Uitleggen of inlezen 2:
Genre: Bladartikel
|88|
De conclusie van het vorige artikel was dat er in de eerste hoofdstukken van Genesis geen scheppingsorde is te vinden in de zin van een gezagsrelatie tussen man en vrouw. De vraag is nu of ds. R.D. Anderson gelijk heeft als hij stelt dat wie dat wel beweert, die hoofdstukken anders leest dan Paulus. Die zou juist op grond van die met de schepping gegeven gezagsrelatie in zijn brief aan Timoteüs vrouwen niet hebben toegestaan onderwijs te geven aan of gezag te hebben over mannen.
Anderson (blz. 776) geeft, om ‘duidelijk voor ogen te hebben wat
Paulus hier feitelijk van vrouwen wenst’ eerst een ‘meer
letterlijke vertaling’ van 1 Timoteüs 2: 11. Die luidt: ‘Een
vrouw dienst zich in stilte en in alle onderdanigheid te laten
onderwijzen.’
Het belangrijkste verschil met gangbare vertalingen zit in het
‘in stilte’, waarmee Anderson blijkens het vervolg van zijn
artikel ‘in stilzwijgen’ bedoelt. De NBV vertaalt met
‘bescheiden’, de NBG met ‘rustig’. De Griekse uitdrukking (en
hèsuchiai), kan inderdaad ‘in stilte’ betekenen. Maar over het
algemeen heeft het gebruikte zelfstandig naamwoord de wat bredere
betekenis ‘rust’. Bijvoorbeeld ‘rust’ in tegenstelling tot
‘oorlog’. We vinden een nauw verwant bijvoeglijk naamwoord
(hèsuchios) in vers 2 van hetzelfde hoofdstuk: ‘een stil en
rustig leven’ (NBG).
In het slot van vers 12 vinden we dezelfde uitdrukking nog eens
‘(zij moet) in rust zijn’. Natuurlijk mag Anderson een andere
vertaling kiezen, waarbij het netjes zou zijn als hij aangeeft
waarom hij daar, in afwijking van bestaande vertalingen, voor
kiest. Maar hij moet niet zeggen dat de zijne ‘meer letterlijk’
is, wat toch bij de lezers de indruk van ‘en dus betrouwbaarder’
wekt. Want dat is niet zo. Hij kiest een vertaling die bij zijn
standpunt past.
Voorlopig zie ik echter geen reden om aan te nemen dat Paulus hier een volledig stilzwijgen van de vrouw eist. De combinatie van ‘rustig en in alle onderdanigheid’ lijkt het tegenovergestelde aan te duiden van een houding die menig docent wel eens in zijn klas zal hebben aangetroffen, van iemand die door heel zijn houding en gedrag demonstratief laat weten dat de leraar hem niets meer hoeft te vertellen omdat hij het allemaal allang en veel beter weet.
Anderson gaat verder met: ‘Vrouwen mogen daarom mannen niet
onderwijzen of anderszins gezag over mannen uitoefenen (v. 12).’
In deze parafrase komt, net zo min als in de gebruikelijke
vertalingen, niet uit dat Paulus een nogal krachtig woord voor
‘gezag uitoefenen’ gebruikt. Volgens Liddel&Scott betekent
het ‘to have full power or authority over’.
Zerwick geeft het in het Latijn weer met ‘meo arbitrio dominor,
dominium gero’ (ik heers zoals ik het wil, ik voer heerschappij).
Het lijkt Paulus dus niet zomaar te gaan om ‘gezag uitoefenen’,
maar om eigenwillig en heerszuchtig optreden, als een absoluut
heerser. Hier komt het ‘naar hem zal uw begeerte uitgaan’ in
beeld.
Anderson (blz. 761) verbindt deze perikoop met 1 Korintiërs 14.
Mannen zouden in een leergesprek met elkaar in gesprek gaan
tijdens de eredienst over wat er geleerd werd, met als doel om
vragenderwijs te leren. ‘Om nu duidelijk te maken dat deze
leermethode niet voor vrouwen is bedoeld, schrijft Paulus in 1
Timoteüs 2 dat vrouwen ‘in stilte’, dat wil zeggen ‘in alle
onderdanigheid’ zich behoren te laten onderwijzen.’ Interessant
is volgens hem dat in onze cultuur ook mannen, buiten
preeklezers, predikanten etc., zich ‘in stilte’ en ‘in alle
onderdanigheid’ laten onderwijzen.
