen, dat de overledene ook wel eens
minder mooie dingen zei. Dit kwam de vader ter ore, die van hem
voortdurend eiste, dat hij zijn geheim zou prijs geven. Hij had
daartoe momenteel geen vrijmoedigheid, omdat hij over
aanwijzingen beschikte, dat de ouders een dergelijke schokkende
mededeling niet zouden kunnen verwerken. In tegenwoordigheid van
de bezwaarde broeder sprak de verkozene opnieuw uit dat niet
anders dan christelijke liefde hem gebracht had tot zwijgen. Hij
sprak zijn leedwezen uit over het moment van onbedachtzaamheid en
zijn begrip voor de vraag van de bezwaarde broeder om hem te
informeren. Hij achtte echter de tijd nog niet rijp om nu de
uitermate schokkende informatie te verstrekken. Hij beloofde dat
echter voor de toekomst zeer ernstig te overwegen.
De kerkeraad sprak daarna uit, dat hij de kwestie beschouwde als
een zaak voor het persoonlijk geweten van de verkozene. Het
verzwijgen uit liefde kon niet worden aangemerkt als
oneerlijkheid of onoprechtheid. Het ogenblik van
onbedachtzaamheid kon geen doorslaggevende reden zijn waarom de
gekozene ongeschikt geacht zou moeten worden om als ouderling te
dienen.
3. Aantasting van het ouderlijk gezag.
Een zuster van de gemeente te D. tekende bij de kerkeraad te C.
bezwaar aan tegen de bevestiging van een verkozene, omdat hij zou
hebben bijgedragen tot het zich onttrekken van haar dochter aan
het ouderlijk gezag. Een nadere motivering ontbrak.
De betreffende broeder, die opnieuw voor een periode gekozen was,
legde in de kerkeraad spontaan een verklaring af, waaruit bleek,
dat hij in de nabijgelegen gemeente D. op dringend verzoek van de
ouders en van goede kennissen van de twintigjarige dochter had
geprobeerd te bemiddelen in een ernstig gezinsconflict. Hij deed
dit als privé-persoon en had zich vrijwel direct laten bijstaan
door een medebroeder uit de kerkeraad te C., die evenals hij te
D. werkzaam is. De poging leidde helaas niet tot een algehele
verzoening. Om een afkoelingsperiode te bevorderen had hij op een
gegeven ogenblik voorgesteld, dat de dochter tijdelijk bij een
tante op kamers zou gaan wonen. Tenslotte was de jonge vrouw
tegen de gegeven adviezen in zelfstandig op kamers gaan wonen bij
vreemden. De verkozene verklaarde zich in zijn geweten niet
schuldig te achten aan een poging tot ondergraving van
|67|
het ouderlijk gezag. Zijn medebroeder bevestigde terstond de
afgelegde verklaring.
De kerkeraad van C. sprak uit, dat hoewel de briefschrijfster
belijdend lid was te D., haar bezwaar in feite niet voor
behandeling in aanmerking kon komen, daar het recht van
approbatie door de D.K.O. in art. 22 alleen aan de plaatselijke
gemeente wordt toegekend. Verder sprak de kerkeraad uit én uit de
aard der liefde én met het oog op de vele kontakten tussen C. en
D. niet te willen volstaan met een schriftelijke mededeling, dat
de brief om formele redenen niet in behandeling kon worden
genomen. Medegedeeld werd ook, dat de kerkeraad op grond van
vrijwillig afgelegde verklaringen van twee broeders voorshands
aannam, dat ook inhoudelijk het niet gemotiveerde bezwaar onjuist
was. Wanneer de briefschrijfster een andere mening bleef
toegedaan, diende zij met de verkozene te spreken zoals Mattheüs
18: 15-17 aangeeft. Eerst als de zaak langs deze bijbelse weg bij
de kerkeraad aanhangig zou worden gemaakt, zou de kerkeraad
kunnen overgaan tot het instellen van een nader onderzoek.
Tenslotte sprak de kerkeraad van C. uit, dat het bezwaar
allereerst om formele, maar ook om inhoudelijke redenen niet
gegrond kon worden verklaard.
