Vrouwelijke gaven en mannelijke ambten
Genre: Bladartikel
|60|
Deputaten ‘M/V in de kerk’ constateren dat vrouwen in de Gereformeerde Kerken (GK) steeds vaker taken vervullen die voorheen vooral of uitsluitend door mannen werden vervuld. Ze geven catechisatie, zijn scriba of notulist van de kerkenraad, doen pastoraal werk en vervullen allerlei diaconale taken. Ook zien we dat vrouwen een steeds grotere rol vervullen in de kerkelijke besluitvorming.
Daarnaast merken ze op dat binnen de gereformeerde traditie verschuivingen te zien zijn. In veel kerken binnen deze traditie wordt nagedacht over de rol van de vrouw in de kerk. Zo hebben de Nederlands Gereformeerde Kerken uitgesproken dat vrouwen het ambt van diaken, ouderling en predikant mogen vervullen. Deputaten concluderen dat de bijbel op dit punt ‘klaarblijkelijk verschillend [wordt] verstaan’. Ze constateren eerlijk dat we voor de vraag staan in hoeverre aanpassing van de huidige invulling van taken van mannen en vrouwen wenselijk is of zelfs geboden kan zijn. En of er bijbelse of andere redenen zijn om de ontwikkelingen in het denken en in de praktijk te sturen of te begrenzen.
Deputaten geven een uitgebreid overzicht van de relevante kerkelijk besluiten en rapporten over de rol van de vrouw in de kerk van de GK, de Christelijk Gereformeerde
|61|
Kerken, de Nederlands Gereformeerde Kerken, de Protestantse Kerk Nederland, de baptisten in Nederland, de Gereformeerde Kerken in Suid-Afrika en de Presbyterian Church in America. Ook geven ze een samenvatting van de belangrijkste literatuur over dit onderwerp in de eigen kring en daar buiten. Ze constateren dat er verschillende exegesen en manieren van bijbelgebruik zijn. Dit leidt dan weer tot verschillende standpunten. Deputaten onderscheiden binnen de gereformeerde traditie vijf verschillende ‘argumentatielijnen’:
A) Blijvende scheppingsorde: God heeft de man als
leidinggevende geschapen en de vrouw als dienende. Herstel in
Christus impliceert een herstel van deze orde.
B) Herstelde gelijkheid: God heeft man en vrouw als
complementaire gelijken geschapen. Herstel in het Nieuwe
Testament betekent een einde aan de overheersing van de vrouw
door de man. Christus herstelt man en vrouw in hun gelijke
posities.
C) Blijvende geldigheid van voorschriften in het Nieuwe
Testament. Aanhangers van deze lijn stellen dat culturele
aspecten een rol spelen bij de exegese van bijbelteksten. Zij
proberen de teksten in hun eigen tijd te verstaan om zo de
betekenis voor vandaag op het spoor te komen.
D) Door de Geest geleide toepassing: Binnen deze lijn
wordt benadrukt hoe God door de eeuwen een weg met zijn volk
gaat. Deze weg kan voor een 21ste-eeuwse kerk een
andere zijn dan voor de Nieuwtestamentische gemeente. Zo kunnen
gemeenten uitgroeien boven de voorschriften van het Nieuwe
Testament.
E) De lijn van de verlegenheid: Aanhangers van deze lijn
stellen dat de bijbel geen duidelijke en eenduidige uitspraken
doet over de plaats van de vrouw in de kerk.
De verschillende argumentatielijnen leiden tot drie standpunten:
1) De combinatie van de lijnen A & C leidt tot het
standpunt dat de man het hoofd is van de vrouw. Dit betekent dat
vrouwen geen gezag over mannen mogen hebben of onderwijs aan
mannen mogen geven. Om die reden is het ambt voor hen
uitgesloten.
2) De combinatie van de lijnen B & D leidt tot het
standpunt dat man en vrouw elkaar aanvullen en elkaar nodig
hebben. De vrouw kan door haar gedrag glorie brengen aan de man.
In de bijbel wordt aan vrouwen niet verboden een ambt te
bedienen.