Ik vind het opmerkelijk dat hij kennelijk van mening is dat de
manier waarop ook mannen tegenwoordig naar een preek luisteren de
houding is die Paulus op het oog heeft. Ik ben dat eigenlijk wel
met hem eens. Opstaan tijdens een preek om wat naar de dominee te
roepen of om demonstratief de kerk uit te marcheren is inderdaad
niet passend. Maar die onderdanigheid impliceert niet dat de
mannenbroeders niet kritisch mogen luisteren en zo nodig de
predikant of de
|89|
kerkenraad aan mogen spreken. Ook dan echter zijn grote en harde
woorden, die de predikant of anderen niet in hun waarde laten,
uit den boze.
Ik heb het idee dat mannen — en vrouwen natuurlijk — die zich aan
dat soort dingen schuldig maken, zich eerder de woorden van
Paulus moeten aantrekken, dan bijvoorbeeld een vrouw die tijdens
een leerdienst een vraag stelt. Als ik het echter goed begrijp,
is uitgaande van de lijnen die Anderson trekt, dat laatste niet
geoorloofd. Onderwijs in de vorm van een leergesprek is immers
niet voor vrouwen bedoeld. Want dan komt de gezagsrelatie in
gevaar.
De vraag rijst bij welke gelegenheden een vrouw de stilte nog wel
mag doorbreken en iets zeggen of vragen. Mag een meisje op
belijdeniscatechisatie te midden van mannelijke medecatechisanten
een (kritische) vraag stellen aan de predikant? Mag een vrouw,
als een ouderling haar praatjes probeert te verkopen, daarover
vragen aan hem stellen? Of moet zij wachten tot haar man thuis
komt, zodat die de betreffende broeder kan opbellen? En hoe zit
dat bij een alleenstaande vrouw?
Anderson betreft onder verwijzing naar 1 Timoteüs 3: 15 de
voorschriften uit 1 Timoteüs 2: 11-14 op het kerkelijk onderwijs.
Maar als er werkelijk een scheppingsorde is, die een fundamentele
gezagsrelatie tussen mannen en vrouwen legt, dan kan hij die niet
beperken tot alleen dat onderwijs. Dan zal hij de broeders van de
SGP moeten bijvallen en in alle situaties vrouwen een leidende
positie ten opzichte van mannen moeten ontzeggen.
Dan komen de veel besproken verzen 13 en 14. Daarin geeft Paulus
volgens Anderson twee redenen voor zijn voorschriften, namelijk
de gezagsrelatie tussen man en vrouw krachtens de
scheppingsvolgorde en het feit dat de vrouw zich liet
misleiden.
Op blz. 761 schrijft Anderson dat Paulus, redenerend vanuit de
volgorde van de schepping van man en vrouw, concludeert dat er
sprake is van een gezagsrelatie. Ik heb al aangegeven dat ik die
gezagsrelatie in Genesis 2 niet herken. Paulus’ verwijzing dient
ook niet om te beweren dat mannen gezag moeten hebben over
vrouwen, maar om te motiveren waarom hij in vers 12 aan de
vrouwen niet toestaat onderwijs te geven of gezag te hebben over
de man. Waarom verwees hij anders niet gewoon naar de woorden
‘hij zal over u heersen’? Dat was heel wat duidelijker geweest.
Vervolgens, wij hebben het over ‘scheppingsorde’. Maar Paulus
gebruikt de term ‘is geformeerd’. Het door hem gebruikte
werkwoord komt ook voor in de Griekse vertaling van Genesis 2: 7.
God vormde de mens uit stof, dus uit reeds bestaand materiaal. Zo
bouwde Hij ook de vrouw uit de rib van de man. ‘Scheppen’ en
‘formeren’ zijn niet zomaar synoniem. Dit onderscheid wordt
echter door Anderson verwaarloosd.
