|23|

Noten

1. A. Kuyper, Tractaat van de Reformatie der Kerken, aan de zonen der reformatie hier te lande op Luther’s vierde Eeuwfeest aangeboden, Amsterdam 1883, 35; cursivering van hem.

2. Ibidem, eerste cursivering van hem, tweede van mij, LJK; de cursivering is zo kenmerkend voor de stijl van Abraham Kuyper dat ik deze in alle volgende citaten consequent heb gehandhaafd.

3. Overigens gebruikt Kuyper ook in dit kader nog wel kwalificaties als: ‛voorlopig’, vgl. a.w., 32, en ‛gedeeld en gebrekkig’, vgl. a.w., 33.

4. Uiteraard richt Kuypers kritiek zich in het bijzonder op de kerkidee van de NHK: “Maar wel dient het gevoelen getoetst van hen, die oordeelen, dat onze landskerk een organische eenheid vormt en de classen en locale kerken slechts als deelen of cellen in deze organische eenheid bestaan”, a.w., 34.

5. Vgl. voor een overzicht ook: P.A. van Leeuwen ofm, Het kerkbegrip in de theologie van Abraham Kuyper, Franeker 1946, 217-228, en H.J. Langman, Kuyper en de volkskerk − een dogmatisch-ecclesiologische studie, Kampen 1950.

6. Vgl. art. II van de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk.

7. Art. X lid 4 van de concept-kerkorde VPKN behelst op dit punt een nog niet ingeloste gelofte!

8. Kuyper, Tractaat, 1.

9. a.w., 7; ook hier valt de term ‛rekbaar’, maar dan kennelijk beperkt tot het boven-nationale (zie onder, pag. 12).

10. a.w., 35.

11. A. Kuyper, Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid, III, 19092, 228, noot 1.

|24|

12. Vgl. A.J. Bronkhorst, Schrift en Kerkorde, (diss.) Den Haag 1947, 118, en: K.L. Schmidt in: ThWNT, III, 506. Vgl. ook ‛The Church: Local and Universal − A Study Document Commissioned and Received by the Joint Working Group’, Appendix A in: Joint Working Group between the Roman Catholic Church and the World Council of Churches, Sixth Report, Geneva 1990, 23-27 (hierna: CLU), art. 21.

13. Kuyper, Tractaat, 10.

14. a.w., 31.

15. a.w., 31.

16. a.w., 48.

17. vgl. a.w., 40. Alle voorlopige openbaring van de kerk is gedeeld, naar tijd, en naar plaats, “omdat de geloovigen, naar de beperktheid van hun natuur, duurzaam slechts met dezulken gemeenschap der heiligen kunnen oefenen, die met hen in een zelfde plaats wonen”, a.w., 33.

18. a.w., 16.

19. vgl. a.w., 16. Ook de kinderdoop kan niet veel meer dan een tegenaccent opleveren: gereformeerden weten heel goed, dat zij de kerk formeren, ‛niet als afgetrokken individuen’, maar als mannen en vrouwen, vaders en moeders, met al wat het hunne is. Vgl. a.w., 39.

20. a.w., 36.

21. Niet ten onrechte is Kuyper verweten, dat hij in zijn kerkvisie te ‛antropologisch’ te werk gaat. Vgl. Langman, a.w., 97.

22. Kuyper, Tractaat, 8, door Kuyper in kapitalen afgedrukt.

23. Vgl. a.w, 27: Christus formeert de zichtbare gestalte der kerk, door de geloovigen, onder leiding van het ambt, en wel behalve door zijn Raad, zijn openbaring, Woord en Geest ook “door de aandrift tot kerkstichting, die Hij door de gemeenschap der heiligen in zijn uitverkorenen werkt”, met als complement de eis tot belijdenis. Zo treden de gelovigen in onderling verband.

|25|

24. a.w., 30.

25. a.w., 77; vgl. concept-kerkorde VPKN, art. I lid 1 en XVI lid 1.

26. Kuyper, Tractaat, 33, vgl. 34: classes en nationale kerk worden gezien als “organische groepen”.

27. a.w., 7; zie boven, pag. 6, noot 9.

