Hoofdstuk 4
1. Het toezicht over degenen, die als missionaire arbeiders met
een niet-ambtelijke taak werkzaam zijn, zal worden geoefend door
de deputaten van de kerken, door welke zij uitgezonden zijn, dan
wel door de in artikel 97 genoemde raad van samenwerking of door
de deputaten voor de zending.
2. Schorsing en ontslag uit hun taak kunnen alleen geschieden
door de vergadering of de vergaderingen, op welker
verantwoordelijkheid zij die taak vervullen, met inachtneming van
de door de generale synode vastgestelde bepalingen.