Overwegingen bij enkele bijbelse uitspraken over de relatie man-vrouw in kerk en samenleving 3
Genre: Bladartikel
|144|
In de twee voorgaande artikelen stond vooral centraal hoe het spreken over de man-vrouw relatie in 1 Kor. 11 begrepen moet worden. Nu gaat de aandacht uit naar 1 Kor. 14. Daar treffen we een ‘zwijggebod’ aan voor vrouwen.
In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat voor zover wij weten er in de tijd van Paulus geen verschil werd gemaakt tussen samenkomsten die wij erediensten plegen te noemen en samenkomsten die wij gemeentevergaderingen noemen. De aanwijzingen die Paulus gaf wat betreft het optreden van vrouwen in de samenkomsten moeten wij niet gaan beperken tot wat wij erediensten noemen. Als Paulus in 1 Kor. 14: 34 een totaal spreekverbod voor vrouwen tijdens de samenkomsten bedoelt (en iets anders kan ik er niet van maken), blijven we alleen in zijn lijn als we ook volhouden dat een vrouw op een gemeentevergadering niet mag spreken, evenmin als in wat wij erediensten noemen. En ook: als Paulus een totaal spreekverbod voor vrouwen tijdens de samenkomsten bedoelt, dan blijven we alleen in zijn lijn, als een vrouw ook niet de bijbellezing verzorgen mag tijdens de erediensten. Wij houden ons in de praktijk niet aan wat Paulus zegt: de vrouwen mogen niet spreken, maar moeten zwijgen in een samenkomst van de gemeente. Als deze woorden moeten worden opgevat als een totaal zwijggebod voor altijd in samenkomsten van de gemeente, moeten we in ons kerkelijk leven beslist stappen terug doen op het punt van het optreden van de zusters van de gemeente. Wij moeten ons dat goed bewust zijn. Zo vaak heb ik horen zeggen: een vrouw mag niet spreken in de samenkomsten. Ik heb dat horen zeggen en hoor het nog wel zeggen door christenen die er niets op tegen hebben dat een vrouw de bijbellezing verzorgt in de eredienst en er ook niets op tegen hebben dat een vrouw een inleiding houdt tijdens een gemeentevergadering (terwijl een gemeentevergadering evengoed een samenkomst van de gemeente is als de zgn. eredienst). Ik zal het nu even minder fraai zeggen: wij gereformeerden lichten reeds lang de hand met Paulus’ zwijggebod voor vrouwen van de gemeente, als dat zwijggebod zou moeten worden opgevat als een goddelijke regel voor altijd.
Dan nog een ander punt, dat hiermee nauw samenhangt. Op vele plaatsen in zijn brieven, ook in 1 Kor., blijkt dat Paulus er veel aan gelegen is dat het in de huwelijken goed gaat. Hij roept de vrouwen enkele keren op ondergeschikt te blijven aan haar man en dat ook publiek te laten zien. Daarover ging ook 1 Kor. 11. Hij roept de vrouwen van de gemeenten menig keer op te laten zien dat ze de voorrangspositie van mannen in het algemeen (niet speciaal in het huwelijk) aanvaarden. Ik kom in het vervolg hierop nog terug.
Het kan duidelijk zijn, dat de concrete aanwijzingen die Paulus
aan de gelovigen in Korinte en trouwens ook aan andere gemeenten
gaf, niet zomaar even naar onze tijd en samenleving kunnen worden
overgeplant. Al hebben die aanwijzingen wel degelijk een
achtergrond waarmee ook wij te maken hebben.
In de eerste plaats zijn onze samenkomsten als gemeente, zowel ’s
zondags als op een doordeweekse dag, zowel voor de ‘eredienst’
als voor een ‘gemeentevergadering’, niet te vergelijken met de
samenkomsten van de gemeenteleden in het Korinte van de eerste
eeuw na Christus. Paulus’ concrete aanwijzingen kunnen bij ons
niet eens alle in praktijk gebracht worden. Wij kennen geen vrije
profetie en bespreking er van. En het zou bij ons vreemd
overkomen als van een vrouw die de bijbellezing doet, geëist werd
dat ze een hoofdbedekking draagt.
