|1|

 

Bij de tweede en derde druk

 

Bij de verschijning van de tweede druk, die boven verwachting reeds enkele weken nadat dit werkje voor het eerst het licht zag nodig blijkt, is in verband met gemaakte opmerkingen en gestelde vragen niet ondienstig, erop te wijzen, dat men niet méér verwachten moet dan dit kleine boekje bedoelt te geven. Er wordt een bescheiden poging ondernomen om een korte, duidelijke verklaring te geven van de belijdenisartikelen, die over de kerk handelen. Tevergeefs zal men dan ook zoeken naar een oplossing van allerlei praktische vragen, die tegenwoordig opgeld doen. Waar in het gesprek over de Kerk zo veelszins blijk wordt gegeven van een niet-kennen van de belijdenis of van de uiteenlopende opvatting over wat de belijdenis zegt en bedoelt, is het mijn mening, dat er eerst overeenstemming dient te komen over wat wij met de artikelen 27-29 belijden. Wat ervan te zeggen, dat honderdduizenden dezelfde woordjes onderschrijven en toch fel-tegen-elkaar-botsende meningen uitspreken als het er op aankomt, wat die belijdeniswoordjes precies zeggen. Van tweeën één: óf men roemt met de mond en verwerpt met het hart, openbaart dus ongeloof en vijandschap tegen wat de belijdenis over de Kerk zegt, en dat uit zondig kerkisme, partijzucht, zelfhandhaving, hoogmoed tegen de Here; — óf men verstaat niet recht wat men leest, terwijl er toch wel de begeerte is te buigen voor de wil des Heren, ook inzake zijn Kerkbestel. In het eerste geval is er slechts plaats voor getuigen en oproepen tot bekering. In het tweede moet het mogelijk zijn, door eerlijk gesprek en met de bede om de verlichting des Geestes, te komen tot enigheid des geloofs inzake de artikelen 27 tot 29, welke geheel op Gods Woord gegrond zijn, gelijk er sinds 1618-1619 ook nooit enig gegrond gravamen tegen ingebracht is. Wat de vorm betreft is opzettelijk gekozen die van de kanttekeningen, zoals ze ook gegeven zijn bij de bijbel, zij het, dat ze in dit boekje uit de aard der zaak breedvoeriger zijn. Weliswaar is de belijdenis mensenwerk en is daardoor de woordkeuze (om alleen dit maar te noemen) allerminst volmaakt, zodat de belijdenis volstrekt niet op één lijn met de Schrift kan worden gesteld, maar niettemin is nodig, precies te weten wat de belijdenis uitspreekt, haar woorden te wegen, zonder eventuele oneffenheden weg te

|2|

nemen, opdat we weten, wat we belijden. Dit doel meen ik het best te bereiken door de belijdenis zelf zó te laten afdrukken, dat de woordjes afzonderlijk te beter de aandacht trekken en men er niet zo gemakkelijk over heen leest en de exegese in de vorm van kanttekeningen te geven. Met het oog op de kosten is naar uiterste beknoptheid gestreefd. Moge dit boekje onder de zegen des Heeren een bijdrage leveren tot het bereiken van de enigheid des geloofs inzake de artikelen over de Kerk.

Enschede, februari 1951.

I. de Wolff.

 

Bij de vierde druk

 

Nu er na vele jaren nog steeds naar dit geschriftje gevraagd wordt — mede doordat een jonge generatie de plaatsen der ouderen begint in te nemen — wilde de uitgever een 4de druk het licht doen zien.
Daar ik geen reden zie om ingrijpende veranderingen te moeten aanbrengen is deze vierde druk evenals de tweede en derde aan de eerste gelijk.

Enschede, juli 1970

I. de Wolff