Tenslotte is alles in allen
Genre: Bladartikel
|4|
Anne Bert Dijkstra, Sytske Westra & Harm Wijnalda1
Vorig jaar verscheen het deputatenrapport ‘M/V in de kerk’. Daarin was de centrale vraag op welke manier de bezinning en besluitvorming over het toelaten van vrouwen in kerkelijke functies binnen de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt het beste kan worden aangepakt. Als onderdeel daarvan is ook onderzoek gedaan naar de opvattingen over de rol van de vrouw binnen de kerk.2 Het betrof een uitgebreid en representatief onderzoek onder zo’n 2500 GKv-leden tussen de 18 en 90 jaar, uit een representatieve groep van ruim 50 over het land verspreide kerkelijke gemeenten. Het onderzoek richtte zich onder meer op de vraag welke functies (bijvoorbeeld catecheet, lid van een commissie, ouderling, enzovoorts) volgens de ondervraagden door zowel vrouwen als mannen vervuld zouden kunnen worden, dan wel uitsluitend aan mannen zijn voorbehouden.
Ook zijn meningen van kerkleden over andere thema’s onderzocht, die meer inzicht zouden kunnen geven in het waarom van de opvattingen over de functies van mannen en vrouwen. Het betrof onderwerpen zoals de betekenis van bijbelse noties, opvattingen over kerkelijke ambten, de rol van cultuur en plaatselijke omstandigheden of ideeën over de geschiktheid van vrouwen en mannen. Eveneens zijn gegevens verzameld over de meer algemene opvattingen van kerkleden over de positie van vrouwen en mannen in de samenleving. Naast het onderzoek onder kerkleden werd een identiek onderzoek uitgevoerd onder predikanten.
Uiteenlopende opvattingen
Een kleine greep uit de resultaten laat zien dat er zowel onder
kerkleden als predikanten uiteenlopende opvattingen leven over de
voor vrouwen gewenste positie in de gemeente. Een grote
meerderheid geeft steun aan de huidige praktijk, waarin vrouwen
niet in aanmerking komen voor het ambt van ouderling of
predikant. Er is echter ook een aanzienlijke groep die aangeeft
voorkeur te hebben voor zowel mannelijke als vrouwelijke
ouderlingen en predikanten. De helft van de kerkleden staat
positief ten opzichte van het toelaten van vrouwen tot het ambt
van diaken.
De verscheidenheid aan meningen blijkt ook wanneer andere aspecten in het beeld worden betrokken. Een relatief grote groep (circa één op de vijf kerkleden) ziet het liefst dat alle ambten worden opengesteld voor vrouwen. Het gaat hier om kerkleden die een meer pragmatische aanpak voorstaan. Ook zij vinden dat de Bijbel richtinggevend is, maar vinden dat daaruit niet maar zo concrete voorschriften af te lezen zijn. Deze groep is sterker vertegenwoordigd onder hoger opgeleiden en de (gemiddeld) wat jongere generaties
|5|
kerkleden. Een eveneens relatief grote groep is van mening dat ambten alleen voor mannen open staan. Deze kerkleden huldigen meer traditionele opvattingen en vinden dat de huidige M/V-invulling binnen de GKv min of meer eenduidig uit de Bijbel kan worden afgeleid.
Brede overeenstemming
Het onderzoek laat naast verschil ook brede overeenstemming zien.
Zo bestaat er brede steun voorde Bijbel als richtinggevend
uitgangspunt, ook in het denken over M/V Ook is een overgrote
meerderheid van de kerkleden van mening dat taken en functies in
de kerk in het algemeen gesproken door zowel vrouwen als mannen
gedaan kunnen worden. Er wordt binnen de GKv, zo concludeerden de
deputaten dan ook, positief gedacht over de inzet van vrouwen
voor taken in de kerk.
Verschillende opvattingen?
Het onderzoek maakte eveneens duidelijk dat opvattingen over M/V
in de kerk voor een deel in verband staan met sociaal-culturele
factoren. Zo noemden we al de samenhang met leeftijd en het
opleidingsniveau van kerkleden. Een interessante vraag is in
hoeverre vrouwen en mannen verschillen in hun opvattingen en
beleving van de huidige en wenselijke kerkelijke praktijk.