Verder is het bij ons in Nederland, in de 21e eeuw,
beslist geen schande wanneer een vrouw in het openbaar spreekt en
wanneer ze meedoet aan een publieke bespreking over christelijke
normen en waarden in een gemeentevergadering. Het is bij ons niet
onfatsoenlijk voor een vrouw om blootshoofds in het openbaar het
woord te voeren. Persoonlijk erger ik me er niet aan wanneer een
vrouw op een gemeentevergadering zegt: ik ben dat niet met mijn
man
|145|
eens. Dat zou naar mijn mening geen man erg moeten vinden. Men kan daar anders over denken. Maar mijn vrouw mag best in een gemeentevergadering zeggen: mijn man weet wel dat ik dat niet met hem eens ben. En als een vrouw iets nader wenst toegelicht te hebben, mag ze best in het openbaar iets vragen en hoeft ze niet wachten tot ze thuis is (vgl. 1 Kor. 14: 35a). Het is bij ons zelfs niet ongehoord of ongepast of onmogelijk, zij het misschien niet bevorderlijk voor de relatie in het huwelijk, en dus niet aanbevelenswaard, dat de directrice van een onderneming haar eigen man als één van de werknemers een opdracht geeft.
Paulus werkte dus in een patriarchale samenleving en daarin
stichtte hij de christelijke gemeenten.
Hij stuurde een weggelopen slaaf naar zijn baas terug. Onesimus
teruggestuurd naar zijn baas Filemon, n.b.! Waarom deed de
apostel dat toch? Slavernij was toch een afschuwelijke, door
Jahweh nooit heilig of zelfs maar wettig verklaarde institutie?
Waarom moet die slaaf dan terug naar de baas, in de
slavernij?Waarom zegt Paulus tegen de slaven: wees je meester
onderdanig, dien hem van harte (zie bijv. Ef. 6: 5-8)?
Wel, moest het evangelie dat Paulus bracht dan bekend komen te
staan als een boodschap die de mensen van hun wettige bezit, de
slaaf, beroofde? Zeker, Paulus heeft uitspraken gedaan waaruit de
conclusie is te trekken dat de slavernij niet behoort te bestaan.
Doorwerking van het evangelie onder de mensen moest ook wel
leiden tot afschaffing van de slavernij. ‘Er zijn geen Joden of
Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen... U bent allen
één in Christus’, Gal. 3: 28. Maar Paulus dacht er niet aan om op
korte termijn de maatschappelijke implicaties van het evangelie
(en dus ook van Gal. 3: 28) aan de samenleving op te dringen. Hij
wilde dat de overheden werden gehoorzaamd, en de slavernij was
bij wet van de overheid geregeld. Had Paulus Onesimus niet naar
zijn baas teruggestuurd en had hij de slaven tot opstand aangezet
tegen dat onmenselijke verschijnsel van de slavernij, dan was een
verschrikkelijke burgeroorlog ontstaan. De slaven waren werkloos
geworden met armoede en de hongerdood tot gevolg. Moest het zo:
revolutie in naam van het evangelie?!
Vergelijkbaar ligt het met de relatie tussen man en vrouw in de
gemeente. Dr. G. Huls: ‘Wanneer vandaag aan de dag in de kerk het
probleem aan de orde was of op bijbelse gronden de slavernij al
of niet zou dienen te worden opgeheven, zou men in de
bewijsvoering tegen deze opheffing een merkwaardige parallellie
kunnen ontdekken met die welke thans tegen de toelating van de
vrouw tot de ambten der Kerk wordt gehanteerd’ (De vrouw in
de kerk, Bosch en Keuning, Baarn 1965, p 5). Deze theoloog
schreef een dissertatie onder de titel De dienst der vrouw in
de kerk (H. Veenman & Zonen, Wageningen, 1951). Dit
proefschrift heeft hij opgedragen aan ‘De eerste Vrouw des
lands’.
Paulus heeft fundamentele uitspraken gedaan over die relatie
tussen man en vrouw. Gal. 3: 28 zegt (zoals we al zagen): ‘Er
zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of
vrouwen — U bent allen één in Christus’. Dat is in de eerste
plaats een religieuze positiebepaling: het maakt voor Christus
niets uit of je een slaaf of een vrije bent, een man of een
vrouw: Christus heeft zijn leven voor slaven en vrijen, voor
leden van beide seksen geofferd. Hij vraagt van hen hetzelfde
geloof, dezelfde gehoorzaamheid, ze mogen beiden zich als even
kostbaar en dierbaar voor Christus weten, ze gaan één en dezelfde
weg naar de eeuwige heerlijkheid, ze zijn beiden evenzeer lid van
de gemeente.
Dat de uitspraak van Paulus in Gal. 3: 28 over slaven en vrijen
ook maatschappelijke relevantie heeft, bleek ons in het
bovenstaande reeds. Zou zijn uitspraak: er zijn geen mannen en
vrouwen meer, ook maatschappelijke relevantie hebben?