28. a.w., 23; vgl. ook zijn uitgangspositie, dat “God Drieeenig in deze wereld werkingen en krachten inbracht en inbrengt, die naar vaste wet en op bepaalde wijze, zijn kerk deden ontstaan en in stand houden”, a.w., 1v.

29. Vgl. Langman, a.w., 97. In nadrukkelijk onderscheid van het buitengewone apostelambt ziet Kuyper het “gewone kerkambt” (Kuyper, Tractaat, 18). Het laatste komt echter wel uit het eerste voort, in ontvouwing in de tijd van het oorspronkelijk enkelvoudige apostelambt. De drie ambten die nu in de gereformeerde traditie bekend zijn, predikant, ouderling en diaken − Kuyper noemt overigens ook het doctorenambt, dat echter een minder definitief karakter heeft − wortelen alle in dat ene ambt: “Leerambt, regeerambt, ambt der tafelen, het lag alles in dat eene apostolische ambt verscholen” (a.w., 18), zodat de drie “niet als zelfstandige ambten, naast elkaar staan, maar in den grond der zaak saam één enkel ambt vormen, dat in zijn eenheid dient doorzien en begrepen” (a.w., 19). Vgl. art. V lid 1 van de concept-kerkorde VPKN, en de verwijzing in de toelichting daarbij naar de ambtsvisie van de ELK. Kuyper tekent de uitsplitsing naar drie ambten in Jeruzalem zelf in.

30. vgl. Kuyper, a.w., 28, 131, en 147.

31. a.w., 24.

32. Om daarbij enerzijds de identificatie van de uitspraken van zulke vergaderingen met de uitspraak van de Heilige Geest te voorkomen, en anderzijds niet te vervallen in een volstrekt actualistische interpretatie van de leiding van de Geest, is er het dogma, of met andere woorden: de belijdenis als een kompas voor de kerk; vgl. a.w., 25v.

33. a.w., 34; vgl. 47.

|26|

34. vgl. a.w., 34.

35. vgl. a.w., 78; zie echter ook onder, pag. 15.

36. art. III lid 1 van de concept-kerkorde VPKN.

37. Zie ook: L.J. Koffeman, Gestalte en gehalte − Oecumenisch-theologische en kerkrechtelijke implicaties van het visitekaartje van de VPKN, serie Kamper Oraties, nr. 3, Kampen 1994, 23. Wat 'local' precies betekent is overigens niet bij voorbaat duidelijk. De term kan soms samenvallen met 'nationaal' (zo bij T.F. Best, s.v. ‛Unity, models of’, in: N. Lossky e.a. (ed.), Dictionary of the Ecumenical Movement, Geneva/Grand Rapids 1991, 1041vv.). Newbigin wijst op diverse oudere studies in Wereldraadsverband waarin nader op deze vraag is ingegaan (vgl. Newbigin, s.v. ‛Unity of “all in each place”’, in: Lossky, a.w., 1043vv.).

38. CLU, art. 1.

39. CLU, art. 5.

40. CLU, art. 36.

41. CLU, art. 13.

42. vgl. CLU, art. 21-24.

43. Kuyper, Tractaat, 35.

44. a.w., 45.

45. a.w., 44.

46. a.w., 7, vgl. 28: elk kerkelijk verband blijft principieel ontbindbaar.

47. a.w., 33; vgl. boven, pag. 9, noot 26.

48. a.w., 49.

|27|

49. a.w., 33.

50. Hoewel dat soms tijdelijk geduld moet worden, “mits op den grondslag van afwijkende belijdenis”, a.w., 37. Vgl. voor de latere ontwikkeling o.a.: F.L. Rutgers, Kerkelijke adviezen, I, Kampen 1921, 283-286.

51. vgl. Kuyper, Tractaat, 36vv.

52. Feitelijk lijkt hier een klassieke theocratische lijn bepalend te zijn zoals die ook te vinden is bij Hoedemaker. Wat Hoedemaker op macro-niveau postuleert, zegt Kuyper feitelijk op micro-niveau. In plaats van de landelijke kerk tegenover landsbestuur staat dan bij Kuyper allereerst de kerkeraad tegenover gemeentebestuur.

53. a.w., 50.

54. Het “ontstaat immers eerst doordat tusschen plaatselijke kerken een onderling verband wordt gelegd”, a.w., 7 (cursivering hier van mij, LJK).

