Overwegingen bij enkele bijbelse uitspraken over de relatie man-vrouw in kerk en samenleving 1
Genre: Bladartikel
|113|
In dit en de volgende artikelen gaat het om een aantal bijbelpassages. Aan de orde komen de belangrijkste teksten waarin iets naar voren komt over de verhouding tussen man en vrouw. Deze teksten worden zo zorgvuldig mogelijk aan het woord gelaten en waar nodig ook in hun historische omgeving geplaatst.
Voor de duidelijkheid van wat volgt: deze artikelen gaan slechts indirect over de relatie echtgenoot-echtgenote. Het accent komt te liggen op de maatschappelijke en kerkelijke positie van de zusters van de gemeenten.
Paulus schrijft in 1 Kor. 11: 2-16 dat een vrouwelijk
gemeentelid, als zij bidt of profeteert, dat niet blootshoofds
moet doen (vs. 5).
Paulus zegt in 1 Kor. 14: 34 dat de vrouwelijke leden van de
gemeente te Korinte tijdens de samenkomsten van de gemeente
moeten zwijgen.
Paulus schrijft in 1 Tim. 2 dat hij niet toestaat dat een vrouw
onderwijst of gezag heeft over een man.
Wat 1 Kor. 11: 2-16 betreft: Paulus maakt niet duidelijk wáár
vrouwelijke gemeenteleden mogen bidden of profeteren. Ook in de
samenkomsten?
Op grond van 1 Kor. 14: 34 zou men kunnen concluderen: waar ook
maar vrouwen volgens 1 Kor. 11 mogen bidden en profeteren, in elk
geval niét in de samenkomsten. ‘Ze mogen niet spreken’ (gedurende
de samenkomsten), staat in 1 Kor. 14: 34. Blijft dus de vraag:
waar mogen ze dan wél bidden en profeteren?
In 1 Tim. 2 staat: een vrouw dient zich gehoorzaam en bescheiden
te laten onderwijzen, en ze mag niet zelf onderwijzen en hij
voegt daaraan toe: ‘of gezag over mannen hebben; ze moet
bescheiden zijn’.
In de Odysseia van Homerus lezen we over Telemachus, de zoon van koning Odysseus. Odysseus is al twintig jaar afwezig. In zijn paleis woont zijn vrouw, de kuise Penelope met haar zoon Telemachus en slaven en slavinnen en de zgn. vrijers die dingen naar de hand van de koningin. Telemachus was een zuigeling toen Odysseus vertrok. Hij was tussen de 20 en 25 jaar toen hij tegen zijn moeder zei: ‘ga nu naar uw kamer, houd u
|114|
bezig met weven en spinnen en laat het praten over aan de mannen,
aan alle mannen, maar in het bijzonder aan mij, want ik ben de
baas in huis (zie Od I, 356-359 en Od XXI, 351-353). De jongeman
spreekt over mijn paleis, mijn vermogen. Zo waren de zaken
geregeld toen (14e eeuw voor Christus, en/of misschien
de 8e eeuw voor Christus).
Slaan we vele eeuwen over dan constateren we dat in de tijd van
Paulus vrouwen geen toegang hadden tot de volksvergadering. We
lezen in Hand. 19 over een volksvergadering in de stad Efeze. Die
vergadering heet daar in het Grieks ekklesia, het woord
dat Paulus ook gebruikt om zowel een christelijke gemeente aan te
duiden als een bijeenkomst van de gemeenteleden (zie bv. 1 Kor.
1: 2; 11: 18; 14: 33-35). Vrouwen hadden geen toegang tot de
politieke ekklesia in Efeze waarover het in Hand. 19
gaat, maar christelijke vrouwen hadden wél toegang tot de
ekklesia als bijeenkomst van de christenen in bijv.
Korinte. Maar ze mochten daar niet het woord voeren, zo lijkt 1
Kor. 14: 34v te zeggen.
Van de Romeinse samenleving in de tijd van de republiek kennen we
talloze namen van publieke functionarissen als senatoren,
consuls, proconsuls, tribunen, aedielen en welke openbare
functies er nog meer waren. Daarbij is, voor zover mij bekend,
geen enkele vrouwelijke naam. De politiek was een strikt
mannelijke zaak. In de politiek worden de beslissingen genomen
die alle burgers raken. Die beslissingen werden door mannen
genomen. Op andere gebieden komen we ook nauwelijks vrouwen tegen
in de Romeinse en Grieks-Hellenistische wereld. Niet op het
gebied van de wetenschap (men noemde toen alle wetenschap
filosofie), niet op het gebied van het onderwijs, niet op
militair gebied, niet op economisch gebied.