Dat staat voor mij wel vast. Die uitspraak is dynamiet onder de
patriarchale samenleving waarin de vrouw een ‘lagere’ positie
heeft. Paulus liet dat dynamiet in zijn tijd niet ontploffen. Dat
zou ruïneuze gevolgen hebben gehad, evenals een boodschap dat de
slaven maar allemaal moesten weglopen. Paulus houdt mannen en
vrouwen voor dat er geen mannen en vrouwen meer zijn, in de zin
dat er geen onderscheid in religieuze positie ten opzichte van
Christus en de redding is. Vrouwen kunnen daaruit de conclusie
trekken dat het dan maar eens uit moet zijn met die patriarchale
toestanden in kerk en maatschappij. We krijgen de indruk dat de
vrouwen in de gemeente van Korinte die conclusie trokken. En dat
is geen foute conclusie! Maar op revolutionaire wijze nu de zaak
op de kop gaan zetten, daar voelt Paulus niets voor. Dat brengt
schade toe aan de naam van het evangelie, aan de naam van
Christus, aan de naam van de gemeente.
Bovendien zijn er andere gevolgen te verwachten. Mannen zullen
deze ‘paradigmaverandering’ niet kunnen meemaken. Ze zullen,
zolang het evangelie niet rustig zijn werk heeft
|146|
kunnen doen in het hart en leven van de gemeenteleden, geweld gaan gebruiken om ‘de vrouwen eronder te houden’. Het is in het paradijs na de zondeval immers al voorzegd door Jahweh zelf. Er zullen vrouwen weggestuurd worden en ze komen in de prostitutie terecht. Gezinnen vallen uit elkaar en kinderen worden de dupe. Allemaal in naam van het evangelie?!
Dat is naar mijn oordeel de reden dat Paulus de vrouwen van de gemeente tot ondergeschiktheid aanspoort. Het evangelie zal zijn werk wel doen, echter: de molens malen langzaam. Maar de doorwerking van het evangelie zal onweerstaanbaar leiden tot het einde van de patriarchale samenleving, waarin de vrouw een lagere maatschappelijke positie inneemt. Uiteindelijk wordt ze zelfs directeur van een gereformeerde school, staatssecretaris of minister, koningin, catecheet; ze houdt een inleiding in een samenkomst van de gemeente waar je veel van kunt leren. En wie stelt nog de vraag: mag dat eigenlijk wel als Paulus schrijft dat een vrouw niet mag spreken in de gemeente. En in 1 Tim. 2: 12 schrijft: ik sta de vrouwen niet toe dat ze onderwijs geeft, nee, ze moet zich gehoorzaam en bescheiden laten onderwijzen? Als wij tegenwoordig de vrouwen van de gemeente de gelegenheid geven zoveel te doen wat Paulus haar niet zou toestaan (ik som op: de bijbellezing verzorgen in de eredienst, een onderwijzende inleiding houden in een andersoortige samenkomst van de gemeente, catechete zijn zelfs van groepen waarin meerderjarige jongens zitten, pastoraal werker zijn, mededelingen doen tijdens een samenkomst over een cursus of een evangelisatieproject, enz., enz.), wat zijn dan onze argumenten om een grens te trekken als het gaat om de activiteit van het preken en van het leiding geven (besturen van de gemeente)? En anderzijds: wat zijn onze argumenten om vrouwen aan te stellen als pastoraal werker? Behoort het pastoraat niet tot de werkzaamheden van de oudsten (vgl. 1 Pt. 5: 2)? Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat we in de Gereformeerde Kerken in Nederland tamelijk willekeurig omspringen met de aanbevelingen van Paulus (en Petrus). Kerkelijke werkzaamheden reserveren voor mannen kon wel eens een restant zijn van een patriarchale samenleving.
De situatie in West-Europa en Amerika en ook wel in andere gebieden is sinds de tijd van Paulus zo drastisch veranderd, dat het tegenwoordig niet onfatsoenlijk is als een vrouw blootshoofds in het openbaar spreekt. En ook zo drastisch veranderd dat niemand er schande van spreekt als een vrouw een leidinggevende positie in de maatschappij inneemt. We hebben dat als gereformeerden al sinds geruime tijd geaccepteerd. We hoeven niet bang te zijn dat onze sociale omgeving er schande van zal spreken als vrouwen in de kerk een leidinggevende rol vervullen. Het is eerder zo dat de sociale omgeving er schande van spreekt wanneer vrouwen in de kerk worden uitgesloten van leidinggevende posities. Ik weet van mensen die door evangelisatie en onderwijs van gereformeerden (v.) van harte in Christus zijn gaan geloven, maar niet lid van die kerk willen worden, omdat — zo zeiden ze — daar vrouwen worden gediscrimineerd. Paulus ijverde voor de goede naam van de gemeente, van het evangelie, van Christus, ook als het ging over het optreden van de vrouwen in de gemeente. Bezorgen wij de gemeente niet een verkeerde naam als we tegenwoordig de vrouwen uitgesloten houden van bepaalde werkzaamheden in de kerk?