Immers, als mannen en vrouwen min of meer stelselmatig
verschillend in de M/V-discussie zouden staan, zou dat een
belangrijk aandachtspunt zijn voor de verdere omgang met de
M/V-vraag binnen de kerken.
Verschil...
Er zijn inderdaad meerdere redenen om te verwachten dat van
dergelijke verschillen tussen mannen en vrouwen sprake zou kunnen
zijn. Wetenschappelijk onderzoek wijst, in meer of mindere mate,
op verschillen op onder meer sociaal-cultureel en psychologisch
terrein (zie ook verderop). Dat maakt het niet onlogisch te
veronderstellen dat dergelijke verschillen, net als op andere
terreinen, ook doorwerken in opvattingen van mannen en vrouwen op
godsdienstig en kerkelijk terrein. Een bekend gegeven is
bijvoorbeeld de in het algemeen grotere betrokkenheid van vrouwen
bij religiositeit en godsdienstige praktijken.
Bovendien nemen vrouwen en mannen binnen de GKv verschillende posities in en zouden voor beide, althans volgens de binnen de gereformeerde groep doorgaans heersende opvatting, verschillen taken, rollen en verantwoordelijkheden zijn weggelegd. Het zou dus niet verbazen wanneer de uiteenlopende ervaringen van vrouwen en mannen en het dominante M/V-idee binnen de kerken, leiden tot verschil tussen mannen en vrouwen in de beleving van de kerkelijke praktijk en de ideeën over hoe die zou moeten zijn.
Maarten Verkerk en Nienke Verkerk-Vegter wezen in dit blad nog onlangs op een specifieke factor die eveneens reden zou kunnen zijn om verschil in denken en/of doen van mannen en vrouwen te verwachten.3 De zondeval leidde, zo geven Verkerk en Verkerk aan, onder meer tot ontaarding van de man-vrouw relatie en zondige overheersing van de vrouw door de man, die ook het kerkelijk erf niet voorbij is gegaan.
|6|
Ook deze, in de woorden van Verkerk en Verkerk, ‘houding van de man’ zou kunnen leiden tot verschil in de oriëntatie van mannen en vrouwen. Hoewel meer te noemen zou zijn, maakt een en ander aannemelijk dat er voldoende redenen zijn om verschillen in de oriëntatie van mannen en vrouwen te verwachten.
...of niet?
Er zijn ook argumenten die aanleiding geven tot de verwachting
dat systematische verschillen in de opvattingen van mannen en
vrouwen minder voor de hand liggen. Zo’n argument is dat het
gezag van de Bijbel ook voor concrete kwesties binnen de
gereformeerde orthodoxie onomstreden is. Dat maakt het
waarschijnlijk dat leden van de GKv in hun denken worden
beïnvloed door aan (de heersende interpretatie van) de Bijbel
ontleende richtlijnen, en doet verwachten dat die interpretatie
het denken van zowel mannen als vrouwen stuurt. Ook als sprake
zou zijn van verschil in de oriëntatie van vrouwen en mannen
leidt het gezag van bijbelse uitgangspunten en voorschriften tot
afvlakking van dergelijke verschillen, met min of meer
gelijkluidende opvattingen als gevolg.
In het licht van de uiteenlopende verwachtingen die denkbaar zijn, waren de deputaten M/V in de kerk dan ook benieuwd naar de ideeën van mannen en vrouwen rond het onderwerp M/V zoals die uit het onderzoek onder kerkleden naar voren zouden komen.
Opvattingen binnen de GKv
Het onderzoek leidde tot de conclusie dat er geen systematische
verschillen bestaan tussen de opvattingen van vrouwen en mannen.
Dat geldt zowel voor de voorkeur van beide groepen voor de
vervulling van kerkelijke taken door vrouwen en mannen, voor
opvattingen over bijbelse voorschriften en de toepassing daarvan,
als voor het denken over de rolverdeling in samenleving en
gezin.4 Wel blijken mannen, hoewel ze qua opvattingen
niet werkelijk van vrouwen verschillen, er wat stelliger ideeën
op na te houden. Hoewel het om gemiddelde en kleine verschillen
gaat, blijken vrouwen iets vaker dan mannen van mening dat de
ontwikkelingen in de samenleving ook herziening van de
rolverdeling in de kerk wenselijk maken. Evenzo blijken vrouwen
waar het om de rolverdeling in het huwelijk gaat, wat vaker dan
mannen van mening te zijn dat vaders even geschikt zijn als
moeders voor de zorg voor kinderen. Beide seksen denken wel
gelijk over het belang van zelfontplooiing voor vrouwen.