Zeker vindt men hier en daar een uitzondering. In Israël koningin
Attalia, in Egypte koningin Cleopatra, beiden vrouwen die met een
koning waren getrouwd geweest. We lezen van een Lydia, een
purperverkoopster uit Tyatira, maar wat precies haar sociale en
economische positie was, is onduidelijk.
Het Oude Testament
Het is geen overdrijving en geen ongerechtvaardigde
veralgemenisering als we die vroege wereld typeren als een
mannenwereld.
Dat geldt ook van Israël. We kennen maar een enkele naam van een
vrouw met officiële status van leiderschap: Debora, Attalia
(boven al genoemd). Misschien moet hier de profetes Hulda ook
genoemd worden. Er komen prachtige passages over vrouwen voor in
het OT, zoals Spr. 31, en denk ook aan Abigaïl. Maar ieder die
het OT leest, wordt verplaatst in een mannenwereld. Een aantal
opvallende instructies in de Thora maakt dit duidelijk: een
echtgenoot kan geloften van zijn vrouw ongeldig verklaren (als
hij het tenminste op tijd doet), maar een vrouw niet de geloften
van haar man (Num. 30). Een vrouw is na de geboorte van een
dochter tweemaal zo lang onrein als na de geboorte van een zoon
(Lev. 12). Men kon aan Jahweh de waarde van zijn huis wijden: een
priester moest dan de waarde van het huis bepalen en de eigenaar
droeg de getaxeerde som af aan het heiligdom. Maar men kon ook de
waarde van een zoon of dochter aan Jahweh wijden. Daarbij gold
dat een dochter tweederde, of drievijfde of de helft van de
waarde van een zoon vertegenwoordigde (zie Lev. 27).
Nederland
Als we nu eens eeuwen overslaan en naar Nederland kijken: pas in
het begin van de 17e eeuw werd een vrouw toegelaten op
een universiteit, en wel de universiteit van Utrecht. Ze mocht op
voorspraak van Prof. dr. G. Voetius colleges volgen, achter een
gordijn gezeten, zodat de mannelijke studenten haar niet konden
zien. Het bleef zo geheim. Ze heette Anna Maria van Schurman
(1607-1678). Een doorbraak kwam er pas met Aletta Jacobs, die een
speciale permissie van de minister (Thorbecke) kreeg om
universitair onderwijs te volgen, aanvankelijk permissie voor
slechts één jaar. Ze werd arts en promoveerde later. Ze deed veel
voor de rechten van de vrouw. Een ‘feministe’!
Wanneer kregen vrouwen op politiek terrein actief kiesrecht?
Wanneer werden in Nederland vrouwen voor het eerst kamerlid,
burgemeester, rechter, minister, partijleider, leraar, professor?
Hebben wij bezwaar tegen deze ontwikkeling? Nee, mede getuige het
feit dat er nu, in 2008, een vrouwelijke staatssecretaris is, die
lid is van de CU en met vele voorkeurstemmen in de Tweede Kamer
werd gekozen.
Zondeval
Een mannenwereld was het en is het nog in vele delen van de
wereld. Hoe is dat toch gekomen? Eigenlijk overal ter wereld!
Daar is volgens mij maar één antwoord op: zo hebben mannen het
gewild. Ze hebben de vrouwen ‘er onder gehouden’. Dat was
voorzegd in het paradijs, na de zondeval: ‘hij zal over je
heersen’. Die heerschappij is niet door Jahweh geboden, maar Hij
heeft het zien aankomen en het tegen de vrouw gezegd: hij zal
over je heersen. In Gen. 1 en 2 lees ik niets over heerschappij
van de man over de vrouw. Daar lees ik over eenheid en elkaar
helpen. Nergens een gebod aan Adam om de meerdere te zijn, voorop
te lopen, de beslissingen te nemen, de leiding te hebben.
Jahweh zei: het is niet goed dat de mens alleen is. Dat betekent
niet slechts: hij/zij moet zich toch vooral niet eenzaam voelen.
Maar het heeft vooral betekenis voor de procreatie (‘bevolk de
aarde’), en evenzeer voor het lange proces waarin de aarde onder
het gezag van de mens moet worden gebracht (‘en breng haar (de
aarde nl. WW), onder je gezag’). Met het oog op die immense taak,
die wij vroeger de cultuuropdracht noemden, is het niet goed dat
de mens alleen is. Die cultuuropdracht is zo breed als de wereld.
