Hoofdstuk 4
Leden die zich laten „overdopen”, moeten ernstig en geduldig worden vermaand; het zal van hun gehele optreden afhangen, zulks ter beoordeling van de kerkeraad, of zij vanwege het geven van ergernis in de gemeente tevens voorwerp van kerkelijke tucht moeten worden, hetgeen zeker behoort te geschieden in geval van algehele verachting van de eenmaal ontvangen kinderdoop.
Assen 1957, art. 481;
Groningen 1963, art. 471
Zie bij artikel 83: Elders kerken