Houding van de man
Uit deze resultaten zou afgeleid kunnen worden dat de door
Verkerk en Verkerk opgeworpen vraag naar het effect van
overheersing van de vrouw door de man in de kerk, blijkbaar niet
leidt tot systematische verschillen in de opvattingen die mannen
en vrouwen er over de M/V-kwestie op na houden. Dat zou betekenen
dat de door Verkerk en Verkerk genoemde ‘houding van de man’
blijkbaar niet tot specifieke en als zodanig te onderscheiden
opvattingen van mannen leidt.
Dat behoeft overigens niet te verwonderen.
|7|
Zo is denkbaar dat het om een houding gaat die niet als zodanig beleefd of onderkend wordt. Een onderliggende houding hoeft niet persé ook in het individuele gedrag boven te komen. Ook kan het zijn dat mannen en vrouwen niet verschillen in de mate waarin ze deze houding als ‘normaal’ en niet problematisch ervaren. Uit het onderzoek komt naar voren dat de leden van de GKv het in kleine meerderheid (55%) eens zijn met de uitspraak dat ‘in de geschiedenis van de kerk ( ) de zonde ook de uitleg van bijbelteksten over de rol van man en vrouw in de kerk beïnvloed’ heeft. Tussen de antwoorden van vrouwen en mannen bestaan geen grote verschillen.5
Betekenen dergelijke bevindingen nu dat het persoonskenmerk sekse geen zelfstandige invloed heeft op het denken van kerkleden over M/V? Daarover twee opmerkingen. In de eerste presenteren we een kort, aanvullend resultaat bij de eerdere analyses zoals gerapporteerd in het M/V-onderzoeksrapport. De andere opmerking brengt ons bij het tweede deel van onze bijdrage, waarin we aan de hand van enkele bevindingen uit sociaal-psychologisch en sociologisch onderzoek ingaan op de vraag naar sekseverschillen.
Rolverdeling
Het onderzoek onder kerkleden maakte duidelijk dat mannen en
vrouwen niet verschillen in hun ideeën over de rolverdeling van
mannen en vrouwen in de samenleving. Ook blijkt geen verschil in
opvattingen over de rolverdeling binnen het huwelijk, afgezien
van enig verschil in meningen over geschiktheid voor de zorg voor
kinderen. Vrouwen vinden vaker dan mannen, dat vaders en moeders
daarvoor even geschikt zijn. Een aanvullende analyse van meningen
van kerkleden over sekserollen roept de vraag op of het wellicht
zo is dat het niet gaat om verschillen tussen mannen en vrouwen
als zodanig, maar om wat mensen denken over de rollen die mannen
en vrouwen behoren te vervullen. De relevante factor bestaat zo
gezien uit het verschil tussen kerkleden (vrouwen én mannen) met
een meer traditionele opvatting over sekserollen aan de ene kant,
tegenover kerkleden (vrouwen én mannen) met meer ‘emancipatoire’
opvatting aan de andere.
We gebruikten voor deze analyse een op factoranalyse gebaseerde schaal ‘maatschappelijke participatie vrouwen’, die aangeeft in hoeverre kerkleden positief staan tegenover maatschappelijke en beroepsparticipatie van vrouwen ten opzichte van het belang van zorgende taken.6 Tussen de scores van mannen en vrouwen bestaan daarbij geen systematische verschillen. Dat betekent dat mannen en vrouwen er even vaak traditionele als moderne denkbeelden op na houden over of gezinstaken voorrang hebben op taken in samenleving en arbeidsmarkt.
Passend
Wel zijn er andere verschillen. Kerkleden met een modernere
opvatting staan vaker dan ‘traditionelen’ positief tegenover de
inzet van vrouwen voor functies (inclusief ambten) in de kerk. De
invloed van de sekserolopvatting blijft zichtbaar ook als
rekening wordt gehouden met andere factoren (zoals leeftijd, het
belang van godsdienst, godsdienstige activiteiten, en
traditionele en pragmatische opvattingen over M/V in de kerk).