Er rijst nog een andere vraag. Als het echt om de gezagsrelatie
gaat en Paulus die in vers 13 al onder woorden gebracht heeft als
een met de schepping gegeven orde, waarom dan nog de toevoeging
in vers 14 over het misleid worden van Eva? Die is dan geheel
overbodig.
Anderson komt hier niet uit. Hij noemt twee mogelijkheden. De
eerste is dat de vrouw vanwege haar constitutie die op baren en
zorgen is gericht, zich nu eenmaal makkelijker laat misleiden dan
de man. Afgezien nog van het feit dat deze hypothese nogal
beledigend is voor vrouwen, is hij niet meer dan een stukje
psychologie van de koude grond. Een andere mogelijkheid is
volgens Anderson dat vrouwen zich stil hebben te houden omdat zij
een gepaste schaamte horen te weerspiegelen voor de manier waarop
hun aartsmoeder in zonde is gevallen. Ook voor deze uitleg is
geen enkele steun in de Schrift te vinden.
Maar moeten we ons wel voorstellen dat Paulus hoopt op een reactie van die vrouwen in de trant van: ‘Ach ja natuurlijk, Paulus, de scheppingsorde! Die waren we even helemaal vergeten. Neem ons niet kwalijk?’ Waarom zouden de vrouwen van Efeze zich door deze woorden aangesproken voelen?
We moeten, als we aan de gemeentes in het N.T. denken, niet het
beeld voor ogen hebben van een twintigste-eeuwse gereformeerde
kerk: goed geordend, de meeste leden afkomstig uit families die
al generaties lang bij de kerk hoorden, iedereen goed onderwezen.
Je moet eerder denken aan een situatie in een zendingsgebied. De
gemeente werd gevormd door mensen in allerlei stadia van bekering
en geloofsgroei, geboren en getogen in een door en door heidense
maatschappij.
Verder was Efeze een welvarende, drukke stad, centrum van
verering van de godin Artemis. Dat laatste zette een belangrijk
stempel op de stad. Vergelijk de geschiedenis in Handelingen 19.
Paulus dringt er bij zijn medewerker Timoteüs op aan om in Efeze
te blijven en geeft in deze brief diverse aanwijzingen voor hoe
de dingen geregeld moeten worden, bijvoorbeeld het aanstellen van
ambtsdragers.
De Artemiscultus was in Efeze zeer dominant aanwezig. Deze godin
was in heel Klein-Azië bijzonder populair. Zij werd vereerd als
de Magna Mater, de Grote Moeder, de bron van het leven,
verpersoonlijking van het vrouwelijk: in den beginne was de
vrouw. Vrouwen zijn door hun vrouw-zijn op een bijzondere manier
met haar verbonden. Uit hen komt immers nog steeds het nieuwe
leven voort en zij staan in verbinding met de vrouwelijke
oerwijsheid. Vanwege dat vrouwelijke primaat en die bijzondere
wijsheid doen mannen er verstandig aan om naar vrouwen te
luisteren.
Tegengeworpen zou kunnen worden dat Paulus niet tegen heidense
vrouwen maar tegen vrouwen in de kerk spreekt. Maar ook nu nog
leert de ervaring op
|90|
zendingsvelden dat het heel lang duurt, voordat het heidense gedachtegoed uit de geest en het hart van nieuwe christenen is verdwenen.
Tegen deze achtergrond kunnen we de teksten waar het om gaat als
volgt lezen.
Paulus geeft voor de twee verboden uit vers 12 in vers 13 en 14
twee argumenten. De volgende stijlfiguur ontstaat:
a) vrouwen mogen geen onderwijs geven (op grond van vermeende
‘oerwijsheid’)
b) ze mogen geen gezag hebben (op grond van een vermeend
vrouwelijk primaat)
want
B) dat vrouwelijk primaat bestaat niet
A) en de vrouw uit het begin was niet zo wijs
Zo’n chiasme verbindt de eerste (ab) en de tweede helft (BA),
vaak op een contrasterende manier.
In de gebruikelijke vertalingen komt niet uit dat voor
‘misleiden’ of ‘verleiden’ twee woorden met dezelfde stam
gebruikt worden (apataoo en exapataoo). Ten aanzien van de vrouw
wordt de langere versie, met het voorvoegsel ex- gebruikt. Dat
voorvoegsel kan een ‘sterkere mate’ aanduiden. Het hoeft niet,
maar in samenhang met de bij Adam gebruikte vorm zou het iets
kunnen betekenen als ‘zwaar misleiden, volledig inpakken’.