55. a.w., 34.

56. a.w., 7.

57. a.w., 34.

58. Vgl. ook hier de terechte kritiek van Haitjema, weergegeven in: Van Leeuwen, a.w., 222; later zal ook hier de polemiek binnen de GKN zich uitkristalliseren, vgl. o.a. K. Schilder, De Kerk I, in: Verzamelde Werken, afdeling III, Goes 1960, 384-445.

59. Wel uitvoerig in zijn De Gemeene Gratie, III, Amsterdam/Pretoria 1904, 291.

60. Kuyper, Tractaat, 37.

61. a.w., 79v. Hier zij herinnerd aan het feit, dat Kuyper zijn Tractaat bewust relateerde aan de herdenking van Luthers vierhonderdste geboortedag; zie boven, noot 1. Inmiddels heeft de generale synode van Aalten de weg geopend naar ‛correspondentie’ met Lutherse kerken, vgl. Acta generale synode van Aalten 1993, art. 90. De generale synode van

|28|

Haren heeft in het verlengde daarvan in november 1995 in eerste lezing een wijziging van art. 127 KO doorgevoerd. De feitelijke aanvaarding door Kuyper van het bestaan van verschillende kerkformaties naast elkaar is niet te rijmen met de ‛onmiskenbare waarneembaarheid’ op plaatselijk vlak: “waar de kerk naar heur kerkelijk wezen op onmiskenbare wijze waarneembaar is, dat is in elke plaatselijke kerk” (a.w., 35). Het onmiskenbare en absolute hangt innerlijk direct samen met de perspicuitas van de Schriften. De hermeneutische problematiek komt volstrekt niet in beeld. Zolang dat zo kan blijven lijkt de constructie houdbaar, maar het kon natuurlijk niet anders dan dat bij het virulent worden van de hermeneutische vragen ook Kuypers kerkbeeld aan zeggingskracht zou verliezen.

62. a.w., 3.

63. a.w., 12.

64. a.w., 34.

65. a.w., 47.

66. a.w., 48.

67. a.w., 77.

68. a.w., 79.

69. Vgl. T.F. Best, s.v. ‛Unitiy, models of’, in: Lossky, a.w., 1041-1043: “it is striking that all models envision some type of conciliar structure, but no model is sufficiently clear about its form” (1043).

70. Vgl. Houtepen, in: B. Hoekemaker, A.W.J. Houtepen en Th. Witvliet, Oecumene als leerproces − Inleiding in de Oecumenica, serie IIMO Research Publications, nr. 37, Utrecht/Leiden 1993, 215.

71. De laatste decennia wordt organische eenheid zelfs in de kringen van verenigde en verenigende kerken steeds minder van fundamenteel belang geacht. Vgl. Newbigin, die met onmiskenbare spijt noteert: “Organic union does not appear urgent”, s.v. ‛Union, organic’, in

|29|

Lossky, a.w., 1028-1030, hier 1030. Vgl. ook het verslagboek van de laatste conferentie van verenigde en verenigende kerken (Jamaica 1995): T.F. Best (ed.), Built together − The Present Vocation of United and Uniting Churches, serie Faith and Order Papers, nr. 174, Geneva 1996. Het officiële conferentierapport zegt onder meer: “United and Uniting Churches are not in themselves the goal of the vision for unity which continues to intrigue if also to elude the church as a whole, but they are signs that Christians cannot rest with their continuing failure to be in full visible unity with each other as members of one household of faith” (11), en: “The slowing down, and in some places reversal, of the movement towards church union is a notable feature of the period from the mid-70s to the present” (15).

72. ‛as all in  each place (............) are brought into one fully committed fellowship (.........) united with the whole chrisitian fellowship in all places and all ages in such wise that ministry and members ae accepted by all, and that all can speak and act together as occasion requires’; zie de volledige tekst bij Houtepen, in: Hoedemaker e.a., a.w., 215.