Informatie over de wijze van handelen bij een appèl
De geschetste gevallen uit de praktijk van het kerkelijk leven
maken telkens weer duidelijk hoezeer een kerkeraad voor de
behandeling van bezwaren wijsheid behoeft. Er zijn geen twee
gevallen gelijk!
Een kerkeraad blijft echter een college van in zichzelf zondige
mensen. Men kan zich in de beoordeling van een bezwaar vergissen
of zich bewust of onbewust partijdig opstellen. Daarom is er,
zoals we zagen, de mogelijkheid om tegen de uitspraak van een
kerkeraad in beroep te gaan bij de classis. Nu rijst de vraag of
een kerkeraad gehouden is om informatie te verstrekken aan het
gemeentelid, dat in beroep wenst te gaan, over de gang van zaken
bij een appèl. Een enkele keer kan men wel eens de gedachte horen
verdedigen, dat ieder lid geacht wordt de kerkorde te kennen en
dat een kerkeraad daarom zeker ongevraagd geen informatie behoeft
te verstrekken. Deze gedachte gaat echter voorbij aan het feit,
dat vele gemeenteleden niet zo goed thuis zijn in de kerkorde en
daarom een gebrek aan inzicht hebben in de weg die zij moeten
inslaan. In de praktijk leidt een dergelijke formele opstelling
van een kerkeraad nog al eens tot het in eerste instantie
afwijzen van het appèl door de classis omdat dit niet volgens de
kerkrechtelijke weg of te laat is ingediend.
Zo’n ervaring is uiterst onbevredigend voor het rechtsgevoel.
Daarbij komt nog, dat daardoor — ten onrechte — wantrouwen kan
ontstaan
|68|
t.a.v. de kerkelijke vergaderingen. Men gaat spoedig denken aan
het opzettelijk vertragen van de beroepszaak. Het voornaamste
bezwaar tegen het niet of niet volledig verstrekken van
informatie over de weg die men moet bewandelen bij een appèl,
ontlenen we echter aan de Schrift. Een te formele opstelling is
in strijd met de eerste eis, die Paulus in 1 Korinthe 14: 40
noemt. Alle dingen moeten niet alleen op een ordelijke, maar ook
op een eerlijke, betamelijke wijze geschieden. Het is zaak altijd
naar een zo gaaf mogelijke vormgeving van het kerkrechtelijk
handelen te zoeken.
Daarom is elke kerkeraad in het licht der Schrift zedelijk
verplicht de betrokkene te informeren over de mogelijkheid van
appèl bij de classis. Daarbij moet ook duidelijk worden gemaakt
dat een dergelijk beroep met redenen omkleed behoort te zijn.
Uiteraard moet ook worden medegedeeld wanneer de classis zal
vergaderen, alsmede de datum waarop het beroep moet zijn
ingediend en de gegevens voor een juiste adressering. Aan het
eind van de brief, waarin aan betrokkene wordt medegedeeld dat
zijn bezwaren ongegrond zijn verklaard, zou de volgende
formulering kunnen worden gebruikt: ‘De kerkeraad hoopt van
ganser harte dat u zijn beslissing en de motivering die daartoe
heeft geleid, zult kunnen overnemen. Indien u onverhoopt toch zou
menen dat de kerkeraad uw bezwaren ten onrechte ongegrond heeft
geacht, kunt u zich beroepen op de classis..... U dient alsdan
een gemotiveerd beroepschrift te zenden aan..........
(adres),.......... (woonplaats). Het beroepsschrift dient
uiterlijk .......... aldaar te zijn ingediend. De vergadering van
de classis zal D.V........... worden gehouden te .......... in
.......... De aanvang is bepaald op .......... uur.’