Tot besluit combineren we de eerdere
|8|
constatering dat er geen stelselmatige verschillen tussen mannen en vrouwen zijn, met de bevinding dat verschil in denken over de rollen die mannen en vrouwen behoren te vervullen, wél samengaat met verschillende opvattingen over M/V in de kerk. Dat leidt tot de veronderstelling dat het vooral de aan sekse gekoppelde verwachtingen zijn, die een rol spelen in het denken van kerkleden. Niet sekse als zodanig, maar de opvatting over wat passend is voor mannen en vrouwen.
Mars en Venus
De discussie of en welke psychologische en sociologische
verschillen zich voordoen tussen mannen en vrouwen mag al
decennialang op veel belangstelling rekenen. De opvattingen die
de ronde doen, zijn echter lang niet altijd gebaseerd op
zorgvuldig wetenschappelijk onderzoek. Bijna iedereen heeft wel
een mening over verschillen tussen mannen en vrouwen,
geïnspireerd door eigen ervaring, televisie of populaire
tijdschriften en (pseudo-)wetenschappelijke artikelen.
Wie kent niet de typering van de man die talloze keren hetzelfde rondje rijdt, maar het vertikt om de weg te vragen? Of de vrouw die de neiging heeft op haar hoofd te gaan staan, bij de stadsplattegrond en het kruisje ‘u staat hier’? Zijn vrouwen werkelijk beter in het omgaan met emoties dan mannen? Hebben mannen een lagere pijngrens dan vrouwen of vragen ze sneller aandacht? Zijn mannen beter in aansturen en vrouwen beter in zorgen?
Naast allerlei ideeën over verschillen wordt daar ook nogal eens een oordeel aan verbonden. Boeken als ‘Mannen komen van Mars, vrouwen van Venus’ van auteur en bestseller John Gray, en zijn meer recente werk, vinden gretig aftrek. Zijn bewering dat speciale geslachtshormonen verschillen in het omgaan met stress zouden kunnen verklaren, wordt echter niet door iedereen onderschreven. Dergelijke hormonen zouden bij mannen zorgen voor een grotere wilskracht, assertiviteit en vermogen tot organiseren, maar ook bijdragen aan een sterkere vermoeidheid. Bij vrouwen leiden hun hormonen tot een betere ontvankelijkheid voor het verzorgen en koesteren van naasten, waaruit vrouwen juist weer energie putten. Met dergelijke verschillen in het achterhoofd zouden mannen en vrouwen, aldus Gray, elkaar ieder in de eigen rol moeten bevestigen in plaats van bevechten, wat tot een beter begrip en stabielere relaties zou leiden.7
Wetenschappelijk onderzoek
Er is de laatste tientallen jaren veel wetenschappelijk materiaal
over sekseverschillen gepubliceerd. Dat onderzoek heeft
vooralsnog overigens niet tot afdoende duidelijkheid geleid.
Onderzoeken spreken elkaar tegen of kunnen zo ingewikkeld zijn,
dat de relatie met de alledaagse werkelijkheid onduidelijk
is.8 Om niettemin enig zicht te krijgen op de
bevindingen uit het wetenschappelijk onderzoek rond
sekseverschillen, willen we met enkele grove streken een indruk
geven van onderzoek zoals dat in de loop van de tijd is
uitgevoerd. Ten overvloede: het gaat ons zelfs niet om het begin
van
|9|
een dekkende schets; dat hebben we dus ook niet nagestreefd. De hamvraag is: in hoeverre worden waargenomen verschillen tussen mannen en vrouwen toegeschreven aan aanleg, aan omgeving en aan de wisselwerking tussen beide?
Opmerkelijke stap
Begin 1900 durft de Nederlandse hoogleraar Gerard Heymans het aan
om het innerlijk van de vrouw aan wetenschappelijk onderzoek te
onderwerpen. Het onderzoek verschijnt in de vorm van een boek
genaamd ‘De psychologie der vrouwen’ en is een opmerkelijke stap
voor die tijd. Eerder ging men op wetenschappelijk gebied
voornamelijk uit van de mannelijke invalshoek als enig en
vanzelfsprekend gezichtspunt; aan de vrouw werd geen speciale
aandacht besteed. Hoofdzakelijk werd de vrouw gezien als de
tegenhanger van de man. Waar de man sterk, actief en beschermend
was werd de vrouw gezien als zwak, afwachtend en hulpeloos.
