Gods Woord en de vrouw in het (regeer)ambt (2)
Genre: Bladartikel
|775|
In het eerste artikel werd het pleidooi van collega Wierenga voor de vrouw in het ambt in ogenschouw genomen. Hierin trof ik een omgang met Gods Woord die beneden de maat is. Kort samengevat: Wierenga vindt de echte theologie van Paulus in Gal. 3: 28 (‘geen man of vrouw in Christus’) en betuigt daarom dat de zgn. ‘zwijgteksten’ over vrouwen door Paulus niet serieus bedoeld zijn, maar met een ‘knipoog’ zijn geschreven. Een kijk op wat Wierenga beweert over Genesis 2 liet echter zien dat zijn visie niet door deze passage gesteund kan worden. In dit vervolgartikel behandel ik nog een aantal andere schriftgegevens die Wierenga naar voren brengt om dan tot enkele conclusies over zijn betoog te komen.
Wierenga vraagt verder aandacht voor een interpretatie van Genesis 3: 16 die ook meer voorkomt. Hij meent dat als God tot de vrouw zegt dat zij haar man zal begeren, maar dat hij over haar zal heersen, er hier sprake is van de strijd tussen de seksen als gevolg van de zondeval. De man wint, maar zijn dominantie is gevolg van de zonde. In het licht van Genesis 2 zou die interpretatie op zijn minst meer genuanceerd moeten worden geformuleerd (zoals meestal bij deze interpretatie gedaan wordt). Dan wordt nadruk gelegd op de manier waarop mannen, na de zondeval, geneigd zijn om vrouwen te overheersen en misbruik te maken van het gezag dat hen eventueel toegekend wordt. Een andere interpretatie is echter ook gangbaar.2 Dan wordt gelet op de parallel tussen Gen. 3: 16 en Gen. 4: 7. Als we ze letterlijk naast elkaar leggen zien we het volgende:
Gen. 3: 16b (God spreekt tegen de vrouw)
En tot je man strekt je begeerte uit, maar hij zal/moet over
je heersen.
Gen. 4:7b (de zonde ligt voor Kaïn op de loer ...)
En tot jou strekt zijn begeerte uit, maar jij zal/moet over
hem heersen.
Hier is de ‘begeerte’ een poging om een ander onrechtmatig te domineren. De tweede helft van de zin geeft aan wie de leiding behoort te bewaren. De zonde begeert Kaïn te domineren, maar hij moet over de zonde heersen. Op gelijke wijze probeert de vrouw de man onrechtmatig te domineren, maar hij behoort over haar te heersen. Het woord ‘heersen’ is hier dan, zoals vaak in de Bijbel, in positieve zin op te vatten (verg. Gen. 1: 18; 2 Sam. 23: 3).
Welke interpretatie men ook overtuigend vindt, niets staat de aangegeven gezagsverhouding vanuit Genesis 2 in de weg.