Maakt de bezwaarde gebruik van het recht van appèl, dan moet hij
of zij dat aan de kerkeraad mededelen.32
Het is onzes inziens ook zeer wel mogelijk, dat de bezwaarde het
aan de classis gerichte appèl tijdig voor de genoemde datum aan
de scriba van de kerkeraad laat toekomen met een verzoek om het
stuk door te zenden. Het gaat immers naar art. 30 van de D.K.O.
om een punt, dat een kerkeraad niet kan afhandelen. Waarom zou
een kerkeraad niet bevorderen dat het voorleggen van een bezwaar
aan de meerdere vergadering zo goed mogelijk verloopt? Het
verlenen van een dergelijke medewerking is een goede zaak in het
licht van het paulinisch vermaan om alle dingen op een
welvoeglijke en ordelijke wijze te laten
geschieden.33
Wanneer de eerstkomende classisvergadering over geruime tijd zal
worden gehouden, dient een kerkeraad bij serieuze bezwaren zeker
te overwegen of het niet dienstig is zich te richten tot de
roepende kerk met het verzoek de classis vervroegd samen te
roepen. Een spoedige uitspraak is in het belang van de rust in de
gemeente, komt de
|69|
gemoedsrust van de verkozene ten goede en bevredigt het rechtsbesef van de bezwaarde. Welvoeglijkheid kenmerke steeds het ordelijke, gereformeerde kerkrechtelijke handelen. Dat is naar de Schrift, tot eer van de Koning der Kerk en tot welzijn van de gemeente.
Noten
1 P.G.J. van Sterkenburg, Een glossarium van
zeventiende-eeuws Nederlands, 3e druk, Groningen 1981, blz.
62 s.v.
2 J.D. du Toit (1877-1953) was predikant en hoogleraar O.T. Hij
gaf aan ZuidAfrika een vertaling van de Schrift in het Afrikaans.
Het citaat is uit Die Bybel in Afrikaans, Kaapstad
1944.
3 J. Calvijn, Zendbrieven van Paulus I, 2e druk,
Goudriaan 1972, blz. 248.
4 Men zie voor de officiële tekst: G.H. Kersten, Kerkelijk
Handboekje, 2e druk, Utrecht 1961, blz. 177 e.v. In dit werk
vindt men o.a. ook de Kerkenordening van Middelburg (1581) en die
van ’s-Gravenhage (1586). Ook bij artikel 22 van de D.K.O. is
duidelijk dat de synode van Dordrecht voortgebouwd heeft op het
reeds verrichte werk. Art. 15 van de Kerkenordening van
Middelburg is op een enkel woord na gelijk aan art. 22 van de
D.K.O., terwijl art. 20 van de Kerkenordening van ’s-Gravenhage
geheel daaraan gelijk is.
5 H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht I, Kampen 1928,
blz. 72, 255 e.v., 529.
6 H. Bouwman, a.w., blz. 377, vgl. blz. 531.
7 De zinsnede ‘geapprobeerd en goedgekend’ is een voorbeeld van
het veelvuldig voorkomende gebruik in de 17e eeuw om het vreemde
woord en het nederlandse woord in één adem te noemen. Approberen
betekent goedkeuren en goedkennen heeft dezelfde betekenis. Men
zie Van Sterkenburg, a.w., blz. 13 s.v. approberen en
blz. 86 s.v. goedkennen.
8 Stipulatiën is een aan het Latijn of Frans ontleend woord, dat
kan worden weergegeven met: bepalingen. We hebben te denken aan
zaken als het lezen van het bevestigingsformulier en het
bevestigend beantwoorden van de daarin voorkomende vragen.
9 Men zie voor de manieren van verkiezen: H. Bouwman,
a.w., blz. 529, 520. Zie ook: K. de Gier, De Dordtse
Kerkorde. Een praktische verklaring, Rotterdam z.j.
(onuitgegeven dictaat kerkrecht Theol. School der Geref. Gem.),
s.v. artikel 22 (Wie verkiest de ouderling?).
10 H. Bouwman, a.w., blz. 532.
11 K. de Gier, a.w., s.v. art. 22.
12 A.w., blz. 533.
13 K. de Gier, a.w., s.v. art. 22 (Kandidaatstelling
door de kerkeraad) zegt van de kerkeraad: ‘Hij mag er niet van
uitgaan om sommigen serieus te stellen en de anderen slechts voor
aanvulling. Hij moet altijd proberen de meest geschikten te
stellen, want de verkiezing mag geen wassen neus zijn. Ook in
kleine kerkeraden mogen ouderlingen bij de verkiezing geen weinig
begeerden tegenover zich stellen, om dan zelf meer kans te hebben
om weer herkozen te worden. Het stellen van het dubbel getal is
een gewichtige en ernstige zaak, waarbij de kerkeraad uit moet
gaan van de gedachte, dat alle kandidaten, zonder onderscheid,
geschikt zijn om als ouderling te dienen’.