En het is niet goed dat een man of een vrouw (‘de mens’) op ook
maar één gebied alleen is. Overal dient samenwerking van mannen
en vrouwen te zijn. In harmonie.
Maar in plaats van samenwerking werd het na de zondeval
competitie, strijd om de macht, het alleen voor het zeggen willen
hebben. Niet alleen bij mannen, evengoed bij vrouwen. Er staat
dat Jahweh tot de vrouw zei: ‘Naar je man (zal) je begeerte
(zijn)’; de haakjes wijzen er op dat er geen vorm van het
werkwoord ‘zijn’ bij staat, noch een vorm van enig ander
werkwoord. Zo staat het in Gen. 3: 16. Dat woord ‘begeerte’ komt
driemaal in de Hebreeuwse Bijbel voor. Ook in Gen. 4: 7, waar
Jahweh tegen Kaïn, vlak voor diens moord op Abel zegt dat de
zonde op de loer ligt, ‘en naar jou (is) zijn begeerte’. En ook
nog in Hooglied 7: 11, daar zegt het meisje: ‘Ik ben van mijn
lief, naar mij (is) zijn begeerte’. Niet één van de drie keren
een werkwoordsvorm erbij. Tweemaal met de prepositie
‘el’; n.l. in de beide plaatsen in Genesis en eenmaal
met de prepositie ‘al’. Beide voorzetsels werden
|115|
regelmatig door elkaar gebruikt. Het is mogelijk om zowel in Gen.
3: 16 als in Gen. 4: 7 een bijklank van ‘overheersing’ te
beluisteren. Het woordenboek van Köhler-Baumgartner vermeldt de
veel voorkomende verwisseling van beide preposities (s.v.
‘al’) en gebruikt het woord ‘overpowering’ (‘met macht
de baas worden’, s.v. ‘el’). Dat ‘overpowering’
lijkt me duidelijk voor Gen. 4: 7. Naar Kaïn gaat de begeerte van
de zonde uit. De zonde wordt voorgesteld als een vijandige macht
die Kaïn in zijn greep wil hebben en hem tot moord wil brengen.
Het optreden van Eva bij het eten van de verboden vrucht (Gen. 3:
6) wekt niet de indruk van eerst overleg voeren met Adam. Door de
woorden van de slang bekeek Eva de boom met andere ogen dan
eerst. Ze ging de vrucht begeren (vs. 6). Daarmee begon het
kwaad. Het eerste gevolg was: zonder overleg gaat ze, vanuit die
begeerte, van de vruchten eten. Ik zie hier het concrete begin
van vervreemding tussen man en vrouw. Ze stelt haar man voor een
voldongen feit. Dat hoort ze niet te doen (evenmin als de man dat
behoort te doen). En nu zegt Gen. 3: 16 dat de vrouw zal blijven
begeren de man te overheersen. Dat zal haar begeerte zijn. Maar
het zal haar niet lukken. ‘Hij zal over jou heersen’, zegt
Jahweh.
En zo ontstond de strijd tussen de seksen, en de man wint: een
mannenwereld. Ontaarding. Met het verzet dat daardoor
begrijpelijkerwijs wordt opgeroepen. Machtsstrijd tussen de
seksen. Die strijd voorzag Jahweh. Hij beveelt die strijd niet;
Hij beveelt de man niet om heerschappij over de vrouw te hebben,
Hij beveelt de vrouw hier ook niets, geen onderworpenheid. Hij
zegt: zo zal het vanaf nu, na jullie opstand tegen Mij, in de
wereld toegaan.
Fatsoenlijk
Waarom zegt Paulus in 1 Kor. 11 dat vrouwen die bidden en
profeteren, dat niet met onbedekt hoofd moeten doen? Dat zegt hij
er bij. Samengevat: dat leert de natuur zelf. Zie vs. 14. Als ze
met onbedekt hoofd zou bidden of profeteren, dan maakt ze haar
hoofd (ik laat in het midden of Paulus hier met ‘haar hoofd’
bedoelt: haar man die haar hoofd is (vs. 3), of haar hoofd op
haar eigen lichaam), te schande. Trouwens, de natuur leert ook,
volgens Paulus, dat lang haar een man te schande maakt (vs.
14).