3) De combinatie van de lijnen B & C leidt tot het
standpunt dat man en vrouw hersteld zijn in hun oorspronkelijke
gelijke positie voor God. De vloek dat de man over de vrouw zal
heersen, is in Christus opgeheven. Daarom mag de vrouw elk ambt
bedienen. Een uitzondering hierop is dat de getrouwde vrouw geen
gezag mag hebben of onderwijs geven aan haar ei gen man.
De deputaten constateren dat de bovengenoemde lijnen en posities verdedigd worden door christenen die bijbelgetrouw zijn. Het gaat hierbij niet om de exegese van losse teksten maar om een samenhangend geheel van
|62|
schriftgegevens. Daarnaast constateren ze dat de belangrijke beslissingen allereerst vallen op het hermeneutische gebied. Ze concluderen dat het denkbaar is dat meerdere antwoorden of posities als bijbels gekenmerkt moeten worden. Ook is het mogelijk dat een kerkelijk besluit wordt genomen dat niet eenduidig onder de claim ‘op bijbelse gronden’ gebracht kan worden.
Wat betekenen deze conclusies? Deputaten stellen dat enerzijds een verdere studie van de bijbel nodig is maar dat anderzijds er rekening mee gehouden moet worden dat de route van voortgaande bijbelstudie niet tot breed gedragen antwoorden leidt. Als dat laatste het geval is dan zijn andere benaderingen nodig.
Deputaten hebben een uitgebreid onderzoek gedaan naar de
opvattingen over de rol van de vrouw binnen de kerken. Ze
concluderen dat (a) er positief gedacht wordt over de inzet van
vrouwen in de kerk, (b) de helft van de GK leden voor de vrouw in
het diakenambt is, (c) een overduidelijke
meerderheid geen problemen heeft met het feit dat de vrouw het
ambt van ouderling en predikant niet mag bedienen maar dat een
substantieel aantal kerkleden van mening is dat dat wel is
toegestaan, (d) het verschil van inzicht over de vrouw in het
ambt mede gerelateerd is aan culturele factoren als leeftijd en
opleiding, en (e) kerkleden verschillend denken over hoe bijbelse
gegevens vertaald moeten worden naar de kerkelijke praktijk.
Hoe moeten we omgaan met al deze verschillen? Deputaten stellen een dubbelspoor voor. Als eerste vinden ze een diepgaande bezinning op dit onderwerp van groot belang. Deze bezinning zou niet alleen binnen de Theologische Universiteit gedaan moeten worden maar ook binnen de kerken zelf. Het tweede spoor is een aantal praktische besluiten op korte termijn. Die besluiten zouden betrekking moeten hebben over het diakenambt en de rol van vrouwen binnen de liturgie en het pastoraat.
We hebben veel waardering voor het rapport M/V in de
kerk. De deputaten hebben zonder meer een mooi stukje werk
geleverd. We noemen (kort) enkele punten. Allereerst is de toon
van het rapport bijzonder prettig. Op een zakelijk én betrokken
wijze worden de verschillende standpunten beschreven en de
onderscheiden analyses verricht. In alle formuleringen proef je
dat de deputaten de kerken van dienst willen zijn en proberen te
voorkomen dat dit rapport bijdraagt aan polarisatie in de
kerken.
In de tweede plaats biedt het rapport een schat aan informatie
over de visie van leden van de GK op de positie van de vrouw in
de kerk. We vinden een handzaam overzicht van de verschillende
standpunten in onze kerken. Daarnaast geven de resultaten van de
enquête een dieper inzicht hoe in de kerken over deze
problematiek wordt gedacht. In de derde plaats erkent en
honoreert het rapport op fijne wijze dat er binnen de
gereformeerde traditie verschillende argumentatielijnen zijn. Ze
laten op overtuigende wijze zien dat deze lijnen tot
verschillende standpunten leiden. Ook wordt daarmee duidelijk dat
verdere studie — hoe nodig ook — geen garantie geeft dat één
standpunt een breed draagvlak krijgt.
|63|
Ten slotte getuigt het van praktische wijsheid om in het vervolg meerdere lijnen parallel te laten lopen. Samenvattend: een goed rapport.