We gaan vervolgens naar wat Paulus zegt in 1 Kor. 14: 34, vrouwen moeten gedurende de samenkomsten zwijgen, niet spreken, maar ondergeschikt blijven zoals ook de wet zegt. Ik ben het geheel met Wierenga eens dat je Paulus’ regel hier niet kunt verzachten met een pleidooi op de biddende en profeterende vrouwen van 1 Kor. 11 (zie 1 Korintiërs, Orde op zaken in een jonge stadskerk, 148, 215). Bidden en profeteren was destijds beslist niet beperkt tot de erediensten. Bovendien begint Paulus pas vanaf 1 Kor. 11: 17 de samenkomsten in Korinte te bespreken (eerst de avondmaalsvieringen in de namiddag, 1 Kor. 11: 17vv, en daarna de liturgische ochtendbijeenkomsten, 1 Kor. 12-14). Ik ben het ook met Wierenga eens dat we hier te maken hebben met een algemeen zwijggebod. Onze wegen scheiden echter bij de vraag naar wat dit zwijggebod motiveert. Wierenga werkt met het begrip ‘schande’ uit 1 Kor. 14: 35 en betoogt dat waar de maatschappij iets een schande zou vinden (zoals sprekende vrouwen bij samenkomsten in de eerste eeuw) de kerk er goed aan doet dat te verbieden. Deze motivatie wordt Paulus dan ook toegeschreven. Het is echter zeer de vraag of Paulus met het begrip ‘schande’ hier doelt op wat de (niet-christelijke) maatschappij schande zou noemen. Zou het de niet-christelijke maatschappij destijds iets hebben uitgemaakt of
|776|
vrouwen wel of niet bij de christelijke bijeenkomsten spraken? Ligt het niet eerder voor de hand dat Paulus bedoelt te zeggen dat het door alle oprechte gelovigen als een schande beleefd moet worden wanneer een vrouw tijdens een eredienst spreekt? Dit vooral omdat hij zojuist gezegd heeft dat deze regel ook af te lezen valt in ‘de wet’. Nu voert Wierenga een pleidooi voor het idee dat Paulus met dat woord ‘wet’ de wet van de natuur bedoelt. In de context is dat echter geforceerd. Om te beginnen, wanneer Paulus over de wet van de natuur wil spreken, gebruikt hij het woord ‘natuur’ (fusis, zie 1 Kor. 11: 14). Nog belangrijker is het feit dat hij al enkele verzen eerder, in 1 Kor. 14: 21, verwezen heeft naar ‘de wet’ die hij vervolgens citeert (Jesaja 28: 11-12). Paulus gebruikt het woord ‘wet’ hier (zoals destijds gewoonte was) als verzamelterm voor het Oude Testament (verg. Joh. 10: 34). Waar Paulus precies naar verwijst met het woord ‘wet’ in 1 Kor. 14: 34 is onderwerp van discussie (velen denken aan Gen. 3: 16, zie de uitleg boven). De meest eenvoudige oplossing ligt in de uitleg die Paulus zelf geeft in de aanverwante passage uit zijn eerste brief aan Timoteüs (1 Tim. 2:11-15).
Dat brengt ons gelijk naar deze tekst. Over de interpretatie en aanpak van Wierenga is in mijn eerste artikel het nodige al gezegd. Het lijkt mij wel goed om allereerst duidelijk voor ogen te hebben wat Paulus hier feitelijk van vrouwen wenst. Een meer letterlijke vertaling van 1 Tim. 2: 11 luidt: Een vrouw dient zich in stilte en in alle onderdanigheid te laten onderwijzen. Vrouwen mogen daarom mannen niet onderwijzen of anderszins gezag over mannen uitoefenen (v. 12). Hoeven mannen dan zich nooit te laten onderwijzen? Wanneer we Paulus voor gek willen zetten, zouden we kunnen concluderen dat volgens hem mannen zich nooit hoeven te onderwerpen aan het gezag van andere mannen noch door andere mannen onderwezen hoeven te worden. Daar gaat het hier uiteraard niet om. En dat kan gelijk ook een clou zijn voor wat Paulus hier duidelijk wil maken, namelijk de manier waarop kerkelijk onderwijs ontvangen wordt.3 Zoals duidelijk is uit 1 Kor. 14, konden mannen in gesprek met elkaar gaan tijdens de eredienst over hetgeen geleerd werd, om zo vragenderwijs te leren (zie hierover verder mijn commentaar op 1 Kor., 211-218). Zo’n leergesprek hoefde hun gepaste onderdanigheid aan de leraar of profeet niet in de weg te staan. Om nu duidelijk te maken dat deze leermethode niet voor vrouwen bedoeld