Hoewel de positie van de vrouw in het begin van de twintigste
eeuw was verbeterd, was nog de opvatting gangbaar dat een vrouw
minder verstandelijke vermogens heeft dan een man en dat
bijvoorbeeld studeren haar minder vruchtbaar zal maken.
Heymans blijft voorzichtig in zijn wetenschappelijke uitspraken. Zijn bedoeling is de heersende populaire beweringen over de vrouwelijke persoonlijkheid te toetsen. Uitspraken over praktische vragen als het studeren van vrouwen, het vrouwenkiesrecht en het bekleden van openbare ambten door vrouwen doet hij niet.9
Verontwaardigd
Jaren eerder, in 1869, had John Stuart Mill al de verhandeling
‘The subjection of women’ gepubliceerd. Mill gaf aan geen
noemenswaardige psychische verschillen te zien tussen mannen en
vrouwen en er daarom voor te pleiten vrouwen toe te laten tot de
universiteit. Het feit dat de meeste vrouwen hun ondergeschikte
positie accepteren verbaast hem. In het artikel komt naar voren
hoe verontwaardigd Mill is over de macht die mannen in zijn tijd,
en al eeuwen daarvoor, op vrouwen uitoefenen en dat er in zijn
ogen geen enkel recht bestaat op een dergelijke onderdrukking van
de vrouw.
Mill is voor Heymans een belangrijke inspiratiebron. Zijn onderzoek bestaat uit het afnemen van enquêtes onder artsen en onderwijzend personeel, die worden gevraagd uitspraken te doen over geconstateerde verschillen tussen de seksen. Ook bestudeert hij een honderdtal biografieën van zowel mannen als vrouwen. Heymans rapporteert uiteindelijk alleen niet essentiële verschillen gevonden te hebben tussen mannen en vrouwen. Hij kan geen enkele psychische eigenschap vinden die specifiek aan de man of specifiek aan de vrouw toegeschreven kan worden.
Hij concludeert onder andere uit de onderzoeksgegevens dat de vrouw meer emotie toont, en meer inzet en ijver, maar in vergelijking met de man weer minder vermogen tot abstract denken (zoals wiskunde, ruimtelijk inzicht) en lichamelijke handigheid lijkt te bezitten. Mannen en vrouwen bezitten volgens Heymans beide dezelfde innerlijke eigenschappen, maar bepaalde eigenschappen worden vaker bij mannen en andere vaker bij vrouwen aangetroffen. Hierbij kunnen beide seksen dus mannelijke en vrouwelijke
|10|
eigenschappen bezitten of, zoals in een samenvattende formulering van Heymans: ‘tenslotte is alles in allen’.
Emancipatie
Dat was zo’n honderd jaar geleden. Na de Tweede Wereldoorlog
volgt de opkomst van de vrouwenemancipatie in de jaren zestig,
waarin gelijkheidsdenken binnen relatief korte tijd leidt tot
een, als het ware, verheffing van het vrouwelijke geslacht naast
het mannelijke. Die aanvankelijke ‘hoera-stemming’ over de
erkenning van de vrouw neemt na verloop van tijd af en de eerdere
zogenaamde vrouwenstudies aan universiteiten worden in de jaren
zeventig omgedoopt tot ‘genderstudies’. Niet langer is de vrouw
onderwerp van onderzoek, de focus ligt nu op beide geslachten.
Niet langer is de vraag waarin mannen en vrouwen verschillen,
steeds meer ligt de nadruk op: wat wil de man en wat wil de
vrouw? Moet er nog langer gesproken worden van ‘sekse’ als het om
beide geslachten gaat of gaat het om ‘gender’? Deze laatste term
drukt uit dat, zoals Heymans al betoogde, per geslacht sprake kan
zijn van zowel mannelijke als vrouwelijke eigenschappen.