Welke betekenis moeten we hechten aan de uitkomsten van de enquête? Hoe moeten we deze uitkomsten waarderen? Zijn ze een uitdrukking van studiezin? Of hebben we te maken met een gevoel? We denken hierbij met name aan de ‘saillante’ gegevens dat de helft van de GK leden voor de vrouw in het diakenambt is en dat een overduidelijke meerderheid geen problemen heeft met het feit dat de vrouw het ambt van ouderling en predikant niet mag bedienen maar dat een substantieel aantal kerkleden van mening is dat dat wel is toegestaan.
Laten we beginnen met een eigen ervaring. In de afgelopen jaren heeft Maarten veel lezingen gehouden over de positie van de vrouw in de kerk. Onder andere voor gemeenten en studentenverengingen en op congressen en ambtsdragerconferenties. Tijdens deze lezingen heeft hij vaak aan tegenstanders van de vrouw in het ambt gevraagd ‘Waarom bent u tegen?’. Altijd kreeg hij een verwijzing naar de ‘zwijgteksten’ van 1 Kor. 14 en 1 Tim. 2. Zijn volgende vragen waren dan ‘Weet u wel dat het in 1 Kor. 14 over de bespreking van de profetie gaat?’, ‘Weet u wel dat de tekst uit 1 Tim. 2 op verschillende manieren uitgelegd kan worden?’ en ‘Weet u wel dat in andere teksten vrouwen worden opgeroepen om te profeteren, te onderwijzen en te vermanen?’. Eigenlijk altijd bleef men het antwoord op al deze vragen schuldig.
Maar hij heeft ook aan voorstanders van de vrouw in het ambt gevraagd ‘Waarom bent u voor?’. Op deze vraag kreeg hij vaak het antwoord dat de gaven die God aan vrouwen geeft ook in de gemeente gebruikt moeten worden en soms de opmerking dat Gal. 3: 18 laat zien dat man en vrouw in Christus gelijk zijn. Op zijn reactie ‘Maar geven de teksten uit 1 Kor. 14 en 1 Tim. 2 geen kader waarbinnen de gaven gebruikt moeten worden?’ en ‘Weet je wel dat het in Galaten 3 primair om de gelijkheid in de genade gaat?’ kwam zelden een bevredigend antwoord. De eerlijkheid gebied te zeggen dat de meeste predikanten zich ook niet in deze materie verdiept hebben.
Wat betekent deze ervaring? Het antwoord kan niet anders zijn dan dat er nauwelijks kennis is met betrekking tot de positie van de vrouw in de kerk. En als er nauwelijks kennis is dan is het ook niet verwonderlijk dat er een relatie ligt tussen de opvattingen over de vrouw in het ambt met onderliggende cultureel-maatschappelijke factoren als leeftijdenopleiding.
Het is trouwens ook niet zo verwonderlijk dat er weinig kennis is over de positie van de vrouw in de kerk. Tot op dit moment was het ‘officiële kerkelijk standpunt’ dat een vrouw geen kerkelijk ambten mag bedienen. Alhoewel over dit onderwerp geen kerkelijke besluiten zijn genomen lijkt deze opvatting in de praktijk van
|64|
het kerkelijk leven als ‘kerkelijk besluit’ te fungeren. Dit komt onder andere naar voren in de discussies over de samensprekingen met de Nederlands Gereformeerde Kerken waarin het standpunt van deze kerken over de vrouw in het ambt als een struikelblok worden gezien.
In onze kerken heeft nog nauwelijks een open discussie plaatsgevonden. De eerste publicaties in de GK waarin vraagtekens werden gezet bij het ‘officiële kerkelijke standpunt’ verschenen in de periode 1995-2000. Deze publicaties leidden in eerste instantie niet tot een open discussie maar wel tot kerkelijke procedures met betrekking tot de betrokken auteurs. De eerste open discussie over de plaats van de vrouw in de kerk vond plaats op het congres ‘Vrouw en kerk’ dat door het GSEV in november 1998 werd georganiseerd. Zo rond 2004-2005 begon het klimaat wat te veranderen. Prof. Barend Kamphuis gaf in De Reformatie een opening voor een open discussie door te stellen dat binnen de gereformeerde bijbelopvatting andere exegesen van kernteksten mogelijk zijn waardoor je tot een andere visie op de vrouw in het ambt zou kunnen komen.
