Herziening van de kerkorde. Besluit over de slotconclusies

Art. 476. Het besluit der synode luidt nu aldus:

De synode,

kennis genomen hebbende
a. van het rapport van deputaten voor de herziening van de kerkorde (O 1a);
b. van de missiven van de particuliere synoden, die haar toegezonden werden in antwoord op het verzoek van de synode van Leeuwarden 1955/56 (acta, art. 247, 4°);
c. van de missiven van andere kerkelijke vergaderingen en van leden der der kerken met betrekking tot de herziening der kerkorde;

overwegende
1. dat de door de synode van ’s-Gravenhage 1949/50 (zie acta, art. 341) ter hand genomen generale herziening van de kerkorde tot een afsluiting is gekomen;
2. dat tot het vaststellen en invoeren van de herziene kerkorde kan worden overgegaan, omdat
a. de kerken voldoende in de gelegenheid gesteld zijn kennis te nemen van en haar oordeel uit te spreken over de inhoud van de herziene kerkorde;
b. geen enkele van de particuliere synoden bezwaren heeft ingebracht tegen de invoering van deze herziene kerkorde, en
c. de bezwaren, die door enkele kerkelijke vergaderingen en door leden der kerken daartegen aangevoerd werden, niet gegrond zijn gebleken;
3. dat evenwel voordat overgegaan kan worden tot een officiële uitgave van de herziene kerkorde nog allerlei voorbereidende arbeid dient te geschieden;

besluit:
1. de deputaten voor de herziening van de kerkorde haar bijzondere dank te betuigen voor de vele en belangrijke arbeid door hen verricht;
2. haar dankbaarheid uit te spreken daarvoor, dat zovele kerkelijke vergaderingen hebben gehoor gegeven aan het verzoek van de synode van Leeuwarden 1955/56 (acta, art. 247, 3° en 4°);
3. zo spoedig mogelijk aan alle kerkelijke vergaderingen toe te zenden een exemplaar van de herziene kerkorde;
4. de kerkorde, voorzover ze thans vastgesteld is, van kracht te doen worden met ingang van 1 januari 1959;
5. aan deputaten benoemd voor de herziening van de kerkorde (zie art. 284, sub B4) op te dragen:
a. voort te gaan met het treffen van voorbereidingen voor een officiële uitgave van de herziene kerkorde met synodale bepalingen, en daarbij
aa. na te gaan, welke reeds vastgestelde of nog vast te stellen bepalingen in de officiële uitgave van de kerkorde dienen te worden opgenomen;
bb. te overwegen, of in de in deze uitgave op te nemen richtlijnen voor de tucht over doopleden de door de classis Rotterdam in een schrijven aan de synode van Leeuwarden 1955/56 (N 2) bedoelde correcties ook dienen te worden aangebracht;
cc. zich te bezinnen over de vorm en de financiering van een dergelijke uitgave;
dd. het verder daarvoor nodige overleg te plegen;
b. daarover rapport uit te brengen en voorstellen te doen aan de volgende synode;
6. aan deputaten vrijheid te verlenen, zo nodig, wijzigingen van redactionele aard aan te brengen in de herziene kerkorde;
7. wat betreft bezwaren en voorstellen van taalkundige en stilistische aard,
a. uit te spreken, dat in de uitgave van de herziene kerkorde met de nieuwe spelling rekening zal worden gehouden;
b. aan deputaten voor de herziening van de kerkorde op te dragen:
aa. de herziene kerkorde nog eens uit taalkundig oogpunt te bezien;
bb. daartoe zo nodig zich in verbinding te stellen met enkele leden der kerken, die geacht kunnen worden in taalkundig opzicht deskundig te zijn;
cc. daarover te rapporteren op de volgende synode;
8. van deze besluiten mededeling te doen onder toezending van het rapport aan allen, die zich met betrekking tot de herziening van de kerkorde tot haar richtten;
9. het „rapport over de meer principiële vragen, die bij de herziening van de kerkorde ter sprake gebracht zijn” en dit rapport met de besluiten ter beschikking te stellen van de kerkelijke vergaderingen, en
10. aan de kerken bedoeld in art. 252 B 2° van de acta van de synode van Rotterdam 1952/53 een schrijven te richten over de totstandkoming van de herziening van de kerkorde met toezending van een exemplaar van de thans vastgestelde kerkorde.