Toch moeten meisjes, zo vinden velen, nog steeds worden aangespoord meer voor exacte vakken te kiezen. Aan de ene kant lijkt de behoefte aanwezig dat mannen en vrouwen meer op elkaar moeten gaan lijken, maar aan de andere kant rijst dan weer de vraag wat nu een echte man is en wat een echte vrouw. Sommigen zijn van mening dat een toenemende onduidelijkheid over de rollen van mannen en vrouwen leidt tot een ongelukkiger samenleving.
Mannelijkheid en vrouwelijkheid
Er zijn de laatste decennia veel studies verschenen over wat
mannelijkheid inhoudt en waar vrouwelijkheid uit bestaat. Zo
wordt wel geconcludeerd dat mannelijkheid meer wordt weerspiegeld
door de maatschappij, dan door het mannelijk geslacht op zich.
Dit draagt tevens het gevaar met zich mee dat een bepaalde kijk
op mannelijkheid tot beperkingen voor vrouwen kan
leiden.10 Onderzoek heeft laten zien dat de
maatschappij bepaalt hoe de man zich behoort te gedragen en een
mannelijke (en vrouwelijke) ‘rol’ overdraagt op nieuwe
generaties. Aanleg blijft daarbij overigens niet buiten beeld. Zo
laat het werk van Delfos naar sekseverschillen bijvoorbeeld zien
dat ook genetische verschillen er toe doen. Delfos wijst naast de
biologische verschillen in de hersenontwikkeling van opgroeiende
jongens en meisjes, ook op verschillen in empathisch vermogen.
Hiermee wordt bedoeld dat vrouwen meer gericht zijn op hun
medemens en anderen beter kunnen invoelen dan mannen. Mannen zijn
volgens Delfos weer doelgerichter en beter afgestemd op het
inschatten van gevaarlijke situaties dan vrouwen.11
Eigenschappen
De sterk veranderende rol van de vrouw heeft ertoe geleid dat
mannen meer gedwongen zijn na te denken over eigen motieven en
gedrag. Hoewel de eerdere bevindingen van Heymans over de
sterkere emotionele eigenschappen van de vrouw nog steeds door
wetenschappelijk onderzoek worden bevestigd, valt op dat deze
‘vrouwelijke kenmerken’ steeds vaker ook bij mannen worden
geconstateerd. Mannen
|11|
tonen meer emoties in relaties en vriendschappen dan eerder naar voren kwam.
Toch lijkt het gebied waarop het overnemen van typische vrouwelijke eigenschappen wordt nagestreefd, beperkt. Mannelijke eigenschappen (zoals ambitie, opkomen voor jezelf, competitie en doelgericht functioneren) zijn in maatschappelijk opzicht onverminderd favoriet. Eigenschappen overigens die ook meer vrouwen zich eigen maken en een samenleving die daarom lijkt te vragen. Tegelijk kan worden geconstateerd dat de maatschappelijke waardering voor eigenschappen die meer aan vrouwen worden toegekend (zoals zorg, toewijding, opoffering en opvoeding) daarbij achterblijft.
Omgeving
Een illustratie van het belang van de invloed van dergelijke
factoren uit de sociale context geeft een wereldwijd onderzoek
onder 40.000 mannen en vrouwen. Het onderzoek laat zien dat in
het individualistisch georiënteerde, rijke Westen meer psychische
verschillen tussen mannen en vrouwen blijken, dan in arme en op
de gemeenschap gerichte landen. De verschillen zijn vooral bij de
mannen zichtbaar. Westerse mannen zijn meer assertief en bewuster
bezig met wedijveren ten opzichte van vrouwen, dan het geval is
voor mannen in andere regio’s, die als voorzichtiger,
terughoudender en minder verschillend van vrouwen naar voren
komen.