De conclusie is dan ook dat de enquête met betrekking tot de positie van de vrouw in de kerk in hoge mate het gevoel van de geïnterviewden weergeeft maar dat de bijbelse onderbouwing van dat gevoel beperkt is. Daarmee zouden we de uitkomsten van de enquête wat willen relativeren. Maar tegelijkertijd willen we daarmee het voorstel van de deputaten onderstrepen dat een brede bezinning binnen de kerken absoluut nodig is.
In het rapport blijft het feit dat de verschillende teksten nogal wat exegetische problemen geven onderbelicht. Teveel wordt de indruk gewekt dat de beslissingen op het gebied van de voorvragen vallen en dat de exegetische problemen beperkt zijn.
Laten we een voorbeeld geven met betrekking tot het ‘zwijgverbod’ uit 1 Tim 2. De bekende exegese van dit gedeelte is dat Paulus vrouwen verbiedt om te leren en gezag te hebben over de man. In principe is deze exegese een legitieme exegese. Maar er zijn bij deze exegese nogal wat vragen te stellen. De eerste vraag is gaat dit gedeelte wel over de ambten. Het is opvallend dat in deze perikoop daar niet over gesproken wordt en dat ze eerst in het volgende hoofdstuk aan de orde komen. Een tweede vraag is in hoeverre dit gedeelte ‘tijdbepaald’ of ‘tijdbetrokken’ is. Immers in onze kerken bidden mannen niet meer met opgeheven handen (vs 8). Zou dat betekenen dat het zwijggebod ook niet meer geldt (vs 12)? Een derde vraag is of Paulus het oog heeft op een bepaalde vrouw of op alle vrouwen in de gemeente. Opvallend is dat in de verzen 8, 9 en 10 een meervoud wordt gebruikt (mannen, vrouwen) maar in vers 11, 12 en 15 een enkelvoud (een vrouw). Een vierde vraag is wat precies de betekenis is van het woord ‘gezag hebben over’. Het Griekse ‘authentein’ kan een positieve betekenis hebben (gezag hebben over)
|65|
maar ook een negatieve betekenis (de broek aan hebben, de baas spelen over).
Wat is de juiste betekenis van dit gedeelte? Voor een goede exegese van deze tekst zullen de bovengenoemde vragen beantwoord moeten worden. En het antwoord op deze vragen is voor alle argumentatielijnen van belang. Deputaten constateren dat de beslissingen al bij de voorvragen over de exegese van de bijbel vallen. We erkennen het belang van de voorvragen. Maar die voorvragen ontslaan ons niet van de opdracht om een gedegen exegese te verrichten. Als we de verschillende exegetische vragen niet eenduidig kunnen beantwoorden laten we dat dan ook eerlijk constateren. Als we een exegetische keuze maken laten we dan ook duidelijk aangeven op welke gronden die rusten en met welke onzekerheden die keuze gepaard gaat. En als de voorvragen een rol spelen in onze keuzen laten we dat dan ook helder aangeven. De eerlijkheid gebied te zeggen dat veel publicaties op dit gebied exegetisch onder de maat zijn. Maar al te vaak worden de verschillende exegesen niet afgewogen en worden onzekerheden niet benoemd. We wijzen er op dat er niet alleen exegetische vragen zijn bij de ‘zwijgteksten’ maar ook bijvoorbeeld bij de kernteksten uit Genesis 1, 2 en 3 over de relatie tussen man en vrouw en de teksten uit het Nieuwe Testament over het begrip ‘hoofd’.