73. Zie voor de volledige tekst van Nairobi, Houtepen in a.w., 233.

74. Vgl. T.F. Best, s.v. ‛Unity, models of’, in: Lossky, a.w., 1041-1043, m.n. 1042.

75. Vgl. H. Meyer, s.v. ‛Reconciled diversity’, in: Lossky, a.w., 845v.

76. Volgens Blei is het feitelijk ook bepalend voor het SoW-proces, voorzover daarin lutherse en gereformeerde traditie met elkaar verzoend zijn; vgl. K. Blei, ‛The Netherlands − Report’, in: T.F. Best e.a. Survey of Church Union Negotiations, in: Ecumenical Review, 47 (1995), nr. 1, 78-87, m.n. 82.

77. Vgl. ook A.W.J. Houtepen, s.v. ‛Reception’, in: Lossky, a.w., 844. De voortgaande discussies in SoW-verband over de status van de Leuenberger Konkordie in de concept-kerkorde VPKN maken duidelijk, dat met het feit van de ondertekening van de Konkordie door de betrokken synodes de beoogde verzoening nog niet is bereikt!

78. In Bangalore 1978 wordt de vrede getekend; vgl. Meyer, a.w., 846.

|30|

79. De verklaring is te vinden in het verslagboek van Canberra 1991: M. Kinnamon (ed.), Signs of the Spirit − Official Report Seventh Assembly, Geneva/Grand Rapids 1991, 172-174. Een Nederlandse vertaling verscheen in: J.M. de Boer de Leeuw e.a., Canberra 1991, de zevende assemblee − Verslagen en rapporten, Bolsward 1991, 162vv.

80. Zie het verslagboek van Santiago de Compostela 1993: T.F. Best en G. Gassmann (ed.), On the Way to Fuller Koinonia − Official Report of the Fifth World Conference on Faith and Order, Geneva 1994, 269. Een Nederlandse vertaling van de sectierapporten werd uitgegeven door de Sint Willibrordvereniging onder de titel: Groeiende gemeenschap − Naar koinonia in geloof, leven en getuigenis, ’s-Hertogenbosch 1995.

81. Vgl. Houtepen, a.w. 238; vgl. ook: “the term, which was seen to represent a reality and an experience transcending all other models of union as their origin and goal”, J.-M.R. Tillard, s.v. ‛Koinonia’, in: Lossky, a.w., 568-574, hier 569.

82. Vgl. Houtepen, in: Hoedemaker e.a., a.w., 249v.

83. a.w., 251; vgl. ook T.F. Best: “it is striking that all models envision some type of conciliar structure, but no model is sufficiently clear about its form”, s.v. ‛Unity, models of’, in: Lossky, a.w., 1043.

84. Vgl. Best/Gassmann, a.w., 251.

85. Zie a.w., 235; vgl. T.F. Best en W. Granberg-Michaelson (eds.), Costly Unity: Koinonia and Justice Peace and Creation, Geneva 1993.

86. Vgl. Houtepen over de bijdragen van Frances Young in Santiago, in: Hoedemaker e.a., a.w., 254.

87. Vgl. B.A.M. Luttikhuis, Een grensgeval − Oorsprong en functie van het territoriale beginsel in het gereformeerde kerkrecht, Gorinchem 1992.

88. Vgl. Houtepen, in: Hoedemaker e.a., a.w., 226. Overigens, het in de Duitse literatuur dikwijls gemaakte onderscheid tussen ‛Konsensunion’ en ‛Verwaltungs-union’ (waarbij alleen een administratieve eenheid is beoogd) moge historisch helder zijn, het kan evenmin vandaag de dag nog werkelijk functioneren.

|31|

89. Vgl. Houtepen, a.w., 187vv.

90. Art. 43 lid 1 GKO: “In belangrijke zaken (...), met name in zaken waarmede het bestaan zelf van de kerk of haar plaats in het kerkverband gemoeid kan zijn, zal de kerkeraad geen besluiten nemen zonder vooraf de gemeente erin gekend en gehoord te hebben”.

91. Vgl. P. van den Heuvel, De hervormde kerkorde − een praktische toelichting, ’s-Gravenhage 1991, 52-54.

92. De Leuenberger Konkordie wijst in het slot van art. 25 een verwerping van eeuwigheid af: “Het Christusgetuigenis van de Schrift belet ons, een eeuwig raadsbesluit Gods tot definitieve verwerping van bepaalde personen of van een volk aan te nemen”. Een Nederlandse vertaling van de Leuenberger Konkordie is gepubliceerd in Kerkinformatie, nr. 1994/5.