Kerkelijke stichtingen. Besluit

Art. 466. Het besluit der synode luidt nu aldus:

De generale synode,
van oordeel,
1. dat het thans nog niet mogelijk is in de kerkorde de zaak van de stichtingen op afdoende wijze te regelen;
2. dat het anderzijds stellig gewenst is reeds nu voor het oprichten van of het deelnemen aan stichtingen door vergaderingen van de kerk enkele richtlijnen te geven;

besluit:
1. als algemene bepaling in Hoofdstuk IV van de kerkorde op te nemen:

„VI. Stichtingen.
Artikel 105a. Bij het in leven roepen van nieuwe of het deelnemen aan bestaande stichtingen zullen de vergaderingen der kerk zich gedragen naar de daarvoor door de generale synode gegeven richtlijnen”;

2. voor het in leven roepen van nieuwe of het deelnemen aan bestaande stichtingen door vergaderingen van de kerk de volgende richtlijnen vast te stellen:
a. Tot het verrichten van arbeid, welk geacht moet worden geheel tot de taak van de kerk te behoren, zullen de vergaderingen van de kerk geen stichtingen in het leven roepen, tenzij ten behoeve van bepaalde belangen, voorzover het mocht blijken, dat die bezwaarlijk anders dan door een stichting goed kunnen worden behartigd.
(Hierbij wordt o.a. gedacht aan de stichting „Stichting Landelijke Samenwerking").
b. Tot het verrichten van arbeid, welke geacht kan worden althans ten dele tot de taak van de kerk te behoren of ten behoeve van bepaalde belangen, welker behartiging ten dele tot de taak van de kerk behoort, kan een vergadering van de kerk zelfstandig of in samenwerking met andere vergaderingen van de kerk dan wel met derden een stichting in het leven roepen of aan een reeds door derden opgerichte stichting deelnemen.
c. De samenwerking met derden tot het oprichten van of het deelnemen aan een stichting zal slechts geschieden, indien en zolang dit bevorderlijk is voor het welzijn van de kerk. In de statuten van een dergelijke stichting behoort de bepaling voor te komen, dat door haar bestuur geen besluit uitgevoerd en geen handeling verricht kan worden, waardoor naar het oordeel van de vergadering van de kerk of haar vertegenwoordigers het welzijn van de kerk geschaad zou worden. Indien het niet mogelijk blijkt een bepaling als in de laatste volzin bedoeld in de statuten opgenomen te krijgen, zal het alleen dan aan een vergadering van de kerk geoorloofd zijn aan het oprichten van of deelnemen aan de desbetreffende stichting mee te werken, indien er overigens voldoende gronden zijn voor de overtuiging, dat door het niet-meewerken het welzijn van de kerk zou worden geschaad.
d. Door de vergaderingen van de kerk zullen een of meer deputaten worden aangewezen, die als haar vertegenwoordigers in het bestuur van de stichting zitting zullen hebben of die op de handelingen van dit bestuur toezicht zullen houden. Daarbij zullen deze vergaderingen zich het recht voorbehouden het ontslag van haar deputaten geheel afhankelijk te stellen van wat door haar wordt aangemerkt als het welzijn van de kerk”;

3. uit te spreken:
a. dat zij niet geacht wil worden een oordeel te geven over het al of niet „kerkelijke” in de zin van de wet, van stichtingen, die reeds vóór de vaststelling van deze richtlijnen waren opgericht;
b. dat zij er echter wel bij de vergaderingen van de kerk op aandringt te overwegen, in hoeverre het mogelijk is de statuten van reeds bestaande stichtingen, waaraan zij deelnemen, alsnog met deze richtlijnen in overeenstemming te brengen, en indien dit mogelijk blijkt, er naar te streven dat ook te doen;
c. dat, hoewel het burgerrechtelijk mogelijk is, dat diakonieën zelfstandig stichtingen in het leven roepen of daaraan deelnemen, het uit kerkrechtelijk oogpunt niet juist is van deze gelegenheid gebruik te maken, omdat diakonieën niet zijn vergaderingen van de kerk in de zin van de kerkorde, zodat, wanneer een diakonie een stichting wil oprichten of daaraan gaan deelnemen, de kerkeraad, als vertegenwoordigend de kerk, dit dient te doen ten behoeve van haar diakonie;

4. haar hartelijke dank te betuigen aan de deputaten voor de herziening van de kerkorde voor de in deze zaak van de stichtingen niet alleen belangrijke, maar ook zo moeizame arbeid, door hen voor onze kerken verricht.