We zijn blij dat het rapport aandacht vraagt voor de voorvragen. Maar er is één voorvraag waar ons inziens te weinig aandacht aan wordt gegeven: ‘de houding van de man’. En dat heeft te maken met de zondeval. Genesis 3 verhaalt ons hoe de mens zich van God afkeerde. De mens ging zijn eigen weg. Eva at van de verboden vrucht. En Adam volgde haar. De gevolgen van de zondeval waren verschrikkelijk. De volmaaktheid en de harmonie verdwenen in een slag. Kwaad, lijden en onrecht kwamen daarvoor in de plaats. De vrouw zal met veel pijn en moeite kinderen krijgen. Zij zal verlangen naar haar man, maar hij zal over haar heersen. De man zal hard moeten werken. De natuur zal het hem niet gemakkelijk maken. Doorns en distels zullen zijn landarbeid zwaar maken. In de brief aan de Romeinen geeft de apostel Paulus een scherpe karakterisering van het leven na de zondeval: alles ligt onder het beslag van de dood.
De zondeval heeft geweldige gevolgen gehad voor de relatie tussen man en vrouw. We lezen daarover in Genesis 3. ‘En naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen.’ Sommige exegeten stellen dat de uitdrukking ‘en naar uw man zal uw begeerte uitgaan’ iets laat zien van de oorspronkelijke harmonie: de vrouw verlangt naar de man. Andere stellen dat deze uitdrukking negatief uitgelegd moet worden: de vrouw wil de macht over haar man.
Maar het tweede deel laat zien wat het uiteindelijke resultaat is: hij zal over haar heersen. Voor het woord ‘heersen’ wordt in het Hebreeuws een woord gebruikt dat een gewelddadige handeling aanduidt. De man zal zijn vrouw er met geweld onder houden.
|66|
Mishandeling, onderdrukking en verkrachting zal haar deel zijn. Van de oorspronkelijke afhankelijkheid, betrokkenheid en harmonie is niet zo veel meer over. De man-vrouw-relatie is ontaard. Voor de volledigheid wijzen we er op dat de woorden ‘en hij zal over haar heersen’ ook wel positief uitgelegd worden. Deze woorden zouden wijzen op een herstel van de scheppingsorde uit Genesis 1 en 2. Deze exegese is niet erg overtuigend omdat de betreffende woorden in het kader van de vloek staan. Daar komt bij dat Genesis 1 en 2 nergens spreken over een scheppingsorde waarin de man heerst over de vrouw.
De vloek heeft een bepaald patroon. Met de man als dader. Met de vrouw als slachtoffer. Dat staat ook in de Bijbel. Toch hebben christenen déze openbaring vaak niet gehoord. Eeuwenlang hebben christenen de vraag of vrouwen door mannen onderdrukt worden niet aan de orde willen stellen. Ook nu nog! In het boek Sekse als antwoord heeft Maarten laten zien dat de bijbel gelijk heeft: in alle culturen en alle tijden worden vrouwen overheerst. Het komt naar voren in menselijke relaties, wettelijke regelingen, economische mechanismen en in beelden. Het nestelt zich in allerlei structuren zoals huwelijk, gezin, staat, bedrijf, samenleving en kerk.
Ook in de kerk? Ja! Voor een christen is dit een pijnlijk onderwerp. Wie de kerk liefheeft — want de kerk is de kerk van Christus — laat dit soort onderwerpen het liefste rusten. Toch kan dat niet. We geven enkele voorbeelden.
In de Middeleeuwen is er veel discussie geweest of de vrouw al dan niet naar het beeld van God geschapen zou zijn. De meerderheid van de middeleeuwse theologen meenden dat dat niet het geval was. Voor hen was de vrouw een tweederangs schepsel. Een mislukte man. De opvattingen van deze theologen gaan lijnrecht in tegen de openbaring van de Bijbel dat de vrouw geschapen is naar het beeld van God. Kwaad tegen de vrouw!