is, schrijft Paulus in 1 Tim. 2 dat vrouwen ‘in stilte’, dat wil zeggen ‘in alle onderdanigheid’ zich behoren te laten onderwijzen. Interessant is uiteraard dat in onze eigen traditie ook de mannen (buiten de predikanten en preeklezers etc.) ‘in stilte’ en ‘in alle onderdanigheid’ leren. Paulus draagt twee redenen aan voor dit verschil tussen vrouwen en mannen in de leerhouding. De eerste is al eerder besproken en gaat om de gezagshouding die Genesis 2 duidelijk laat zien vanuit de volgorde van de schepping van man en vrouw. De tweede reden van v. 14 kan een verkeerde indruk opwekken vanuit de NBV, waar wij lezen: En niet Adam werd misleid, maar de vrouw; zij overtrad Gods gebod. Een meer letterlijke weergave kan de bedoeling van Paulus helderder maken: En niet Adam werd misleid, maar de vrouw misleid zijnde is in overtreding gevallen. Passages zoals Rom. 5: 12vv maken duidelijk dat Paulus de eindverantwoordelijkheid voor de zondeval aan Adam toeschrijft. Wat hij hier doet, is de aard van de zondeval onderstrepen. Het gaat hem er niet om dat Eva in overtreding gevallen is, maar om de manier waarop, namelijk door misleiding. Mogelijk bedoelt hij te zeggen dat vrouwen over het algemeen makkelijker misleid worden (mede door een constitutie geënt op het baren en zorgen voor jonge kinderen, bijv. een ander hormoonstelsel dan mannen). Toch maakt hij dit niet specifiek. Evengoed kan het zijn bedoeling zijn te zeggen dat vrouwen na de zondeval een gepaste schaamte tot uiting behoren te brengen voor de manier waarop hun aartsmoeder in overtreding gevallen is. Deze gepaste schaamte laten vrouwen merken door in de kerk hun onderdanigheid aan kerkelijk onderwijs op een strengere manier toe te passen dan voor mannen geldt en uiteraard sowieso geen deel te nemen aan het geven van zulk onderwijs of andere gezagsvormen in de kerk.
Ik kom even terug op de globale aanpak van Wierenga. Redenerend vanuit het algemene principe van Gal. 3: 28 (geen jood of Griek, slaaf of vrij mens, man of vrouw in Christus) worden de zogenaamde zwijgteksten over vrouwen gerelativeerd als gelegenheidsgeboden in die tijd en cultuur. Principiële onderbouwing van Paulus wordt of uitgelegd als doelend op de mores uit die tijd (de ‘wet’ in 1 Kor. 14: 34) of als onhoudbaar voorgesteld en vervolgens terzijde gesteld met de opmerking dat Paulus ze nooit serieus bedoeld zou hebben (1 Tim. 2: 13-14).
Het is mijns inziens opvallend hoe dicht deze aanpak in de buurt komt van de redenering van Korach en de zijnen in Numeri 16: 3: Waarom moeten Mozes en Aaron zo nodig de leiders van Gods volk zijn? Alle Israëlieten zijn toch heilig en de HERE is toch in het midden van hen allen? Uit een algemeen principe werden conclusies getrokken die botsten met wat de Here elders geregeld had met betrekking tot de leiding van zijn volk. Is het zoveel anders wanneer vanuit Gal. 3: 28 (alle gelovigen mogen deelnemen aan Christus) de conclusie getrokken wordt dat dus ook vrouwen leidinggevende ambten moeten kunnen bekleden, in tegenstelling tot wat Christus door zijn apostel, Paulus, elders geregeld heeft? Deze wijze van redenering werd bij Korach en de zijnen zwaar afgestraft. Het laat in ieder geval zien hoe voorzichtig wij met Gods openbaring behoren om te gaan, rekening houdend met wat in heel de Schrift ons gegeven is. Wat dit betreft vind ik dat een manier van omgang met Gods Woord, zoals ik die aantref bij collega Wierenga een grens overschrijdt. Zo wordt de leer van Gods woord geen recht gedaan. Het gaat dan niet meer om exegetische vrijheid, maar om het eerbiedig en respectvol omgaan met het Woord van onze genadige God.
Noten:
2. Zie bijvoorbeeld, Susan T. Foh, Women and the Word of
God (Philadelphia: Presbyterian and Reformed, 1979)
66-69.
3. Dat het juist kerkelijk onderwijs betreft is duidelijk uit 1
Tim.3: 15 (zie het begin van dit artikel).