14 H. Bouwman, a.w., blz. 532.
15 Zie art. 84 van de D.K.O.
|70|
16 J. Calvijn, a.w., blz. 248.
17 Er zijn vele voorbeelden van misstanden te vinden bij: H.A.
Hofman, Ledeboerianen en Kruisgezinden, Utrecht 1977, en
bij C. de Jongste, Klacht en Jubel I, Zwijndrecht
1983.
18 M. Golverdingen, Ds. G.H. Kersten. Facetten van zijn leven
en werk, 2e druk, Amersfoort 1972, blz. 41-57.
19 Mededeling van ds. G.H. Kersten aan ds. K. de Gier, die mij
informeerde.
20 Th. W. Jensma, Uw rijk kome. Acta van de Kerkeraad van de
Nederduits Gereformeerde Gemeente te Dordrecht 1573-1579,
Dordrecht 1981, blz. 123, 124.
21 Het bespreken van personen in de kerkeraadsvergadering
teneinde een definitieve groslijst te verkrijgen zal uit de tijd
van de reformatie dateren. In Amsterdam, waar men overigens
uitsluitend de aristocratische wijze van verkiezen hanteerde,
maken de protocollen van de kerkeraad in 1613 melding van
‘persoonen die opde Cedule (groslijst) gestelt syn om daaruyt
Ouderlingen end Diaconen te verkiezen’. Het gaat daarbij om een
reeds bestaand gebruik. Men zie: F.L. Rutgers, Het
kerkverband der Nederlandsche Gereformeerde Kerken, gelijk dat
gekend wordt uit de handelingen van den Amsterdamschen Kerkeraad
in den aanvang der 17e eeuw, Amsterdam 1882, blz. 16, noot
1.
22 Geciteerd bij G.H. Kersten, a.w., blz. 24.
23 Zie daarvoor: K. de Gier, Toelichting op de Dordtse
Kerkorde, 3e druk, Houten/Utrecht 1983, blz. 48.
24 H. Bouwman, a.w., blz. 394, 406.
25 Acta van de Synode van Dordrecht 1578, Hfst. I, art. 12. Men
zie voor de officiële tekst: G.H. Kersten, a.w., blz.
93. Opvallend is dat deze Synode bij predikanten wel een periode
van veertien dagen noemt (Hfst. I, art. 4).
26 Joh. Jansen, Korte verklaring van de kerkenordening,
Amsterdam 1976 (Herdruk van de eerste druk, Kampen 1923), blz.
101.
27 F.L. Rutgers, Kerkelijke adviezen I, Kampen 1921,
blz. 171, 172.
28 K. de Gier, a.w., s.v. art. 22 (De approbatie van de
gemeente).
29 F.L. Rutgers, a.w., blz. 175; Joh. Jansen,
a.w., blz. 101; K. de Gier, a.w., s.v. art. 22
(De approbatie van de gemeente).
30 A.w., blz. 175. Zie verder de bij noot 29 genoemde
literatuur.
31 Een kerkeraad, die dit nalaat, kan nog eens tot bespreking van
de zaak geroepen worden, wanneer de appellant in zijn appèl bij
zijn oorspronkelijke bezwaar nieuwe bezwaren voegt. De classis
zal dan de appellant naar artikel 30 van de D.K.O. moeten terug
wijzen naar de kerkeraad om de nieuwe bezwaren te bespreken.
Blijkt echter, dat de appellant de gelegenheid heeft gehad alles
aan te dragen, dan kan de classis de zaak direct beoordelen.
32 Joh. Jansen, a.w., blz. 144; K. de Gier,
a.w., (Toelichting), blz. 70.
33 Het verlenen van medewerking door de kerkeraad bij het
verzenden van een appèl vindt een parallel in het administratief
en fiscaal recht. Daarin komt het voor dat de instantie, die een
uitspraak gedaan heeft waarover men bezwaard is, tegelijkertijd
de instantie is, die het appèl in ontvangst neemt en voor
doorzending zorgdraagt.