III. De tucht

Tucht over een ambtsdrager

30.1 Schorsing en afzetting

Wanneer een ambtsdrager een onschriftuurlijke leer brengt of een openbare ernstige zonde bedrijft, wordt hij door de kerkenraad in de uitoefening van zijn ambt geschorst of uit zijn ambt gezet.

30.2 Schorsingsprocedure

De kerkenraad gaat slechts tot schorsing over nadat:
a. het voorgenomen besluit tot schorsing door of namens de kerkenraad is besproken met de betrokken ambtsdrager;
b. goedkeuring is verkregen van de naastgelegen naburige kerk.
De kerkenraad stelt de betrokken ambtsdrager zo spoedig mogelijk, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn beslissing en vermeldt daarbij de door de naburige kerk gegeven goedkeuring.
Van de schorsing wordt mededeling gedaan aan de gemeente met het oog op haar instemming.
Van de schorsing van een predikant wordt tevens mededeling gedaan aan de zusterkerken.

30.3 Afzettingsprocedure

De kerkenraad gaat slechts tot afzetting over nadat:
a. het voorgenomen besluit tot afzetting door of namens de kerkenraad is besproken met de betrokken ambtsdrager;
b. goedkeurig is verkregen van de regiovergadering.
De goedkeuring van de regiovergadering wordt verkregen in een besloten vergadering, waarin de betrokken ambtsdrager en kerkenraad gelegenheid krijgen in elkaars aanwezigheid te worden gehoord.
De kerkenraad, ambtsdrager en de overige afgevaardigden die bij de tuchtoefening betrokken zijn geweest of belang hebben, nemen niet deel aan de beraadslagingen.
De goedkeuring behoeft de medewerking van een naburige regio, waaruit tenminste een tweetal afgevaardigden de vergadering bijwoont.
De kerkenraad stelt de betrokken ambtsdrager zo spoedig mogelijk, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn beslissing en vermeldt daarbij de door de regiovergadering gegeven goedkeuring.
Van de afzetting wordt mededeling gedaan aan de gemeente met het oog op haar instemming.
Van de afzetting van een predikant wordt tevens mededeling gedaan aan de zusterkerken.