De onderzoekers verbinden daar de conclusie aan dat aangeboren verschillen, zowel lichamelijk als geestelijk, in een rijke samenleving meer ruimte hebben tot uiting te komen dan in samenlevingen waarin de levenskansen beperkt zijn. Sekseverschillen kunnen zo worden begrepen als uitkomst van verschillen in aanleg in relatie met de omgeving.12
Conclusie
Deze beknopte en globale rondgang laat zien dat, ondanks veel
onderzoek en toenemend inzicht in de psychologische, sociale en
biologische achtergronden van sekseverschillen, een duidelijk
antwoord op de vraag waarin vrouwen en mannen op basis van aanleg
verschillen, vooralsnog niet voorhanden is. Dat zowel aanleg,
omgevingsinvloeden en de wisselwerking tussen beide van belang
zijn, is duidelijk. Maar in hoeverre en welke vertrekpunten dat
oplevert voor (opvattingen over) persoonlijke en maatschappelijke
ontwikkeling is een andere vraag. Ook het onderzoek naar
opvattingen rond de M/V-vraag binnen de GKv en het denken over
verschillen tussen vrouwen en mannen geeft geen aanleiding voor
opmerkingen die daarop in mindering gebracht zouden kunnen
worden. Voor systematisch verschillende ideeën tussen mannen en
vrouwen, die op zichzelf als factor meegenomen zouden moeten
worden, lijkt geen sprake.
Bovenstaand verhaal laat wat ons betreft nog wel het meest zien dat, bezien vanuit psychologisch en sociologisch perspectief, mannen en vrouwen ieder met hun individuele eigenschappen, elk de rol kunnen spelen die bij ze past en die ze willen nastreven, waarbij ze elkaar aanvullen en nodig hebben. Al met al spelen dan niet zozeer kenmerken als sekse of mannelijkheid en vrouwelijkheid een doorslaggevende rol, maar individuele eigenschappen en mogelijkheden. ‘Tenslotte is alles in allen’.
|12|
Verwijzingen
1. De auteurs waren in verschillende rollen betrokken bij het tot
stand komen van het rapport van de deputaten ‘M/V in de kerk’ en
het onderzoek dat als onderdeel daarvan werd uitgevoerd. Dit
artikel verschijnt los daarvan en is op persoonlijke titel
geschreven. De bijdrage is mede gebaseerd op het gezamenlijke
werk dat binnen het deputaatschap en de onderzoeksgroep werd
uitgevoerd en waarvoor we alle betrokkenen erkentelijk zijn:
Mieke Brink, Johan Harmanny, Joop Schreuder en Mieke Wilcke, en
in het bijzonder Henk Luth, Hans Meerveld, Jan de Mey en Jannet
Wilts.
2. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in het
rapport M/V in de kerk. Advies van de deputaten M/V in de kerk
aan de synode Zwolle-Zuid, voorjaar 2008. Zie: http:// www.
synode. gkv. nl/ data/download/788. pdf
3. Maarten Verkerk en Nienke Verkerk-Vegter, Vrouwelijke gaven en
mannelijke ambten. Kloof tussen dogmatiek en praktijk? In: Dienst
nr. 3 van 2008.
4. Voor een meer gedetailleerde beschrijving, zie het rapport
genoemd in noot 2.
5. Ruim 24% van de deelnemers aan het onderzoek gaf aan geen
mening te hebben of het niet te weten, terwijl 20% het (helemaal)
met de uitspraak oneens was. De percentages hebben betrekking op
2461 mensen die de betreffende vraag hebben ingevuld.
6. De schaal ‘maatschappelijke participatie vrouwen’ is gebaseerd
op de steun van kerkleden voor stellingen zoals ‘Een baan is
prima, maar wat de meeste vrouwen eigenlijk willen is een huis en
kinderen’, ‘De getrouwde vrouw moet in de eerste plaats de
aandacht richten op haar gezin, ook als dat ten koste gaat van
haar maatschappelijke carrière’ en andere.
7. Gray, J. (1992), Mannen komen van Mars, Vrouwen van Venus. Het
Spectrum, Utrecht; (2008), De nieuwe rollen van Mars en Venus.
idem.
8. Zie bijvoorbeeld Brannon, L. (2003), Gender. Pearson
Education, U.S.
9. Zie bijvoorbeeld Wilde, I. de (1998), Nieuwe deelgenoten in de
wetenschap. Van Gorcum, Assen.
10. Zie noot 8.
11. Delfos, M.F. (2008). Een vreemde wereld. Uitgeverij SWR
Amsterdam.
12. Schmitt, D.R, Realo, A., Voracek, M. en Aflik, J. (2008). Why
can’t a man be more like a woman? Journal of Personality and
Social Psychology, 94, 168-182.