Een ander voorbeeld. Het boek Handelingen laat zien dat vrouwen actief deelnamen aan het leven van de gemeente. Zij gingen voor in gebed, gaven hulp aan de armen, profeteerden en verkondigden de blijde boodschap. In Klein-Azië waren de vrouwenvertrekken gesloten voor mannelijke predikers. Daar gingen de vrouwen voor en doopten ze. Paulus spreekt in zijn brieven met veel waardering voor het werk dat vrouwen deden. Toch is dat niet zo gebleven. Er zijn meerdere perioden geweest in de geschiedenis waarin vrouwen werden uitgesloten van liturgische bijdragen en kerkelijke taken. Er zijn perioden geweest waarin de gaven die de Heilige Geest aan de zusters van de gemeente geeft niet opgemerkt werden. We komen daarmee tot een cruciale vraag. Zou de zondeval ook invloed hebben op de uitleg van de bijbel? Zou de uitsluiting van de vrouw uit verkondigende en leidinggevende posities in bij bel getrouwe kerken het gevolg kunnen zijn van de zondige overheersing van de man over de vrouw? Aan de hand van enkele voorbeelden willen we laten zien dat we niet om deze ‘ongemakkelijke vragen’ heen kunnen.
We bemerken een zekere eenzijdigheid in de discussie. Kort samengevat: we spreken over de ‘zwijgteksten’ en we zwijgen over de ‘spreekteksten’. We bedoelen daarmee het
|67|
volgende. In de discussie over de vrouw in het ambt gaat alle aandacht uit naar 1 Korinte 14 en 1 Timoteüs 2 waarin op het eerste gezicht vrouwen wordt geboden om te zwijgen in de gemeente. Maar in Kolossenzen 3 vers 16 wordt in het kader van het nieuwe leven de gemeente opgeroepen elkaar te leren en terecht te wijzen. Let op: elkander. Waarom is er voor deze tekst minder aandacht? Zou deze eenzijdigheid niet te maken hebben met het patroon van de vloek?
Een volgende eenzijdigheid komt naar voren in de exegesen van teksten. Hoe komt het dat de exegese dat Paulus in 1 Tim. 2 vrouwen verbiedt om te leren gemeengoed is onder (mannelijke) exegeten? Hoe komt het dat de exegese dat het Griekse woord ‘authentein’ een negatieve klank kan hebben vaak niet genoemd wordt? Zou deze eenzijdigheid niet te maken hebben met het patroon van de vloek? We wijzen er op dat juist deze negatieve klank duidelijk maakt waarom Paulus zich in vers 13 op de scheppingsorde beroept: God had Eva niet geschapen om over Adam de baas te spelen maar om hem te ondersteunen.
Een laatste eenzijdigheid is dat de positie van vrouwen geproblematiseerd wordt. De indruk wordt gewekt dat ‘de vrouw in het ambt’ het probleem is. Misschien is ‘de man in het ambt’ wel het probleem omdat hij zijn machtspositie gebruikt om vrouwen uit te sluiten. De deputaten hebben dit haarfijn aangevoeld door de naam van het rapport te veranderen.
Deputaten merken terecht op dat de laatste decennia vrouwen allerlei taken in de kerk zijn gaan verrichten die oorspronkelijk aan het ambt gekoppeld werden. En deze trend zal zich doorzetten. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het ‘eigene’ van het ambt van diaken, ouderling en predikant wel erg klein aan het worden is. Het eigene van het ambt van diaken is moeilijk meer te verwoorden, het eigene van het ambt van ouderling ligt nog in de toepassing van de kerkelijke tucht en het eigene van het ambt van predikant is het maken van een preek. Als dat het geval is, wat is dan nog de waarde van de discussie over de vrouw in het ambt? En laat een kleine verschuiving in focus (van ambten naar gaven) niet zien dat de discussie ineenschrompelt? De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de kerkelijke praktijk ons ambtsbegrip aan het uithollen is. Anders gezegd: in de praktijk van het kerkelijk leven en in de voorstellen van deputaten is denklijn D duidelijk aanwezig.
De deputaten hebben een mooi rapport geschreven over m/v in de kerk. Enkele onderbelichte punten hebben we naar voren gehaald: (a) exegetische problemen, (b) de ‘houding van de man’, en (c) de relatie tussen ambt en praktijk. Het zou ons niets verwonderen als een verdere doordenking van deze punten een opening zou bieden om minder krampachtig met het ambt om te gaan en de volle ruimte te geven aan de gaven die God aan m/v geeft.