De verzen 13 en 14 kunnen nu als volgt geparafraseerd worden: ‘Een vrouwelijke oorsprong van het leven? Kom nou: de man was er eerder dan de vrouw en beiden zijn gevormd uit reeds bestaand materiaal. En vrouwen de wijsheid in pacht? Sorry, het was wel Eva die zich door de slang volledig liet inpakken.’ Een beetje anachronistisch: de apostel weerlegt de idee van een feministische scheppingsorde.
Al met al denk ik dat Paulus in de besproken verzen ongeveer het
volgende wil zeggen: ‘Als een vrouw onderwijs ontvangt, moet zij
zich niet gedragen als een kruidje-roer-me-niet en geen houding
uitstralen van ‘mij hoef je niks te vertellen’, maar gewoon
rustig luisteren en de positie van de man die haar onderwijst
(een oudste bijvoorbeeld, hoofdstuk 5: 17) erkennen. Vrouwen
moeten niet denken dat zij het recht hebben om mannen de wet voor
te schrijven. Een dergelijke houding valt niet te verdedigen op
grond van een vermeend vrouwelijk primaat. De geschiedenis van
Genesis 2 en 3 laat zien dat ze wat dat betreft geen been hebben
om op te staan.’
Ook als het Artemisverhaal te speculatief zou zijn, blijft staan
dat Paulus niet meer zegt dan dat de geschiedenis van Genesis 2
en 3 leert dat vrouwen geen ruimte kunnen claimen om over mannen
de baas te spelen.
Vermeldenswaard is tenslotte nog dat de Schrift zelf een
voorbeeld geeft van wat Paulus verboden zou hebben. Nota bene te
Efeze. We lezen namelijk in Handelingen 18: 26 ‘En toen Priscilla
en Aquila hem (d.w.z. Apollos) hoorden, namen zij hem toch zich
en legden hem de weg Gods nauwkeuriger uit.’
In alle discussies rond dit onderwerp gaat het voortdurend over
gezag. Gezag dat mannen zouden hebben over vrouwen.
Op gevaar af dat er nu gezegd wordt: ‘Nou komt de aap uit de
mouw’, wil ik de stelling poneren dat we als gereformeerden best
wel eens voorzichtiger mogen zijn met ‘gezag’. Er is, ook door
christenen, te lang teveel kwaad in stand gehouden met een beroep
op gezag, zeker ook in de relatie tussen mannen en vrouwen.
Een christen is een vrij mens, die, omdat hij een volgeling van
Christus is, er echter niet op uit is om maatschappelijke
structuren omver te kegelen, maar zich voor zover mogelijk daarin
schikt. Vergelijk 1 Petrus 3: 13-16.
In de gemeente zullen we de positie van ambtsdragers van harte
erkennen. Zij mogen en moeten spreken. Maar of een in de kerk
gesproken woord gezag heeft, hangt niet af van de positie of het
geslacht van degene die spreekt, zelfs niet van zijn ambt, maar
enkel en alleen van de vraag of het in overeenstemming is met de
Schrift. Blijkens Galaten 1: 8 geldt dat zelfs voor een apostel
of een engel.
Mijn eerste conclusie is dat er noch in Genesis 2 noch in 1
Timoteüs 2 sprake is van een scheppingsorde die de man gezaag zou
geven over de vrouw en dat het veronderstellen van zo’n orde tot
onhoudbare consequenties leidt.
Vanuit deze positie is er alle ruimte om de vraag te bespreken
wat de verschillende uitspraken en voorschriften in de Bijbel ten
aanzien van de positie van de vrouw in hun oorspronkelijke
context betekenden en wat ze ons te zeggen hebben.
Het lijkt me goed om ons daarbij niet alleen maar op de
‘zwijgteksten’ te concentreren, maar ook gangbare voorstellingen
die we bij termen als gezag hebben, eens kritisch te bekijken.
Want ook in die voorstellingen kon wel eens meer door de
tijdgeest beïnvloed zijn dan we zouden willen.