Wat het woord ‘natuur’ betreft: de begrippen ‘wet’ en ‘natuur’
speelden in de vijfde eeuw v. Chr. en later een rol in de
filosofie en afgeleide zaken. De grote schrijver Sophokles
(vijfde eeuw v. Chr.) schreef de tragedie Antigone, over een
vrouw die tegen het bevel, de wet van koning Kreon in, haar broer
een eervolle begrafenis geeft. Ze wordt ter dood veroordeeld.
Waarom trotseerde die vrouw het bevel van de koning? Ze deed dat
in de naam van de natuur. De natuur gebiedt dat een zus haar
broer eervol begraaft. Wet van de koning contra de leer van de
natuur. Als je daarbij de natuur ook nog goddelijk acht, is wat
de natuur leert ook van goddelijk karakter en dus hoger dan de
wet van de koning.
Paulus zegt nu dat de natuur leert dat lang haar een man te
schande maakt, terwijl het een vrouw tot eer strekt. En daarmee
samenhangend dat een vrouw die met onbedekt hoofd bidt of
profeteert haar hoofd te schande maakt. We weten dat Paulus niet
van mening was dat de natuur goddelijk is. ‘De natuur leert’ is
bij Paulus niet gelijk aan: ‘God leert’. Voor Paulus betekent ‘de
natuur leert’ naar mijn oordeel niet veel meer dan: het spreekt
vanzelf, of: het is niet meer dan fatsoenlijk dat...
Veranderen
Paulus wil dat de gemeenteleden zich fatsoenlijk gedragen. De
naam van de gemeente is verbonden aan het evangelie en aan de
naam van Christus en Jahweh; onfatsoenlijk gedrag van de
gemeenteleden is tot nadeel van die goede naam. Zo schrijft
Paulus aan de Filippenzen dat ze bedacht moeten zijn op wat
eervol is, op wat deugdzaam is en lof verdient.
Natuurlijk kan datgene wat de samenleving fatsoenlijk en
onfatsoenlijk acht in de loop van de tijd sterk veranderen. In
onze tijd vindt men niet meer onfatsoenlijk als een vrouw geen
lang haar draagt en met korte haren een toespraak houdt. En in
vroegere eeuwen vond men ook reeds dat mannen niet beslist kort
haar moesten dragen; wat droegen mannen vaak pruiken met lange
haren. Ik heb een boekje met de titel Van der Groe,
geschreven door ene G.H. Leurdijk. Van der Groe was een orthodox
gereformeerde predikant (1705-1784) en op het kaft van het boekje
staat hij afgebeeld met haren tot op zijn schouders (Uitgeverij
De Groot-Goudriaan, Kampen 2006). Het werd geen schande geacht.
Paulus werkt in 1 Kor. 11 en in 1 Kor. 14 met het begrip
‘schande’, ‘schandelijk’ (‘aischros’). En met het
werkwoord ‘te schande maken’ (‘kataischunein’ dat met
‘aischros’ samenhangt). En hij gebruikt de woorden
gepast (‘propoon’) en oneer, schande (‘atimia’)
en eer (‘doxa’). In de Septuaginta (de LXX, de Griekse
vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament) wordt het genoemde
werkwoord veel gebruikt om aan te duiden dat Jahweh door oordeel
te brengen over mensen, hen te schande maakt, tot een voorwerp
van spot, zodat ze zich moeten schamen. Het nieuwtestamentisch
gebruik van het werkwoord ligt in die lijn. Zie bijv. 1 Kor. 1:
27: God koos het dwaze van de wereld uit om de wijzen te
beschamen, te schande te maken. M.a.w. God liet blijken dat die
wijzen met al hun wijsheid slechts dwaasheid hadden uitgedacht.
Hij zette hen te kijk.
Vrouwen met kort haar en mannen met lang haar zetten zichzelf te
kijk, en maakten zichzelf of ook de echtgenoot (m/v) tot voorwerp
van spot. ‘Die idiote christenen’! En daarmee schaadden ze dan
meteen de naam van de gemeente, van de Heer van de gemeente en
van het evangelie. Dat is wel het laatste wat Paulus zou wensen.
Vandaar zijn aanwijzing. De achtergrond van die aanwijzing blijft
belangrijk. Ook wij moeten er voor zorgen dat we de naam van het
evangelie en van de kerk niet door onze gewoonten schade
toebrengen, bv. door excentriek te worden in onze samenleving als
gemeente.