Voorwoord.

 

In zijn ten vorigen jare verschenen geschrift: Ueber Schuld, und Strafe der jugendlichen Verbrecher, bl. 10, zegt Zucker, dat hij de meeste beschouwingen, waarop hij zich beriep, woordelijk heeft meegedeeld, daar men niet van de lezers van een klein geschrift kan eischen, dat zij zich tal van werken aanschaffen om den gang der uiteenzetting te volgen, terwijl het ook aanbeveling verdient de meeningen van hen, tegen wie men zich richt, zooveel mogelijk in de uitdrukkingen dier schrijvers weer te geven.

Ik stem hiermeê volkomen in, en heb dan ook veelszins dienovereenkomstig gehandeld. Voorts zijn door mij meestal vermeld de bronnen, waaruit ik heb geput, met aanwijzing van de plaats, waar men de aangehaalde meeningen kon vinden.

Tot dusver zie ik het voordeel niet in van in een wetenschappelijk stuk de plaatsen, waarop men doelt, niet duidelijk te vermelden; soms zelfs de schrijvers niet anders dan met zekere algemeenheid aan te wijzen.

Daardoor wordt de contrôle bemoeilijkt; het werken uit de tweede hand bevorderd; noodeloos gevergd dat voor het vinden van een en ander twee- of meermalen dezelfde moeite wordt besteed. Als vreesde men, dat anderen zich zouden tooien met geleende veeren.

Voorts merk ik nog op, dat ik het Zeitschrift für die gesamte Strafrechtswissenschaft kortheidshalve op de vaak gevolgde wijze eenvoudig met Z heb aangeduid, en het Tijdschrift voor Strafrecht met T. v. S.

De Schrijver.