Art. 470. Het besluit van de synode luidt nu aldus:
De generale synode,
kennis genomen hebbende van
a. het rapport van de deputaten voor de herziening van
de kerkorde, inzake de grotestadskerken naar aanleiding van bij
de synode van Leeuwarden ingekomen verzoeken van de kerken van
Amsterdam en Rotterdam;
b. de aan haar gerichte missiven van de kerkeraden van
Amsterdam en Amsterdam-Zuid;
c. de brief van ds W.F.C. van Helsdingen te Voorschoten,
met verschillende voorstellen betreffende deze materie;
erkennende de noodzakelijkheid om
a. de kerken van Amsterdam en Rotterdam van antwoord te
dienen inzake de moeilijkheden, die deze grotestadskerken met het
onderhavige vraagstuk hebben; en
b. los van wat de sub a genoemde kerken gevraagd hebben,
in het algemeen een weg te zoeken, waarin het probleem van de
grote kerken zou kunnen worden opgelost;
overwegende,
a. dat naar haar oordeel de beste weg tot deze oplossing
zou zijn, dat de ene grote kerk zich splitst in zelfstandige
kleinere kerken, die eventueel met elkander verband kunnen houden
over bijzonder-gemeenschappelijke belangen;
b. dat echter sommige grote kerken te kennen hebben
gegeven, dat zij nog niet tot zulk een splitsing kunnen overgaan;
en
c. dat behalve in de hierboven vermelde twee, nog in
vele andere kerken dit vraagstuk aan de orde is, en bovendien aan
deze zaak verschillende kanten zijn;
besluit:
1. de grote kerken erop te wijzen, dat de splitsing in een groter
of kleiner aantal de beste weg is om uit de moeilijkheden van de
massaliteit uit te komen;
2. aan de kerken van Amsterdam en Rotterdam, onder verwijzing
naar het besluit genoemd onder 3, te berichten, dat zij de
vrijheid hebben voorlopig af te wijken van het bepaalde in
artikel 42 van de herziene kerkorde, met dien verstande echter
dat aan de door haar op te stellen regeling geen definitief
karakter wordt gegeven, en dat het in handen leggen van
bevoegdheden door de kerkeraad aan commissies of wjjkraden niet
verder gaat dan vanwege de plaatselijke situatie met het oog op
een verantwoorde nakoming van de taak van de kerkeraad
onontwijkbaar moet worden geacht;
3. vijf deputaten te benoemen, met drie secundi (zie art. 284,
sub J 5), aan wie opgedragen wordt:
a. het vraagstuk van de kerksplitsing in het algemeen en
dat van de grotestadskerken in het bijzonder van alle zijden te
bezien;
b. overleg te plegen met die kerken, welke hiervoor in
aanmerking komen, zowel naar het oordeel van de deputaten als op
eigen verzoek; en
c. aan de generale synode van 1959 rapport uit te
brengen en voorstellen te doen (zie art. 285), welk rapport
uiterlijk 1 juni 1959 aan de kerken moet zijn toegezonden;
4. hiervan mededeling te doen aan de kerkeraden van Amsterdam,
Rotterdam, ’s-Gravenhage-West en Amsterdam-Zuid, en aan ds W.F.C.
van Helsdingen; en
5. de deputaten hartelijk te danken voor de door hen verrichte
arbeid en voor de waardevolle gegevens aan de synode verstrekt.
In bovenstaand besluit ligt opgesloten, dat het door de deputaten voor de herziening van de kerkorde voorgestelde nieuwe artikel 39a door de synode niet wordt aanvaard.